Marcus 1:1-20

1 januari [1]

1:2

Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg bereiden zal;

1:3

de stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des HEREN, maakt recht zijn paden.

1:11

Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen.

1:13

En Hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan…

1:14

om het evangelie Gods te prediken: [en Hij zeide]:

1:15

De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie.

1:17

Komt achter Mij en Ik zal maken, dat gij vissers van mensen wordt.

1:20

En terstond riep Hij hen.

Profetie vervuld. De wegbereider. Johannes. Aangekondigd in Maleachi 3:1 en Jesaja 40:3. Honderden jaren ertussen, maar profetie blijft profetie. Alle profetieën blijven staan. Zo ook de profetieën betreffende Jezus die nog niet vervuld zijn. Er is eenheid in profetie. Er gaan grote dingen gebeuren. Niet dat we ze allemaal precies doorgronden. We zien nog door een spiegel in raadse­len. Maar het gaat gebeuren. Niets van dat die profetie moet vergeestelijkt worden. Pas op; de valse exegeten staan op de loer. Daarom: terug naar de profetie.

En het gebeurde. Johannes doopte met water de doop der bekering en verge­ving van zonden. Maar Jezus komt ons dopen met de Heilige Geest. Dat is ge­weldig. Doch allen die Hem aangenomen hebben, ontvangen de Heilige Geest. Het geheim is dat we uit de Heilige Geest moeten gaan leven om nog meer van de Heilige Geest te ontvangen. Het is onze gesteldheid. O Here, wat is er een kracht in uw Heilige Geest. Dank U.

Jezus wordt gedoopt door Johannes. Dan daalt de Heilige Geest in de gedaante van een duif uit de hemel. Heerlijk. Wat een kracht. Deze is mijn geliefde in Hem heb Ik mijn welbehagen. Dat zeiden de engelen ook in de geboortenacht. Ere zij God. De Messias is gekomen. Hij kwam op aarde om de zonden te ver­zoenen. Halleluja. Het is waar.

In aansluiting daarop wordt Hij veertig dagen in de woestijn verzocht door de duivel. Waarom moest dat? Hij was toch Gods Zoon? Het geschiedt allemaal, opdat wij erdoor zullen leren, dat de duivel een reële kracht is, die ons pro­beert te verzoeken. Hij is niet zo maar een klein gevaar. Neen, hij is het groot­ste gevaar dat ons bedreigt. Hij is de overste dezer wereld. Hier staat het maar kort vermeld, maar in Mattheüs staat het uitgebreider. Eerst de stenen die bro­den worden: Alleen van het Woord van God zal men leven. Dan: Werp U naar beneden. Maar je zult de HERE God niet verzoeken. En dan: Aanbid mij en ik zal je alle koninkrijken geven. Neen, alleen de HERE God zul je dienen. De macht van de duivel is heel groot. Die is onvoorstelbaar groot. Het is een le­vensgevaarlijke kracht. Wat kan de duivel Jezus allemaal aanbieden? Al de koninkrijken? Ja, dat kan kennelijk. Zijn macht is zeer groot. Maar de macht van Jezus is veel groter. Wat doet Jezus? Hij zegt: Er staat geschreven. Daar moeten we ons aan vasthouden. Er staat geschreven. Satan zal alles doen om ons te verleiden. Maar dan staat er: en engelen dienden hem. Dat is de gewel­dige werkelijkheid die ook voor ons geldt. Engelen dienen ons. Engelen staan aan onze kant om ons te dienen. Zij staan om ons heen. We worden van alle kanten aangevallen. Vooral in ons denken en ons doen. De aanvallen komen daar waar we zwak zijn. Het geweldige is, dat dan engelen bij ons zijn. De Here Jezus is gekomen voor die plekken in ons leven waar we zwak zijn. Hij wil ons ondersteunen waar we de bocht uit dreigen te vliegen! Hoe vaak gaan we niet de bocht uit? Wat kan er veel tegen ons zijn in ons karakter, in ons doen. De zondige dingen zitten je direct op de hielen. Daar schuilt het gevaar. En wat kunnen we in ons zelf ronddarren. Maar de vrucht van de Geest is lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Galaten 5 : 22).

Terwijl we door God geschapen zijn en bijna goddelijk zijn, doen we net alsof we de beklagenswaardigste mensen van de wereld zijn. Terwijl, als we op­staan, de zegeningen al niet meer kunnen tellen, hebben wij ons hele pakje problemen al weer uit de kast gepakt. En daar gaan we dan. Het gaat vanzelf. Ja, want dat loeder ligt op de loer. Dat is geen overdrijving, dat is zo. Daarom staat er in de Bijbel ook zo vaak dat we moeten volharden. Daarom kwam Jezus naar de aarde. Omdat God wist van de macht van zijn grote tegenstan­der. We lazen Genesis 1 tot 3. En daar staat het. Het is fout gegaan, omdat wij als God wilden zijn. En God wist van goed en kwaad. Nou, dat weten wij nu ook. En dat hebben we geweten.

Maar God heeft ons bijna goddelijk gemaakt (Psalm 8). Hij heeft ons naar zijn beeld geschapen. Niet te geloven. Maar toch is het zo. We hebben allemaal ge­weldige talenten van Hem gekregen. Er komt geen einde aan. Maar wij willen zo graag de talenten van die ander hebben. Of we missen talenten, die we he­lemaal niet hebben gekregen en dus volgens God ook niet hoeven te hebben. En daar gaan we al weer bergafwaarts. Stom dat we zijn. Stoppen! Stoppen! Stoppen! En weet je, Jezus stopt je. Hij zegt: Kom tot Mij, roept Hij. En dat staat hier ook zo mooi. Komt achter Mij. Achter Jezus is het veilig. Daar ligt de kracht. Hij zal je visser van mensen maken. Bij Jezus is het goed. Dat is niet een vroom verhaal. Dat is werkelijkheid. We hebben er een dogma van gemaakt. We zeggen, ja, dat weet ik wel. Dat is kinderkoek. Maar kinderen begrijpen het, maar wij vertikken het zo vaak om te doen. Daarom moeten we worden als de kinderen, zegt Jezus. Die nemen het ontvankelijk aan en voegen de daad bij het woord. Maar wij, wij, grote mensen, hebben onze eigen rede­neringen. Dat is nu juist wat de duivel wil. En daar gaan we weer. Stom! Stom! Stom! We moeten het woordje stom maar voor onze ogen houden. Mis­schien dat we het dan afleren.

Meer bijbelteksten of christelijke boeken in huis halen heeft geen zin, want daar geloven we toch niet in. We moeten door de kracht van God op onze kop geslagen worden om nu eindelijk eens gehoorzaam te worden. Waar dachten we dat alles wat in ons leven verkeerd gaat vandaan komt? Hebreeën 12 zegt dat Hij ons tuchtigt als kinderen. En tuchtiging is geen prettige zaak, maar achteraf zien we dat het tot ons heil is geweest. Zo gaat het bij kinderen ook. Tuchtiging is geen negatieve zaak, maar tot ons heil en onze opvoeding. Daar­door bezin je je, denk je na over waar je mee bezig bent. En niet maar zo’n beetje, maar heel concreet. En stop met al je gedoe. Daar is Jezus voor geko­men. Ik kan er wel de hele dag over doorschrijven. Het is zo geweldig om te zien hoe het werkt. Het zet je denken en doen in het juiste perspectief. Het is een werkelijkheid die je leven vult. Het is ook het enige houvast om door het leven te komen. Want hoeveel plezier we ook mogen hebben en hoeveel on­voorstelbaar vele zegeningen we ook hebben, het leven blijft een strijd. Voor de een dit en voor de ander dat. We weten er allemaal van. Daarom moeten we elkaar opbeuren en door de negatieve kanten van ons bestaan heentrekken en leren wat Jezus wil. We weten het best. Het komt erop aan om het dan ook te doen. Toepassen en volharden. Dat is het gebodene. De gemeenschap, het le­zen van Gods Woord, het geheim.

Marcus 1:21-45

2 januari [1]

1:22

En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als de schriftgeleerden.

1:23

En terstond was er in hun synagoge een mens met een onreine geest en hij schreeuwde luid, zeggende:

1:24

Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazareth? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods.

1:25

En Jezus bestrafte hem [zeggende]: Zwijg stil en ga uit van hem.

1:26

En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit.

1:34

en Hij liet de geesten niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.

1:35

en Hij ging heen naar een eenzame plaats en bad aldaar.

1:39

en de boze geesten dreef Hij uit.

1:41

En met barmhartigheid bewogen, strekte Hij zijn hand uit,…

1:45

En zij kwamen tot Hem van alle kanten.

Het zal je maar gebeuren. Jezus gaat naar de synagoge. Hij leert. Hij pakt de boekrol en begint eruit te lezen. Wat is dan toch het verschil? Hij spreekt met gezag. Hij is met ontferming bewogen. Hij was geen letterknecht. Hij was niet dogmatisch. Hij sprak met gezag. Lees de Bergrede. De schriftgeleerden had­den van de wet een knellend juk gemaakt. Maar Jezus predikt vrijheid. De wet is geen knoet maar een knecht. De wet helpt je om op het rechte pad te blij­ven. Natuurlijk houd je de wet. Als je dat niet doet, dan kom je verkeerd uit. Maar wij hebben er een “je mag niet dit, je mag niet dat,” van gemaakt. Een knellende band. Niets daarvan bij Jezus. En de mensen herkennen het. Het is anders. De sfeer wordt anders. Jezus wordt je vriend. Hij is niet tegenover je. Hij staat naast je. Hij staat boven je, maar dat wil je ook. Hij is de Goede Her­der.

Wat maken mensen ook vandaag een karikatuur van Jezus. God, de boeman. Het is vreselijk. God is de Schepper. Hij is vol liefde. Hij wil niet dat de mens verkeerd terecht komt. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Fantastisch. Wat wil je nog meer? Maar dan moet je wel lezen wat Jezus zegt. En naar Hem luisteren. Want je wordt niet veroordeeld, je bent reeds veroordeeld, als je niet gelooft. Dat is toch een duidelijke zaak? Als je in de zonde blijft, als je weigert te geloven, dan moet je het ook God niet kwalijk nemen. Want je hebt het zelf gekozen.

Je schrikt je toch lam, als ineens een broeder opstaat en begint te schreeuwen. En niet zo’n beetje ook. Wat hebt Gij met ons te doen Jezus van Nazareth? Iedereen kijkt verschrikt om. Dat doe je toch niet in de synagoge? Hij gaat door: Zijt gij gekomen om ons te verdelgen? Het is een man, bezeten van een boze geest. Niemand zal het geweten hebben. Je kunt bezeten zijn zonder dat iemand het weet. Als je je inlaat met boze geesten, als je je afwendt van God, dan nemen de andere geesten bezit van je. Wat kunnen mensen soms tekeer­gaan tegen God. Wat kunnen ze vloeken. Wat kunnen ze spotten. Het kan net­jes gebeuren, het kan grof gebeuren. Maar ieder die God verlaat, die zet de deur wagenwijd open voor boze geesten. Het kunnen allerlei geesten zijn. Maar als je eenmaal God niet erkent, dan moet er heel wat gebeuren om dat te overwinnen. Het kan ook alleen maar door het Woord van God. God overtuigt. Het is door de Heilige Geest. We hebben immers niet te strijden tegen vlees en bloed? Het zijn de boze geesten in de hemelse gewesten die de strijd voeren om de geest van de mensen.

We zien het hier. De boze geesten weten de macht van God en zij sidderen. Hij roept: Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods. De spijker op z’n kop. Hij is gekomen om ons te verdelgen. Hij is niet gekomen om mensen te ver­delgen, maar om de geest in die mens te verdelgen. Jezus is gekomen om men­sen te redden. En Jezus bestrafte hem, de boze geest, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem! En de onreine geest deed hem stuiptrekken en onder groot ge­schreeuw ging hij van hem uit. Ja, zo gaat het. Het is geen kleinigheid. De boze geest laat je zo maar niet los. Dat gaat hier onder de kracht van Jezus. En dat gaat niet aan je lichaam voorbij. De boze laat je niet zo maar los. Groot geschreeuw en stuiptrekken. Dat is duiveluitdrijving. Daar moeten we niet al te ingewikkeld over doen. Dat gebeurt aan de lopende band. En hoe? Door de prediking van het Woord en de kracht van de Geest. Een dood geloof, daar heeft de boze geest geen probleem mee. De man zat misschien al zijn hele le­ven in de synagoge. Hij probeerde ook anderen te beïnvloeden om het alle­maal niet zo nauw te nemen. Om vooral niet te overdrijven. Maar intussen werd de kracht van het geloof ondermijnd. We zien het voor onze ogen. Maar als Jezus komt met de warmte en de kracht en de bevrijdende liefde, dan veranderen er dingen.

Waar Jezus komt, gaan de boze machten op de vlucht. Als wij volgeling van Jezus zijn, dan gaan de boze machten op de vlucht. Waar Jezus is, kan geen boze geest zijn. Dat gebeurt bijna altijd onopgemerkt. En dat is maar goed ook. Want anders zou het de hele dag een geschreeuw van jewelste zijn. Maar de boze geesten zijn overal. Maar we wandelen met Jezus, als in een groot licht in de duisternis. De duivel is de overste der wereld. Hij probeert ons stuk te maken. En hoe herkennen we dit niet? Hoe worden we niet aangevallen in ons denken en ons doen? Hoe zijn we niet met onszelf bezig? Hoe belemme­ren we onszelf niet? Terwijl Jezus zegt: Leef nu uit Mij. Ik geef je de vrijheid, de blijdschap, leef van boven en niet van beneden. De Vader en Ik, door de kracht van de Heilige Geest, willen leven in jou. Doen! En je zult het merken.

De mensen staan versteld. Dat hebben ze nog nooit meegemaakt. En dat is verwonderlijk, want het zou de normaalste zaak van de wereld moeten zijn. Boze geesten uitdrijven, is aan de lopende band. Bid de Here, dat Hij de boze krachten in jou niet toelaat en verbant uit je leven. Je zult zien hoe dat bevrij­dend werkt. De liefde van Jezus gaat boven alles uit. Prijs de Heer!

Jezus gaat predikende verder. Hij is geen wonderdoener, maar Hij is prediker. Wat was het ook weer: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgeko­men. Bekeert u en gelooft het evangelie. Daar gaat het om. Daar moeten wij ons ook aan houden. Dat is ook onze prediking. Predik het dan! Leef er uit! En de wonderen volgen op het Woord. De moeder van Petrus wordt genezen en boze geesten worden uitgedreven. Hij verbiedt hen te spreken. Prijs de Heer.

Hij staat heel vroeg op om naar een eenzame plaats te gaan om te bidden. Hij ziet de noodzaak om met zijn Vader te zijn. O Here God, hoe waar is dat? Hoe is ook om ons heen de boze bezig om de boel stuk te maken? Hoe heb ik ook in mijn leven nodig om dicht bij U te blijven? Hoe vaak dwaal ik ook van U af? Ik weet het Heer. Ik ben zondig. En als ik U niet had, dan zag ik het niet meer zitten. En dan nog te denken aan wat ik denk dat anderen mij aandoen. Vooral hen die het dichtst bij mij staan. Ik zit zo vol zelfbeklag. Mijn mond speelt steeds maar op, terwijl U almaar zegt dat ik, wat er ook gebeurt, de vrede en de rust in U moet zoeken. Here, ik kom zoveel tekort. En ik moet ook erkennen dat ik zo weinig de stilte van uw nabijheid zoek. U leert mij om de stilte van het gebed en uw woord te zoeken. Als U het nodig had om te bidden, dan ik toch zeker. Here, vergeef mij. Here, help mij. Dank U wel, dat U helpt. Want uw Woord is de waarheid. Ik heb het weer ontdekt. Prijs de Heer! Ik sta op in uw kracht. Ik kan er weer tegen. Dank U Heer. Daar ga ik weer.

Jezus geneest ook melaatsen. Dat was wat gecompliceerder. Want melaatsen moesten rein verklaard worden door de priester. Daar ging een heel ritueel aan vooraf. En de man mag van Jezus niet spreken over zijn genezing, maar moet zich aan de priesters tonen. Maar hij kan er niet over zwijgen. Hij roept het overal rond. Dat heeft vast problemen opgeleverd in de confrontatie met de priesters. Maar Jezus verbood hem streng om er over te spreken. Verder wordt er hier niets van gezegd. Maar in ieder geval wist iedereen in de streek wie Jezus was. Ze kwamen allemaal op Hem af om hem te horen en genezen te worden. Hoeveel mensen komen op Jezus af om genezen te worden? Genezing en geloof gaan samen. De melaatse zegt: Indien Gij wilt kunt Gij mij reinigen. En Jezus zegt: Ik wil het, word rein. Zo gaat dat bij God. God sprak en het is er. God zeide: Er zij licht. En er was licht. Door het Woord van God gebeuren de dingen. In de Naam van God gesproken gebeuren wonderen. Ook vandaag.

Het grootste wonder ben ikzelf, om te geloven in de Naam van Jezus. Het is genade. Het is grote genade. Want wie ben ik dat ik zeggen mag een kind van God te zijn? Dat kan ik nooit zelf bedacht hebben. Dat heeft God in mijn hart gelegd. En ik doe er goed aan om het heel stevig vast te houden. Dankbaar voor alle omstandigheden die me daartoe gebracht hebben, maar het is de kracht van God die Hij in mij heeft gegeven, dat ik mag zeggen een kind van God te zijn. Dat is geen tovenarij, maar dat is de werkelijkheid. Dat is de waarheid. Als je er tegenaan kijkt, dan snap je het niet. En dat is maar goed ook. Want het is ook niet te snappen. Maar als je je verstand goed gebruikt, dan sta je versteld van de kracht van God. Hij is onze Redder. Hij is de Mid­delaar. Hij is onze Koning. Lees de Bijbel, bid elke dag. Vandaag is dat ook weer zo prachtig bewezen. We loven en we prijzen uw Naam. Halleluja!

Marcus 2:1-17

3 januari [1]

2:2

en Hij sprak het woord tot hen.

2:4

lieten zij de matras neder, waarop de verlamde lag.

2:5

En daar Jezus hun geloof zag, … Kind, uw zonden worden vergeven

2:7

Hij lastert God.

2:10

opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft…

2:13

en Hij leerde hen.

2:14

Volg Mij.

2:16

Waarom eet Hij met de tollenaars en zondaars?

2:17

Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Jezus sprak het Woord tot hen. Hij leerde hen. Jezus gaat het land rond en pre­dikt het evangelie. Wat was ook weer zijn centrale boodschap? Het staat in hoofdstuk 1 vers 15: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgeko­men. Bekeert u en gelooft het evangelie. Wat moeten de mensen doen? Ze moeten zich bekeren. Wat moeten wij doen? Wij moeten ons bekeren en het evangelie van de bekering prediken. Prijs de Heer! Wat een evangelie. Want dat evangelie redt ons van de ondergang. Dan komen we bij het leven terecht. Het goede leven. Want leven met Jezus is overvloed aan liefde en genade. Dan zullen we het zelf merken en de mensen om ons heen. Dan kruisigen wij de zonde en onze hartstochten en zijn we blij in Jezus, in alle omstandigheden. Verhaal op verhaal in Marcus. Bevestiging op bevestiging. Lezen, lezen, le­zen. Geloven en vasthouden. Daar gaat het om. Here, dank U wel!

Wat een liefde van die vier vrienden voor hun verlamde vriend. Ze laten hem door het dak voor de voeten van Jezus zakken. Jezus ziet hun geloof. En Hij zegt: Uw zonden zijn u vergeven. Dat was in het hart getroffen. Want de leer was dat wanneer iemand ziek was, dat een gevolg was van zonde. Zie het ver­haal van de blindgeborene, in Johannes 9. Vreselijk om ziek te zijn of te wor­den. Want dan zou je een zonde hebben gedaan. Ziek zijn is een gevolg van de zonde. Dan werd je een out-cast. Dan lag je erbuiten. Wat een vreselijke theo­logie. Jezus ontmaskert die valse leer. Hij kwam juist voor de zieken en de zwakken en de verbrokenen van geest. Lees Jesaja 61. Geweldig. Wat een troost voor allen die ziek zijn. Ziek zijn is een gevolg van de zonde. Ja, natuur­lijk, God heeft de wereld geschapen. Hij wil gezondheid. Hij gaat het herstel­len. Maar de dood is in de wereld. Wij zijn allemaal doodziek. We worden ge­boren om te sterven. Zo kan het toch niet zijn? Het is toch te gek dat we zo’n groot wonder zijn om alleen maar te sterven. Daar komt een einde aan. Hij komt om te herstellen.

De schriftgeleerden roepen meteen: Hij lastert. Alleen God kan de zonden ver­geven. En dan voegt Jezus de daad bij het woord. Hij bewijst als het ware voor hen dat de Zoon des mensen macht heeft. Hij zegt: Neem uw matras op en wandel. En dat gebeurt. Einde verhaal. Een overwinning. Maar de leraars van die tijd gaan knarsetandend weg. Hij lastert. Hij is een valse leraar. We moe­ten Hem stoppen. Wat denkt Hij wel, die nieuwlichter uit Nazareth?

Het gaat verder met de roeping van Levi. Een onmogelijkheid. Hij ziet hem bij het tolhuis zitten. Nou, niemand was meer gehaat dan Levi. De tolmeester. De oplichter. De schurk, de afperser, de dief; gehaat tot op het bot. Met een grote boog liep men om Levi heen. Ze haalden hun neus op als ze hun geld betaal­den. Hij was de belastingman voor de Romeinen, de overheersers. Je moet je voorstellen, de Duitsers in oorlogstijd, die van ons belasting inden en het dan ook nog gemeen en afpersend deden. Daar had iedereen een gruwelijke hekel aan. Maar het handelen van Jezus staat daar haaks op. Hij zegt: Volg Mij. Zonder extra omhaal van woorden. Zonder openbare belijdenis van zonden vooraf. Zonder eerst een heel verhaal wat er allemaal verkeerd gegaan is en waarom. Geen verklaring. Maar: Volg Mij. Geweldig! Je mag met heel je heb­ben en houden bij Jezus komen. En je omkeren, je bekeren en Hem volgen. Hem volgen betekent, je zondelast valt van je af. Je verootmoedigt je en je volgt Jezus. Waar Jezus gaat, is de zonde op de vlucht. Jezus volgen, is de zonde haten en afleggen. Jezus volgen is je vlees kruisigen. Dat vraagt inspan­ning. Steeds weer.

De kerkelijke leiders staan verbaasd. Kijk nou eens, nou gaat hij ook nog met Levi en z’n vrienden eten. Eten was toen ook een teken van erkenning en vriendschap. Je at niet met de mensen die de wet niet kenden. En zeker niet met tollenaars en zondaars. Wij zouden vandaag aan de dag eens met een stel hoeren aan de maaltijd moeten gaan. Wat zou je ze horen. Maar Jezus deed het. Compromitterend, naar de tollenaars toe en naar de kerkelijke leiders toe. Kijk eens? Daar zit Jezus. Hij verspreidt het licht. Waar Jezus komt is licht. Gaat de duisternis op de vlucht. Daar aan die donkere tafel, vol met zondaars, dringt het licht door in de duisternis. Waar mensen vol van Jezus de duisternis in gaan, daar gaat de duisternis op de vlucht. Steek maar eens een kaarsje aan in een donkere kamer. Wat een licht. Zo zie je maar, dat ons kleine kaarsje groot licht verspreidt. Probeer het maar.

Heerlijk toch, het ontwapenende en ontnuchterende antwoord van Jezus: Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Een dubbel antwoord. Want de kerkelijke leiders dachten dat zij rechtvaardig waren. Ze begrepen dat Jezus hen pakte. Ze waren helemaal niet rechtvaardig. Ze waren vol oordeel en afkeuring. Hun hart was helemaal niet gericht op de zondaars. Zij waren dus de zondaars en werden door Jezus op een rij gezet met de ande­re zondaren, de tollenaars en zondaars. Hij riep hen op tot bekering. Hij roept ons op, om de zondaars op te zoeken. En te breken met onze hoogmoed, van het niet willen weten en ons verheven voelen boven de zondaars. Wij zijn geen hoeren, wij zijn geen drugsverslaafden. Wij doen niet dit en wij doen niet dat. Wij gaan naar de kerk. Allemaal goed en wel. Maar gaan wij uit naar de hoeren en de tollenaars? Een gewetensvraag die om een snel en daadkrach­tig antwoord vraagt. Jezus komt ook vandaag op voor zondaars binnen en bui­ten de kerk. Ook voor mij. Dank U Jezus! Wat een genade om daaraan ontdekt te worden. Prijs de Heer!

Marcus 2:18-28

4 januari [1]

2:19

Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is?

2:20

en dan zullen zij vasten, te dien dage.

2:22

En niemand doet jonge wijn in oude zakken;…

2:27

De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat.

2:28

Alzo is de Zoon des mensen heer ook over de sabbat.

Natuurlijk is vasten geen slechte zaak. Wat is vasten eigenlijk? Weten we wat vasten is? Wie heeft er wel eens gevast? Wanneer is voor het laatst gepreekt over vasten? Weten we dat? Ik denk dat bidden en vasten een verwaarloosde zaak is in de kerkelijke gemeenschap. Jesaja 58 is daar een heel duidelijk hoofdstuk over. Moeten we weer lezen. Er is geheime kracht in bidden en vasten. Wat zijn we veel kwijt geraakt. O Here, vergeef ons. O Here, help ons. Vreselijk.

Jezus antwoordt hen weer frontaal. Hij verklaart Zich als de Bruidegom. Wat bracht dat beeld bij de kerkelijke leiders in herinnering? De bruidegom. Dat waren toch zij. Hoe zit dat ook weer in het Oude Testament? Natuurlijk was er in Israël een traditie van vasten. Daar waren tijden voor vastgesteld. Maar het vasten was verworden tot het vasten waar de Here God striemend over spreekt in Jesaja 58. Ze vasten wel, maar ze gingen gewoon door met hun het met de voeten treden van het liefdesgebod dat toch het centrale thema was van de Wet. Het was een wettisch vasten geworden. En daar heeft de Here geen wel­behagen aan. Dat is gevaarlijk en haalt de zonde binnen.

Jezus zegt dat als de bruidegom er niet meer is, dat er dan weer een tijd van vasten aanbreekt. De Bruidegom is gegaan. Hij wordt verwacht. Daarom mo­gen we en moeten we ook vasten en vurig bidden om zijn komst. Here Jezus, kom spoedig. Waarom duurt het zo lang? Wij verwachten U. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. O Here God, kom spoedig. O Here God, kom. We kunnen niet wachten. Dank U Here God, dat U de Bruide­gom bent, dat U komt om uw bruid te halen. Het is toch geweldig? Dat Israël de bruid is en dat wij daarop geënt zijn. Wij zijn de bruid. Israël en de ge­meente zijn de bruid. Er gaan grote dingen gebeuren. Geweldig. Wat een toe­komst. Wat een perspectief. Dank U, Here Jezus. Daar word je alleen maar blij van. Dan valt een zware dogmatische, wettische, last van je af, en dan ga je met grote vreugde zien dat God liefde is. Dank U wel! Dank U wel!

En dan dat stukje over de nieuwe lap die je niet op een oud kledingstuk zet en nieuwe wijn die je niet in oude vaten stopt. Als we het in het verlengde zien van het vasten en de Bruidegom, dan betekent het dat we de oude wettische geboden niet moeten proberen toe te passen op het nieuwe van de komst van Messias Jezus. Dat gaat wringen. En dat wringt hier dan ook, als ze begrepen en aanvaard hadden dat Jezus hun Messias was, dan zouden ze dit niet gezegd hebben. Dan zouden ze begrepen hebben, dat de bruiloftsgasten niet moeten vasten, maar grote vreugde bedrijven omdat de Bruidegom bij hen is. Het is allemaal wel scherp en haaks op de leer van de kerkelijke leiders. We moeten ook vandaag ons steeds weer afvragen of we ook in de vrijheid leven of dat we ook weer wettische stukken hebben gebracht in de bevrijdende prediking van het evangelie van Jezus Christus. Wat is er toch veel starheid en wettisch gedoe op allerlei vlakken in ons kerkelijk leven. Dat moeten we van ons af­schudden om in de vrijheid te gaan staan. O Here, help! O Here, geef moed! Dank U wel.

Vervolgens het aren plukken op sabbat. Het is gevolg van het wetticisme. Pas op. Dat mag niet. En dit mag niet. En dat mag niet. Regel op regel. En wee je gebeente als je je er niet aan houdt. Daar zit ons kerkelijk leven ook vol van. We hebben onze rituelen. We moeten er vooral niet vanaf wijken. Want dan hebben we een probleem. En dat kan van alles zijn. Wat is er een starheid in de traditie. Het staat er bol van. Waar is de christelijke vrijheid? Het zit in kle­ding, het zit in vertaling, het zit in kerkelijke gewoontes. We rekenen elkaar af op de millimeter van de kerkelijke gewoonte. En dat maakt geen verschil tus­sen kerk of vrije gemeente. Kijk, daar komen ze aan. Pas op. Je mag geen aren plukken op sabbat. Wisten de discipelen dat dan niet? Had Jezus hen aangezet om onder het oog van de kerkelijke leiders aren te plukken? Je zou het haast wel zeggen. En waarom doen ze het ook? Ze wisten toch dat het de gewoonte was om het niet te doen en niemand deed het toch? Waarom zij dan wel? Je moet het ook niet uitlokken. Dan haal je je de problemen op je hals. Dan moet je het ook zelf maar weten. En daar heb je het al. Pats, boem.

Jezus pakt hen met het Woord. En daar kan het ook alleen maar mee. Weg met hun argument. De geschiedenis van David en de toonbroden. Die kenden ze heel goed. Daar hebben ze geen kwaad woord over. David, de gezalfde des Here. Zij hebben David als hun voorvader. Kom niet aan David. De les is dui­delijk. Zij hebben van het aren plukken een dogma gemaakt. Terwijl de sabbat is gemaakt om de mens. God rustte op die dag en wij mogen ook rusten. Het is niet een dag van wetjes geworden. Het is een dag van vrijheid en alles mag ter eer van God. Wat een vrijheid. Zo is ook de Zoon des mensen Heer over de sabbat. Jezus is gekomen. Wat denken ze wel? Zullen zij proberen Jezus aan banden te leggen? Daar zijn ze al maar mee bezig. Letterknechten die ze zijn. Maar koning Jezus is Heer over ons leven. Hij regeert ons en niet enig kerke­lijk gedoe. Daar moeten we heel sterk bij blijven. Het is gemakkelijker om wetjes en regeltjes te houden, dan je onvoorwaardelijk uit te leveren aan Ko­ning Jezus, want dan moeten we ons zondig hart ontledigen voor Hem. Hij vult het dan met zijn liefde. En dat is een pijnlijk proces. Daar moeten we ons toe zetten. Dat is een geestelijke strijd. Daarom kwam de Bruidegom om ons als Zijn bruid de vrijheid aan te bieden door zijn bloed. Het is je toch niet voor te stellen? Daar word je toch blij van. Daar kun je wel om huilen. Wat een zondig hart hebben wij, als we steeds maar weer ons laten knechten door de wet van de zonde, terwijl we de wet van de vrijheid uit genade en om niet hebben ontvangen. O Here God, kom mij arme zondaar nabij. Dank U Heer, dat U dat wilt. Ik ellendig mens. Prijs de Heer!

Marcus 3:1-12

5 januari [1]

3:2

en zij letten op Hem, of Hij hem op de sabbat genezen zou, om Hem te kunnen aanklagen.

3:5

Maar zij zwegen stil. En nadat Hij hen, zeer bedroefd over de verharding van hun hart, rondom Zich met toorn had aangezien, zeide Hij tot de mens: Strek uw hand uit!

3:6

overleg tegen Hem teneinde Hem om te brengen.

3:11

en zij schreeuwden, zeggende: Gij zijt de Zoon van God.

Nou, nou. Uit het leven gegrepen. Wat een heftige situaties. Het is een bonte aaneenschakeling. De vijand ligt op de loer. Pas op: wat zal Hij doen? Ze we­ten nu heel zeker dat je op de sabbat niets mag doen, geen aren plukken en niet genezen. Want dat is tegen de wet. En de Farizeeën, de dominees, zullen het toch wel weten? Dat doe je dus niet. Doe je het wel, dan moet je het zelf maar weten. Je weet het toch van te voren? Daar zit dan die man met een ver­schrompelde hand. Het is doodstil. Wat zal er gebeuren? Jezus zegt: Wat is goed doen: een leven te redden òf een leven te doden? Het blijft doodstil. Je kunt de spanning snijden. Jezus is diep bedroefd over de hardheid van hun hart. Hij kijkt boos rond. Hij zegt en geneest. Maar dan is ook het hek van de dam. Wat een arrogantie van die Jezus. De Farizeeën smeden samen met de Herodianen, terwijl ze een bloedhekel aan elkaar hebben. Maar nu zien ze het wel zitten. Ze hebben een gemeenschappelijke vijand. Jezus moet dood. Die nieuwlichter brengt teveel onheil. Weg met Hem! Dood moet Hij. Hoe ruimen we hem samen uit de weg? Wat een hardheid. Ze schrikken niet terug om een weldoener een kopje kleiner te maken. Als de religie het wint van het geloof, is moord en doodslag normaal. Dat zien we de hele geschiedenis door. En dat kan vergaande consequenties hebben. Dat zien we ook hier. Jezus is nauwe­lijks met zijn bediening begonnen of ze loeren al op Zijn leven.

De mensen stromen naar Hem toe. Geen wonder, want de een na de ander wordt genezen. Ze proberen Hem aan te raken om genezen te worden. Ze we­ten dat er een geweldige kracht van Hem uitgaat. Prijs de Heer! Hij moet zelfs in een schip gaan, zo dringen ze tegen Hem op. Zie je het voor je? Een grote menigte op het strand en Jezus in een bootje. Hij leert hen. En wat leert Hij hen? We kunnen het niet genoeg herhalen. De tijd is vervuld en het Konink­rijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie. Prijs de Heer! Prijs de Heer! Waar moeten ze zich dan van bekeren? Ze waren toch al be­keerd? Maar ze moeten het levende Woord aanvaarden. En niet de letter­knechterij van de Farizeeën. Het evangelie van Jezus zet je vrij. Hij sprak als gezaghebbende. Je begreep dat er blijdschap kwam uit zijn woorden. Hij kwam om je te bevrijden van het juk waar je inzat. Hij predikte de liefde van God. Volg Mij! Ik ben jullie Messias. Nu komt het Koninkrijk Gods. De tijd is vervuld. Er gaat een nieuwe fase in.

De onreine geesten weten beter wie ze voor zich hebben dan de kerkleiders. Die geesten schreeuwen het uit: Gij zijt de Zoon van God. Nou, nou. De Fari­zeeën die dit horen knarsen hun tanden. Een boze geest kan nooit de waarheid zeggen. Weg met die Jezus. Weg met die boze geesten. Maar Jezus bestraft de boze geesten zodat ze niet van Hem vertellen. Maar de berichten over Jezus gaan als een lopend vuurtje rond. Wat een actie, wat een beweging. Wat een kracht. Jezus breekt met kracht door in een verstarde, verharde, religieuze situ­atie. Waar men alleen maar mee bezig is om een religieus systeem overeind te houden en van de Messias verwacht dat die de gehate Romeinen het land uit zou gooien. Maar een lijdende Knecht des Heren. Neen, dat nooit. Jesaja 53, neen dat nooit. Dat hoofdstuk slaan ze tot vandaag aan de dag over. Jezus gaat door met zijn radicale boodschap en oproep tot bekering. Geen water in de wijn. Dwars gaan staan op alles wat niet met de vrijheid in Christus te maken heeft. Wat een bevrijdende prediking van bekering en genezing. Overal waar Jezus komt, verschijnt het Licht, verdwijnt de duisternis en staan mensen op in een nieuw leven. Kijk maar om je heen. Het wemelt van mensen die door de kracht van God tot bekering zijn gekomen. Prijs de Heer!

Marcus 3:13-35

6 januari [1]

3:13

en zij kwamen tot Hem.

3:14

opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken,

3:15

en om macht te hebben boze geesten uit te drijven.

3:22

Hij heeft Beëlzebul, en door de overste der boze geesten drijft Hij de geesten uit.

3:23

Hoe kan de satan de satan uitdrijven?

3:25

En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zal dat huis niet kunnen bestaan.

3:30

Immers, zij zeiden: Hij heeft een onreine geest.

3:35

Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.

Hij roept de twaalf discipelen. Hij wil hen uitzenden om te prediken en boze geesten uit te drijven. Hij riep ze. En ze kwamen. Twaalf in getal. Een bont gezelschap zullen we ontdekken.

Jezus predikt en predikt. Ze hebben geen tijd om te eten. Zo verdringen ze zich om Hem heen. Zijn oproep tot bekering en vergeving van zonden klinkt. De Farizeeën staan er knarsetandend bij. Loerend om Hem te kunnen pakken. Ze schelden dat Hij door de overste der boze geesten, de geesten uitdrijft. Maar hoe kan satan de satan uitdrijven? Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is kan niet bestaan. Zo ook met satan. Hij is een strateeg. Hij probeert ons te verleiden, te vernietigen. Kijk maar naar de boze geesten die uitgedreven wor­den. Wat zaten de mensen onder de knoet. En nu roepen de Farizeeën dat Jezus de geesten uitdrijft door de overste der boze geesten. Wat een drogre­den. Jezus zou dus een boze geest zijn en niet zo’n kleintje ook. Wat een gods­lastering. Wat afschuwelijk. Hoe durven ze? Jezus pareert ze. Hoe kan satan satan uitdrijven? Dat gaat niet. Het is verschrikkelijk wat ze van Jezus durven te zeggen. Jezus antwoordt dan ook heel direct. Alle zonden kunnen vergeven worden, maar iemand die zegt dat Jezus een boze geest is, diens zonden kun­nen niet vergeven worden. Het is verschrikkelijk dat er ook nu mensen rondlo­pen die dit zeggen. Maar we weten dat het een drogreden is. Dat is de zonde tegen de Heilige Geest, als we zeggen dat Jezus een boze Geest is. Hoe halen we het in ons hoofd? Hoe durven we?

De macht van de boze geesten is groot. Daar moeten we niet te gering over denken. Het is een harde strijd. We zien het voor ons. De mensen die zich uiten met een boze geest, gaan tekeer. Ze zijn helemaal bezeten. Ze zijn ge­bonden. Maar er lopen ook boze geesten rond die het denken van de mensen gebonden houden. Dat zien we aan de kerkelijke leiders in die tijd. En die pro­beren op hun beurt de mensen weer in de ban te houden. En ga zo maar door. Het is een aaneenschakeling van boze geesten. Het is eigenlijk zo dat iedereen die niet in de bescherming van Messias Jezus loopt, bezeten is. Hij wandelt in de duisternis. Daarom maakt Jezus ook zo’n duidelijk onderscheid. Hij roept hen uit de duisternis tot het licht. Het is geweldig om de directe antwoorden van Jezus te lezen en te onthouden. Hij gaat in op waar zij mee bezig zijn. Hij gaat onder het volk staan. Het is fantastisch, het is prachtig. Het is door zijn eenvoud des te krachtiger. Maar, beste vrienden, ga door. Geef het niet op! Het gaat goed. Jezus gaat met ons. Wij geven de moed niet op. Wij gaan ach­ter koning Jezus aan. De Heer bevolen.

Hij roept Zijn twaalf discipelen. Hij kiest ze uit. En ze volgen Hem. Hij wil dat ze gaan leren en ook de wonderen en de tekenen doen, waarover Hij spreekt. Ze zien het almaar voor hun ogen, en dat kunnen zij ook, als ze Hem onvoorwaardelijk volgen. Want Hij is niet veranderd. Het gaat om het volgen van Jezus. Hij zegt dan ook: Volg Mij! En als je Jezus volgt, dan ben je zijn broeder en zuster. Je hebt familie en het is belangrijk om daarvoor zorg te dra­gen, maar de werkelijke familie is de familie, het lichaam van Messias Jezus. Dat is het belang van wat Jezus zegt als de mensen Hem zeggen dat zijn moe­der en broers en zusters hem zoeken. Waarom zochten ze Hem? In het vorige stukje hadden ze nog gezegd toen Hij niet at, dat Hij buiten zijn zinnen was. Ze konden beter weten. Daar haken de kerkelijke leiders op in door te zeggen dat Hij de boze geesten door de overste der boze geesten Beëlzebul uitdrijft. Nou, nou. Je moet dus ook oppassen dat je geen rare dingen zegt. Want zijn familie wist best dat Hij niet buiten Zijn zinnen was. En daarom benadrukt Jezus dat het erom gaat dat je moet behoren tot de familie van God. Het gaat erom dat allen die de wil van God doen tot de familie van God behoren. Daar­om moeten we steeds weer ons inzetten om de wil van God te doen. En wat is dat dan? Dat weten we: de liefde is de vervulling van de wet. De geboden van God zijn niet moeilijk. Ze zijn goed. Ze geven leven en overvloed. Doe het maar en je zult het ervaren. Wat een geweldige familie van God. Wat een voorrecht om door zijn genade dit wonder te mogen zien.

Marcus 4:1-20

7 januari [1]

4:11

U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen,…

4:12

opdat zij zich niet bekeren en hun vergeven worde.

4:14

De zaaier zaait het woord.

4:15

en zodra zij het horen, komt terstond de satan en neemt het woord, dat in hen gezaaid is. weg.

4:17

maar zijn mensen van het ogenblik; wanneer later verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komen zij terstond ten val.

4:18

dit zijn zij, die het woord horen,

4:19

maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen er bij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar.

4:20

zij, die het woord horen en in zich opnemen en vrucht dragen, dertig- en zestig- en honderdvoud.

Uit het leven gegrepen. Het Woord horen en in je opnemen. En dan eruit gaan leven. We horen het Woord. Ja, we horen het wel. Maar horen we het wel echt? We laten het aan ons voorbijgaan. Het Woord van de Zaaier is geweldig en is uit het leven gegrepen. De Zaaier zaait het Woord. Hoor je het? Hij zaait het. De grote Zaaier is de Here God, Hij sprak en het was er. En alles dat is, is geworden door dat Woord. Wij zijn er alleen maar door het Woord van God. Hij sprak. Hij schiep. Het is toch onvoorstelbaar hoe Hij het geschapen heeft? Het is toch geweldig? Wat een scheppingskracht. Alles geregeld tot in het kleinste detail. Wat een wonder. Wat een vernuft. We kunnen er van alles in gaan zoeken en gaan ontdekken. Maar we ontdekken dan steeds meer dat het een groot wonder is. We moeten het horen en in ons opnemen en er uit gaan leven. Dat is de goede grond.

We zijn eigenlijk allemaal een onderdeel van deze gelijkenis. We horen wel, maar een deel laten we langs de weg liggen. En een deel op steenachtige grond en een deel in de dorens. Het is belangrijk dat we ons zelf onderzoeken om te kijken waar delen van het zaad niet in ons zijn gekomen maar nog steeds zwerven op straat of op de rots of in de dorens. We zijn soms zo halsstarrig, dat we er niet door heen willen komen. We hebben wel iets begrepen, maar laten toch ook hele delen liggen. En dan hebben we niet de volmaakte liefde, dan zijn er nog stukken ongeloof. Daar moeten we voor oppassen. Daarom zegt Jezus ook dat we het Woord moeten horen en in ons opnemen. Dat bete­kent: We moeten het herlezen, herhoren, herkauwen. Lezen en lezen. Want we zijn zo halsstarrig. En we moeten er in blijven. Want satan neemt het zo maar weg. Het gaat om goed en kwaad. Het gaat over hemel en hel. Het gaat om God of satan. Er staat dan ook dat satan het wegneemt. Satan is almaar bezig om het weg te pikken. Daar valt het zaad en het is nog maar net gevallen of de boze gedachten komen weer in je op. En weg is het. Het komt er erg op aan. Het is alsof, neen het is zo, dat de grote strijd plaatsvindt tussen de zaaier en de rover. Het is het beeld van de kraaien die achter de zaaier aangaan om het zaad weg te pikken, nog voordat het in de grond valt. En zo gaat ontzettend veel verloren. Het kan niet kiemen, het kan niet groeien. Als we het overden­ken, als we het zaad laten ontkiemen in ons leven, dan gaat het groeien en bloeien. Er gaat heel wat aan vooraf voordat het tot volle wasdom komt. Er zijn ook gradaties, deels dertig-, deels zestig- en deels honderdvoudige vrucht. Hier is dus verschil. Maar het gaat erom dat het zaad beklijft. Het Woord moet beklijven.

De gelijkenis van de zaaier is overbekend. We moeten het eigenlijk inlijsten. Het helemaal als tekst uit ons hoofd leren. Maar belangrijk is, dat Jezus deze gelijkenis spreekt na zijn confrontatie met de kerkelijke leiders over Beëlze­bul. Hij ziet de scharen en ziet dat het bij hen ook zo verschillend is. De één staat er echt belangstellend, de ander uit sensatiezucht, de volgende om zijn haat tegen Jezus te voeden, weer een ander uit hoogmoed. Er zijn er dus die het willen indrinken en in zich willen opnemen, daarom is het belangrijk om gewoon maar uit te gaan en Gods Woord te brengen. Het Woord keert nooit ledig weer. Soms moet je het tien keer horen voordat je gaat beseffen dat het voor jou is. God is geduldig. God is ongeduldig. Hij wil je ook het geluk ge­ven. Hij gunt het je. En als het aan mij gegund is, dan is het zeker door Hem ook aan jou gegund. Hoe kom je eraan? De zaaier is er vandaag ook. Lees het Woord. Want door de Heilige Geest van God is Hij altijd bij je. Hij is in je. De Heilige Geest, Die gezonden is als Trooster, nadat de Zaaier na kruisiging, dood en opstanding, verzoening van mijn en jouw zonden naar de hemel is gegaan. Dus de Zaaier is nog dichterbij dan toen Hij op aarde liep. Hij wil in ons hart en ons leven wonen. Wie wil dat nu niet? Daar wil je uit leven. Hij blijft roepen. Hoe kan de mens ook zijn hart verharden?

Marcus 4:21-34

8 januari [1]

4:21

Is het niet om op de standaard gezet te worden?

4:22

Want er is niets verborgen, dan om geopenbaard te worden,…

4:24

Met de maat, waarmede gij meet,…

4:25

Want wie heeft, hem zal gegeven worden;…

4:28

eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar.

4:32

en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen,…

Een lamp zet je niet onder een korenmaat. Een lamp zet je neer om te schij­nen. Waarom zou je anders een lamp of een kaars aandoen? Daarom moeten we Jezus volgende, ons licht laten schijnen. Trouwens, als we iets verborgen trachten te houden, dan wordt het toch openbaar, want alles ligt voor God open. En vaak ook al voor de mensen. Als we iets achter houden van het Licht, omdat we zelf een stukje duisternis koesteren, dan komen we verkeerd uit. Dit zijn heel bekende delen uit de Bergrede van de Here Jezus. Zie ook Mattheüs 5, 6 en 7. Het gaat om het zout der aarde. Als het niet meer zoutend is, dan kan het weggeworpen worden. En als we zoutend zout zijn dan zijn we licht dat schijnt voor de mensen, opdat zij onze goede werken zien en onze Vader in de hemel verheerlijken. Want het gaat om de verheerlijking van de Vader. Niet om de goede werken. We willen niet anders dan goede werken doen, als we zien wat de Vader en de Zoon voor ons betekenen. Het is de doorgang naar eeuwig leven. Het is het enige houvast in dit leven. Pas op. Blijf in het Woord. Loop je in de duisternis, dan kom je in nog meer duister­nis. Dan wordt wat je hebt, je ontnomen. Het gaat van kwaad tot erger. Maar groei je in het licht, dan wordt het steeds mooier. Horen jullie het goed? Het is de vluchtheuvel in de strijd tegen de zonde. Daarom, als we dat geloof hebben gekregen, dan zal het alleen maar groeien. Dat kan niet anders. Groei kan maar één kant op. Dat is geweldig. Daar willen we toch allemaal van genie­ten? Wat een geweldig leven.

Daarom gaat de Here Jezus verder. Hij is de Zaaier. Het Woord van God. En dat zaad, dat ontkiemt en groeit op. Eerst de halm, dan de aar en dan het volle koren. We denken: hoe kan dat nou? Dat is heel eenvoudig, het groeit doordat we groeien door het Woord van God. Het is een geheim. We weten ook niet precies hoe de graankorrel sterft en de halm opbloeit. We weten veel, maar het blijft een groot geheim. Zo is het ook met de groei in het geloof. We groeien als we het Woord aannemen en er ons in verdiepen. Dat is zeker. En kijk eens om je heen, wat een groei overal. Wat een geweldige christenen. Wat een wonderen in de levens van velen. Het is net als een mosterdzaadje. Het is maar iets meer dan een millimeter groot en dan groeit het uit als de grootste van de tuingewassen, zo groot dat de vogelen des hemels erin kunnen nestelen. Dat is toch een wonder? Zo is het ook met de groei in het geloof. Het groeit tegen de klippen op. Het kan niet stuk. Het groeit hemelhoog.

Zo spreekt Jezus de ene na de andere gelijkenis, opdat ze het begrijpen. Hij is de Zaaier. Het is van belang wat er met het zaad gebeurt. Hij gaat door met zijn plan. Hij blijft ons roepen. We mogen niet verslappen. Want we zitten er zo maar naast. Daarom benadrukt Hij ook dat Hij de Zaaier is. Wij zijn de graankorrels. Hij koestert de zijnen. Hij gaat voor ze uit. Weg met de drugs, weg met de alcohol, weg met zelfmoorden en criminele handelingen, die ande­ren meeslepen. De lamp op de korenmaat. Dan wordt de duisternis verdreven en groeien we. Het is van groot belang dat we gehoorzaam zijn aan het Woord. Daar kunnen we niet genoeg op hameren. Prijs de Heer! Prijs de Heer! God is groot. God is groot. We gaan met Jezus verder. Dat deden de discipe­len toen, dat mogen wij vandaag doen. En inmiddels is er ook al heel wat toe­gevoegd aan de Bijbel. Alleen Gods Woord maakt ons vrij van de zonde.

Marcus 4:35-5:20

9 januari [1]

4:35

Laten wij oversteken naar de overkant.

4:37

En er stak een zware stormwind op…

4:38

Maar Hij zelf lag op de achterschip tegen het kussen te slapen. … Meester, trekt Gij er U niets van aan, dat wij vergaan?

4:39

bestrafte de wind en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil!

4:40

Waarom zijt gij zó bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?

4:41

En zij werden bovenmate bevreesd…

5:2

uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest,…

5:4

en de voetboeien vernield,…

5:5

schreeuwende en zichzelf met stenen slaande.

5:7

Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God?

5:8

Onreine geest, ga uit van deze mens.

5:9

Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk.

5:11

een grote kudde zwijnen gehoed.

5:13

En de onreine geesten gingen uit en voeren in de zwijnen; en de kudde… stormde langs de helling de zee in…

5:15

en zij werden bevreesd.

5:17

dat Hij uit hun gebied weg zou gaan.

5:19

en bericht hun al wat de Here in zijn ontferming u gedaan heeft.

Het is al laat. Kom, laten we naar de overkant gaan. Het is de hele dag al druk geweest. Wat een mensen. Ze dringen aan. Ze willen alles horen wat Jezus te zeggen heeft. Het is een hele klus. Je wordt er moe van. Ze gaan in het schip, samen met andere schepen varen ze naar de overkant. Dan steekt de storm op. Dat kan daar zo maar gebeuren. Je hebt daar valwinden. En dan lijkt het water zo glad als een spiegel en plotseling slaat die wind neer en dan is het spoken op dat meer. Het schip loopt vol. Er is geen houden aan. Iedereen komt in de benen. En wat zien we: Jezus slaapt tegen een kussen op de achtersteven van het schip. Het schip slingert alle kanten op. Dat is niet normaal. Daar kan toch niemand bij in slaap blijven? En ze worden boos. Zij tobben maar, om niet met het schip te zinken, en Jezus blijft slapen. Meester, ziet U niet dat we vergaan? Verbolgen maken ze Hem wakker. Doe iets! Dit kan toch niet? Dan blijf je toch niet slapen. Dan kom je toch ook helpen. En dan zegt Hij: Zwijg, wees stil! En de golven en de wind gaan liggen. Het is voorbij. Dan komt het ontwapenende, maar ook beschuldigende woord: Waarom zijt gij zó bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof? Wat moeten we daar nu mee? Geen geloof. Maar het stormde toch en we moeten toch iets doen? Het is toch geen wonder dat we bevreesd zijn. Wie zou dat niet zijn? Maar de vraag blijft staan. Kennelijk is het zo, dat we in de moeilijkste omstandigheden het vertrouwen moeten houden dat God alles in zijn hand heeft en dat we volledig op Hem kunnen vertrouwen. We kunnen dan ook grote wonderen verwachten. Want Hij heeft alles in zijn hand. Ook ons leven. We mogen het van Hem verwachten en dan zal Hij dat wonder geven dat ons toekomt. Het gaat om geloof. Het gaat niet om berekening. Het gaat er niet om dat we berekenen hoe we alles onder con­trole moeten houden. Het gaat erom, dat we de zegen van Hem verwachten en dan weten en ervaren en er naar leven, dat alles in zijn hand is en dat Hij het allerbeste met ons voor heeft. Glorie voor zijn Naam!

Ze worden toch bevreesd, want hoe is het mogelijk dat zelfs de wind en zee Hem gehoorzamen? Dat alleen is al een wonder. Daar kom je toch van onder de indruk? Wat doe je daarmee? We moeten veel meer geloven en leven van­uit de wonderen die God kan doen en doet. Hij is God. Hij is almachtig. Hij regeert het grote wereldgebeuren. Het is fantastisch. Het is een zegen. Het is een vreugde. Wij mogen delen in die kracht. We mogen geloven dat Hij zie­ken geneest. We mogen daarvoor bidden. We mogen daaruit geloven. We mo­gen geloven dat Hij onmogelijke dingen mogelijk maakt. Want Hij strijdt voor ons. Hij wil het goede. Hij verandert grote processen. Hij leidt ons leven. We mogen en we moeten met kracht dan ook getuigen en niet bang zijn hoe de mensen over ons denken en wat ze er van vinden. We moeten gewoon elke dag gaan staan en geloven in de kracht van God. Prijs de Heer!

En dan zijn ze aan de overkant en dan komen ze in het land der Gerasénen. Waar ligt dat, zal men vragen. Want dat is me toch een uithoek. Daar ga je toch zeker niet heen met je evangelisatiekaravaan? Dat slaat toch nergens op? Dat is een uithoek. Daar moet je niet zijn. Maar Jezus wel. Hij heeft de meeste tijd doorgebracht in Galilea. Het Galilea der heidenen, zeggen ze. Daar kan niets goeds vandaan komen. En Nazareth, kan uit Nazareth iets goeds komen? Neen, natuurlijk. Het is in onze begrippen nog boven Roodeschool, daar waar het leven ophoudt. Daar is die man. Een verschrikkelijk bezeten man. Die is niet tegen te houden. Hij is niet te boeien. Hij breekt alles stuk. Iedereen blijft uit zijn buurt, want hij kan je zo verscheuren. Hij ziet Jezus en hij roept: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Dat is taal. De duivels kennen Jezus. Zij erkennen Hem als Zoon van God en ze zijn bang. Want overal waar Jezus komt gaan de duivels op de vlucht. De duivel wil be­zit houden van deze man. En het is een legioen duivelen dat deze man bezet houdt. Ze smeken in de kudde zwijnen te mogen varen. En dat mag en meteen stort die hele kudde langs de helling de zee in. In één klap is men van de kud­de af. Weg nering. Jezus drijft de geesten uit en de man komt tot z’n zinnen en hij wil Jezus volgen. Dan horen ze het in het dorp en ze komen kijken. En ja hoor, daar zit de man. Ze zijn ontzet. En ze vragen of Jezus weg wil gaan uit hun streek. Want het allerergste is wel dat die kudde van tweeduizend zwijnen nu dood is. Wat een schade. Zulke dingen zouden nog vaker kunnen gebeuren. Dus Jezus moet weg. Want kom niet aan je brood. Dan heb je problemen. Maar ze mochten toch helemaal geen zwijnen houden? Zo worden ze ook hardhandig op hun zonde gewezen. Ze moeten zich bekeren. Jezus gaat weg, maar hij dwingt de man om te blijven, om aan zijn mensen te getuigen wat de Here in zijn leven gedaan heeft. En dat gebeurt. De man gaat rond en vertelt van de ontferming die hij heeft ontvangen.

Marcus 5:21-43

10 januari [1]

5:22

een van de oversten der synagoge,…

5:23

kom toch en leg haar de handen op,…

5:27

en raakte van achteren zijn kleed aan.

5:29

En terstond droogde de bron van haar bloed op…

5:30

Wie heeft Mij aangeraakt?

5:33

wierp zich voor Hem neder en zeide Hem de volle waarheid.

5:34

uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal.

5:35

Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Meester nog lastig?

5:36

Wees niet bevreesd, geloof alleen.

5:39

Waarom maakt gij misbaar en weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt.

5:40

En zij lachten Hem uit.

5:41

Talitha koem, hetgeen betekent: Meisje, ik zeg u, stap op!

5:42

En het meisje stond onmiddellijk op…

Het zal je kind maar zijn. Natuurlijk ga je dan alles doen om het te redden. Het kind is doodziek. Dan vallen alle belemmeringen van je af. De overpriesters en de Farizeeën waren tegen Jezus. Ze probeerden het volk te waarschuwen. En als je overste van een synagoge bent, dan moet je wel oppassen wat je doet. Het kan je je baantje kosten als je dan ook achter die valse Messias Jezus aanloopt. Maar als je dochter doodziek is, dan probeer je toch alles om gene­zing te vinden. Hij gaat. Jezus kan genezen. Dat kan hij niet ontkennen, want hij heeft zoveel mensen gezien die genezen zijn. Mijn dochter is ernstig ziek, kom toch, dat zij behouden wordt. Leg haar de handen op, opdat zij geneest. En Jezus gaat met hem mee.

Op weg naar het huis raakt een vrouw, die al jaren aan vloeiingen lijdt, Hem van achteren aan. Want ook zij weet dat dat nog haar enige redding is. Jezus redt. Ze heeft heel haar vermogen er al aangegeven om genezen te worden. Het heeft allemaal niet geholpen. Het vreet al haar energie op. Wat een ellen­de. En ze wordt terstond genezen. Jezus weet dat de kracht van Hem uitgaat en Hij kijkt om een vraagt: Wie heeft Mij aangeraakt? Maar dat is in de drukte en het gedrang een rare vraag vinden ze, want dat is toch normaal. Het is haast onmogelijk om elkaar niet aan te raken. Maar Jezus blijft volhouden en zegt: Iemand heeft Mij aangeraakt en Ik moet weten wie dat is geweest.

Jaïrus, de overste van de synagoge, zal dit wel niet leuk gevonden hebben. Jezus weet toch hoe ernstig de situatie is en nu blijft Hij weer treuzelen om dit akkevietje. Wat een onzin. Het lijkt wel of Hij het erom doet. Laten we toch opschieten. Het kan zo maar te laat zijn.

Maar Jezus wil weten wie Hem aanraakte. Natuurlijk wist Hij dat wel. Hij kan toch zo de vrouw aanwijzen. Maar nee, de vrouw moet zelf naar voren komen en dat doet ze. Bevend valt ze op haar aangezicht en vertelt Jezus wat er aan de hand is. Dat is ook moeilijk, want met deze dingen loop je niet te koop. Jezus zegt: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal. Waar gaat het dus om? Het gaat om geloof. Wil je genezen worden, dan gaat het om geloof. En dat is zo vaak het probleem. We geloven het wel. Maar we geloven er niets van. Deze vrouw wist het. Zij ge­loofde het. Ze was er vast van overtuigd, maar wij zijn zo door ons redelijk denken verpest dat we nog nauwelijks geloof op kunnen brengen. We geloven het wel. Eerst zien en dan geloven. En eerst al het geredeneer. En al ons chris­telijk gewauwel, voordat we ons eens onvoorwaardelijk overgeven aan de Here God. Want Hij is onze God. Hij regeert. Hij is hoger dan onze gedach­ten. Hij zond Jezus. En van Hem komen alle dingen. We moeten leven uit de volheid en de genade van Hem. Dat is het belangrijkste en het mooiste. Daar krijgen we niet genoeg van. Glorie voor zijn Naam! Prijs de Heer! Wat een voorbeeld. Wij mogen en moeten met heel ons hebben en houden, ziekte en gezondheid, ons uitleveren aan de Here God, zodat Hij nu eindelijk eens de plaats in ons leven krijgt die Hij verdient. Of beter, waar Hij recht op heeft. Wij staan onszelf en Hem in de weg als we steeds maar weer ons eigen eigen­zinnige denken er tussen door wringen. Stom! Stom! Stom!

Eindelijk gaan ze verder, naar het doodzieke meisje. Maar zie, daar heb je het al. Jezus is te laat. Dacht ik het niet. Hadden we maar meteen door moeten lopen. Waarom dan ook altijd weer het uiterste vragen. Jezus zegt tot de va­der: Wees niet bevreesd, geloof alleen. Buiten staan ze te weeklagen. Het is ook verschrikkelijk als je dochter van twaalf jaar overleden is. Jezus zegt: Waarom maakt gij misbaar en weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. Nou, met zo’n opmerking is het vertrouwen gauw verdwenen. Ze lachen hem uit. Hij jaagt echter alle mensen het huis uit en gaat met de vader en de moeder het huis in. En Hij vat het meisje bij de hand en zegt: Talitha koem, meisje, Ik zeg u, sta op! En het meisje stond onmiddellijk op en kon lopen. En zij ontzetten zich terstond bovenmate. Wat was hier gebeurd? Jezus zei, dat niemand dit te weten mocht komen. Wat een verhaal. Niemand mocht het weten. Dat was ook heel goed voor de overste der synagoge, want dat zou wel eens zijn baan kunnen redden. Het komt er voor de overste der synagoge alleen maar op aan dat hij niet bevreesd is en alleen maar gelooft. En daar kan hij niet meer onderuit na wat met zijn dochtertje is gebeurd. Hij kwam totaal in de war uiteindelijk bij Jezus. Het gaat om geloof. En dat was de kern van dit hele verhaal. We mogen en moeten met heel ons wezen bij Jezus uitkomen en het van Hem verwachten in al onze omstandigheden. Hij heeft altijd het beste met ons voor. Hoe dan ook. Dat is een troost, dat is een houvast in alle omstandigheden van ons leven. Want het is duidelijk, dat de zonde en de dood toeslaan in ons leven. We zitten er vol van en we zien het overal om ons heen. En het enige dat we moeten doen is, dicht bij Jezus blijven en ons volledig in zijn bescherming aan Hem overgeven, wat er ook gebeurt. Wat een geweldige rust gaat daar van uit. Glorie voor zijn Naam! Wat hebben we weer veel ontdekt in dit stukje.

Marcus 6:1-29

11 januari [1]

6:1

en kwam in zijn vaderstad,…

6:3

Is dit niet de timmerman,… En zij namen aanstoot aan Hem.

6:5

En Hij kon daar geen enkele kracht doen;…

6:6

En Hij ging de omliggende dorpen rond en leerde.

6:7

twee aan twee, en gaf hun macht over de onreine geesten.

6:8

En Hij gebood hun niets mede te nemen voor onderweg,…

6:10

blijft daar dan, totdat gij vandaar vertrekt.

6:11

schudt het stof af, dat aan uw voeten is, hun tot een getuigenis.

6:12

en predikten, dat zij zich zouden bekeren.

6:14

Johannes de Doper is opgewekt uit de doden…

6:15

Het is Elia,… Een profeet als een van de profeten.

6:16

Johannes, die ik onthoofd heb, die is opgewekt.

6:18

Gij moogt de vrouw van uw broeder niet hebben.

6:20

en als hij hem gehoord had, was hij in grote verlegenheid,…

6:24

Wat zal ik vragen? … Het hoofd van Johannes de Doper.

6:28

en hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder.

6:29

en namen zijn lijk weg en legden het in een graf.

Ze hadden altijd Jezus gevolgd. En ze waren zelf ook steeds onder de indruk van de wonderen die Hij deed. Maar nu zendt Jezus hen uit. Twee aan twee en ze krijgen macht om te genezen en boze geesten uit te drijven. Daar gaan ze. Neem niets mee voor onderweg! Je blijft in het huis waar ze je ontvangen, tot­dat je vertrekt. En als ze je niet willen ontvangen, schudt het stof van je voeten en ga verder. Dat houd je in beweging. Dat daagt ook de mensen uit waar je komt of ze gastvrij zijn om je te ontvangen. Ze vertrekken en grote wonderen gebeuren. Het is waar. Ga je in de kracht van God, dan gebeuren grote wonde­ren. Je moet ook in de kracht van God gaan. Je moet geloof hebben. Hij wil dat we grote wonderen en tekenen doen. Niet om die grote wonderen en teke­nen, maar omdat het de kracht van God is die Zich openbaart. Wij voegen daar niets aan toe. Wij geloven en wij mogen in zijn kracht gaan. Dat is geweldig. Als je eenmaal in de kracht van God gaat staan, dan gebeuren er ook wonde­ren. We zijn zo vaak van Hem afgedwaald en dan doen we tekort aan de macht en de majesteit van God. Stom toch.

Het kan zo mooi en goed en krachtig zijn. We zien het hier maar weer. Maar wij zijn zo vaak als de mensen in Nazareth. Jezus gaat terug naar zijn vader­stad en dan predikt Hij in de synagoge op de sabbat. En de mensen staan ver­steld. Maar waar heeft Hij al deze kennis vandaan? Hoe is hij zo geleerd? Hij is toch de timmerman, de zoon van Jozef en zijn broeders wonen toch onder ons? Ze nemen een aanstoot aan Hem. Waarom? Ze zijn jaloers, of ze willen niet dat Hij zich zo geleerd voordoet. Blijf maar gewoon! Jij bent toch ook één van ons. En nu steek je meteen er met kop en schouder bovenuit. Dat moet wel eigenwijsheid, verwaandheid zijn. Doe maar gewoon! En als vanzelf komen dan deze gedachten naar boven. En Jezus kon in Nazareth geen krachten doen vanwege zoveel ongeloof. En Hij verwonderde zich over hun ongeloof. Maar is dat ook niet weer uit het leven gegrepen? Hoe vaak hebben wij meteen al argwanende en neerbuigende gedachten als iemand waarvan wij het niet ver­wachten of kunnen dulden ineens met woorden van wijsheid en vermaning komt. Wat denkt Hij wel, dat hij mij eens even de les zal lezen? We zitten zo vol met kritiek, dat we het zelf al niet eens meer merken. Dat is gevaarlijk. Daar moeten we voor oppassen. God wil geëerd worden. En wat een conse­quenties. Want als gevolg van dit ongeloof kan Jezus geen krachten doen. God wil wel krachten doen, maar als wij er met ons ongeloof steeds weer een bar­rière voor opwerpen dan kan God toch ook geen krachten doen. Het is nog een wonder dat er nog zoveel krachten gebeuren. Want je zou haast denken dat er met zoveel ongeloof niets meer kan gebeuren. Dat is ook een les voor ons. Ge­loven we wel? Of geloven we het wel? Dat zijn zeer belangrijke vragen voor vandaag.

Herodes hoort ook van Jezus. Hoe kan het ook anders? Hij wil weten wie Hij is en hij gelooft echt dat Johannes de Doper is opgestaan zoals de mensen zeg­gen. Hij heeft Johannes de Doper zelf laten onthoofden. Hij luisterde graag naar Johannes, die ook precies zei waar het op stond. Herodes, jij mag de vrouw van je broeder niet tot vrouw nemen. Punt uit. Wat niet goed is, dat is niet goed. Jij moet je handen thuis houden, Maar de hoererende vrouw, Hero­dias, heeft het daarom op het leven van Johannes gemunt. En als ze dan de kans krijgt, omdat de aangeschoten Herodes zo onder de indruk is van de dans van haar dochtertje, dan vraagt ze het hoofd van Johannes als haar moeder haar dat influistert. En de koning, kan, om de eer tegenover zijn mede macht­hebbers, niet anders, dan daaraan voldoen. Wat een krachtige koning. Hij durft zo maar iemand te onthoofden. En de schotel komt binnen met het hoofd van Johannes en het meisje geeft het aan haar moeder. Herodes is bedroefd, maar hij kan niets doen. Een rechtvaardig man is vermoord. Hij is in grote verlegen­heid. Hij weet dat hij verkeerd gehandeld heeft. Het is verschrikkelijk. Maar het is gebeurd. Johannes is dood. Wat een verhaal. Vreselijk. Wat kunnen dui­velse krachten aanrichten.

En wat een ongeloof bij het volk. Ze waren nog ver van Messias Jezus, want de een riep: het is Johannes de Doper die is opgestaan, de ander zei: het is Elia en weer een ander zei dat het een profeet is als een van de profeten. Maar zei dan niemand dat Hij de Messias is die ze verwachtten. Kennelijk niet. Ze ble­ven maar ronddarren in hun eigen ongeloof en theologie. Ze verwachtten wel een Messias, maar deze Messias zou niet daar in het Galilea der heidenen Zijn tijd doorbrengen maar naar Jeruzalem trekken om met geweld de troon van zijn vader David te bestijgen en de gehate Romeinen zouden dan uit het land gejaagd worden. Kan er uit Galilea iets goeds komen? Nee, natuurlijk. En zo is ons denken ook geprogrammeerd. Wat moet er uit dat kleine gat daar ergens op de wereld voor goeds komen. Maar in Gods ogen gaat de opwekking door alles heen. Dan is belangrijk waar harten zich samenbuigen en zich onderwer­pen aan Gods wil, zodat God zijn kracht in onze zwakheid kan manifesteren. Daar gaat het om. Dat is opwekking. Daar gaan wonderen gebeuren. Glorie voor zijn Naam!

Here, help ons, dat we ons geheel en al uitleveren aan U, zodat U met uw kracht door ons heen kunt werken. En we de dingen doen die de Vader al van te voren voor ons heeft voorbereid.

Marcus 6:30-56

12 januari [1]

6:30

al wat zij gedaan en geleerd hadden.

6:31

en rust een weinig.

6:32

in het schip naar een eenzame plaats,…

6:33

waren er vóór hen.

6:34

En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren.

6:37

Geeft gij hun te eten.

6:38

Vijf, en twee vissen.

6:40

in groepen van honderd en van vijftig.

6:41

zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden…

6:44

waren vijf duizend man.

6:45

terwijl Hij zelf de schare wegzond.

6:46

ging Hij naar de berg om te bidden.

6:48

en Hij wilde hen voorbijgaan.

6:49

dat het een spook was en zij schreeuwden luid.

6:50

Houdt moed! Ik ben het, weest niet bevreesd!

6:51

En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld,

6:52

want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard.

6:56

smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden gezond.

Na gedane arbeid is het goed rusten. En dat is ook zo. Hoe belangrijk is het niet om na gedane arbeid te rusten. Het is opvallend hoe vaak Jezus zich terug­trok op een eenzame plaats, om met Zijn Vader te zijn en te bidden. Hoe be­langrijk is het vandaag niet om terug te gaan naar de Vader? Om met Hem te spreken en om je met Hem te voegen naar zijn wil. Hoe belangrijk is het niet om steeds weer naar zijn Woord te grijpen. Het is de bron van alle leven. Hij spreekt tot ons door zijn Woord en Geest. Hoe laten we ons niet opjutten door de tijd waarin we leven? We hebben geen tijd voor Hem. We zijn al een hele piet als we het halen om onze stille tijd te hebben. En dat is nu juist het tegen­overgestelde van hoe het moet. We moeten onze hele dag door hem laten vul­len. We moeten er steeds bij leven dat Hij het is Die ons leven bepaalt; dat heeft niet te maken met de hele dag bijbelteksten lezen. Neen, natuurlijk niet. Het heeft ermee te maken dat we ons denken, ons doen, ons hele wezen laten bepalen door de macht en de liefde en de genade van Hem. We denken ver­keerd. Wij denken eerst en dan halen we God erbij. Neen, ons denken moet bepaald worden door God. Want alles is uit Hem geworden. Wat een heerlijke gedachte. Hij is altijd bij ons. Hij laat ons nooit in de steek. Als wij denken: hoe moet het nu weer goed komen? Dan is Hij er om ons te troosten en bij de hand te houden. Hij heeft het goede met ons voor. Altijd en overal. Hij weet wat we nodig hebben. Daarom is het goed om met Hem te leven en ons terug te trekken op een eenzame plaats om één met Hem te zijn en te bidden en naar zijn stem te luisteren door zijn Woord en door zijn Geest.

De discipelen zijn ook uitgezonden. Totaal onder de indruk komen ze terug. Ze hebben de grootste wonderen gezien. Overal hebben ze het evangelie van het Koninkrijk gepredikt. De tijd is vervuld. Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Bekeert u! Nu! Zieken werden genezen. Jezus hoort het aan en zegt: Kom maar mee. Rust een weinig. Wat een heerlijke gedachte. Rust een weinig. Ja, dat moeten we doen. We hebben zoveel emoties meegemaakt. We moeten dan ook weer tot rust komen. En dat mag. Dat moet zelfs. Rust een weinig. Daarop gaan ze in het schip om naar een eenzame plaats te gaan. Maar de mensen zien het ook. Langs de kust volgen ze het bootje en ze zijn er nog eerder dan het bootje bij de aanlegplaats. Ze zijn zo hongerig. Ze willen het horen. Here, wat een honger. Zijn ze dan niet gevoed? Er zijn toch synagogen? Ze weten het toch? Maar Jezus sprak als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerde. Hij sprak met ontferming. Hij vertroostte hen. Hij genas hen naar lichaam en ziel; dat is Jezus. En als het al laat is hebben ze ook behoefte aan gewoon voedsel. Jezus zegt tegen de discipelen: Geeft gij hun te eten. Moeten we dan brood gaan kopen uit onze kas? Ze begrijpen het niet. Hoeveel eten is er? Vijf broden en twee vissen is het antwoord. Breng ze hier. En dan kijkt Hij op naar de hemel en begint te delen. Er komt geen einde aan. Vijfdui­zend mannen zijn er, allemaal verdeeld in groepen van honderd en van vijftig. En er blijft nog over ook. Wat een wonder. Als God er is dan word je verza­digd naar geest, ziel en lichaam. Jezus ziet de scharen en is met ontferming be­wogen. omdat ze waren als schapen, die geen herder hebben. En Hij begon hun vele dingen te leren. Daar gaat het om. Here, help ons, om de mensen van U te vertellen. Want we praten wel veel, maar het gaat erom dat we hen van U vertellen. En als we willen vertellen dan moeten we zelf ook thuis zijn in Gods Woord. En daar gaat het om.

Schapen die geen herder hebben. Iedereen begreep dat het ging om wat de pro­feet Ezechiël zegt in hoofdstuk 30 en 33. Daar gaat het over de HERE, Die ziet dat zijn schapen niet geweid worden. Dat er valse herders zijn. Ik zàl die herders, zegt de Here God. Ik zal Zelf mijn schapen weiden. Want de herders weiden ze niet, maar knechten ze. Je moet die hoofdstukken maar eens lezen. Dat liegt er niet om. En dat geldt ook nu. Want de overpriesters en de Fari­zeeën, die knechtten het volk. Die leggen hun geboden op. Die koesteren hen niet, maar die kastijden hen. De zweep erover. Het volk dat de wet niet kende. Dat slaat nergens op. Dus, als de Here Jezus de mensen ziet, dan wordt Hij met innerlijke ontferming bewogen. Hij wil hen weiden, Hij wil hen troosten. Hij kwam immers volgens Jesaja 61 om gevangen vrij te zetten, om verbroke­nen van hart te troosten. Hij was de Trooster. De goede Herder. Hij wilde naar hen luisteren en zij luisteren naar Hem. Zo’n herder hebben de schapen nodig. En die hadden ze niet.

Het delen van het brood is ook een teken dat er aan het uitdelen van het brood geen einde komt. Wat een genade om het levende brood almaar te mogen uit­delen. Er zijn geen grenzen aan. Je begint klein en dan ga je almaar door. Heerlijk toch? Wat een zegen. Wat een genade. Here dank U wel voor uw on­eindige liefde en genade om almaar ons het brood des levens uit te delen. Dank U wel. Ik word er geweldig blij van. Ik kan er niet over ophouden. Dank U wel. Het geldt voor iedereen.

Het verhaal gaat verder. Lees het maar. Lees wat er staat. Maak er niet je eigen verhaal van. Zoals jij denkt dat het is. Lees gewoon wat er staat, dan heb je wat er staat. En wat er staat dat is het. Daar moet je niet aan twijfelen. Zo is het en zo blijft het. God ziet het. Twijfel er niet aan. Jezus dwong hen al met het schip op weg te gaan. Hij bleef nog om te bidden op een eenzame plaats. Dat was al het plan, maar toen kwamen de scharen weer. Maar Jezus blijft erbij om eerst te bidden. De discipelen gaan naar de overkant. En in de derde nachtwake zien ze iemand op het water lopen. Ze denken dat het een spook is en ze schreeuwen. Daar zou je ook van schrikken, midden in de nacht, het stormt en er loopt iemand over het water. Zou jij niet vergaan van angst en beginnen te schreeuwen? Ik denk het wel. Want dat kan toch helemaal niet. Hij kwam en zei: Houd moed! Vrees niet! Ik ben het! En de wind ging liggen. Wat een bovennatuurlijk gebeuren. Jezus op het water en de wind die gaat lig­gen. God spreekt en het gebeurt. Hij regeert het grote wereldgebeuren. Zelfs de zee en de wind gehoorzamen Hem. Heerlijk om te weten, kind te zijn van de Allerhoogste God Die alles in zijn hand heeft. Houd moed! Ik heb de we­reld overwonnen. Hoort naar mijn stem! En een ieder die gelooft, wordt be­houden. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Zo is het.

De discipelen waren bovenmate verwonderd wat ze nu weer meegemaakt had­den. Want ze waren bij de broden nog niet tot het inzicht gekomen, maar hun hart was verhard. Waarin waren ze dan verhard? Was het omdat ze niet ge­loofden in de onvoorwaardelijke liefde van God? Wat was het? Daarom moe­ten we elkaar ook bevragen wat er in de schriften staat. Heerlijk! Glorie voor zijn Naam! Halleluja! Dank u wel! De Here leeft. En als ze dan aanleggen aan de overkant, dan horen de mensen dat en ze brengen hun zieken op matrassen en Jezus geneest hen allen. Want ze hebben vast en zeker geloof dat deze pro­feet dat kan. Ze twijfelen er geen moment aan. En daar gaat het almaar om. Hebben we geloof dat God alles kan? Als dat zo is, dan kunnen we weer ver­der. Dan weten we zeker dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus. Glorie voor zijn Naam! Heerlijk evangelie. Daar kunnen we de dag mee in en het leven mee door. Dank U Here!

Marcus 7:1-30

13 januari [1]

7:2

met onreine, dat is ongewassen, handen…

7:4

eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben;…

7:5

Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden,…

7:6

van u, huichelaars, geprofeteerd,… Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij.

7:7

Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.

7:10

Eer uw vader en uw moeder…

7:11

Het is korban, dat is, offergave,…

7:13

En zo maakt gij het woord Gods krachteloos…

7:15

maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het, dat hem onrein maakt.

7:19

En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.

7:21

uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen,

7:22

hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand.

7:25

hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had;…

7:27

Laat eerst de kinderen verzadigd worden,…

7:28

de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen.

7:30

en de boze geest uitgevaren.

Ja, daar zit het leven vol van. We hebben het eerder over al de regeltjes die we elkaar opleggen, dan over de bevrijdende geboden van God die de mens juist weghalen onder het juk van dogma en regels. En zo was het in de tijd van Jezus. Je moest je handen wassen voor je iets at. En je moest je reinigen voor dit en voor dat. Er was een heel boek over vol “geboden”. Als je daar dan toch van afweek, dan was je in moeilijkheden. Je had je dat dan ook zelf aange­daan. Daarom zou je je kunnen voorstellen, als dan die regels zo waren om je handen te wassen voor het eten, waarom doen de discipelen van de Here Jezus dat dan niet? Dat was toch niet teveel gevraagd? En daar vallen de Farizeeën over. Meester, waarom? En dan vertelt Jezus dat zij huichelaars zijn omdat ze de mensen lastige karweitjes opleggen, waar het hart niet meer bij is. Hij noemt ze huichelaars, omdat ze, net als de profeet Jesaja gezegd heeft, God wel met de lippen eren maar niet met het hart. En omdat ze leringen leren die leringen van mensen zijn. Daar moet je kennelijk heel goed voor oppassen. Dat kan dus niet. We moeten daar echt op letten. Maar we zitten er vaak ook vol van. We letten ontzettend op uiterlijke dingen. Maar daar zit het niet in. Het gaat om Gods liefde en genade. Here Jezus, help ons en red ons om niet in de valkuil te geraken van allerlei leringen en gebruiken die van mensen zijn.

Jezus geeft een paar voorbeelden. Als je zegt korban, dit is een offergave, dan hoef je je niet meer te bekommeren om je behoeftige, arme ouders, want dat gaat niet voor. En dat is een regel die nergens op slaat, want we moeten juist onze vader en moeder eren en hen op de eerste plaats zetten. En als Jezus de schare weer ziet, dan zegt Hij deze ontnuchterende woorden: Niet wat de mond in gaat is onrein, maar wat de mond uitgaat, dat is onrein. Wat de mens binnengaat, dat maakt hem niet onrein, want dat komt in de buik en verteert. Maar wat de mond uitgaat. Dat wat uit het hart komt. En uit dat hart komen veel slechte dingen en dat moeten we de Here God belijden anders kunnen we geen geestelijke leiders meer zijn. Het gaat er dus om: Waar zit je hart?! Als het hart dicht bij het hart van Jezus is, dan zit het goed. Dan ben je op de vei­ligste plek. Daar moet je bij blijven. Dicht bij Jezus blijven, want je zit zo maar verkeerd. Het gaat er dan ook om dat we niet op de uiterlijke dingen let­ten. Maar dat we ons verootmoedigen en van Hem afhankelijk willen zijn, op­dat zijn Naam geëerd en geprezen wordt. Want uit het hart komen kwade over­leggingen voort. En dan wordt een rijtje genoemd waar we ons allemaal wel in herkennen. En daar mogen we ons dan van bekeren. God redt. Hij wil dat ons hart zuiver is. Glorie voor zijn Naam!

Nog een gebeurtenis. Een vrouw uit Sidon vraagt om uitdrijving van de duivel uit haar dochtertje. Het moet vreselijk voor haar zijn geweest. God wil redden. En zij gelooft dat. Ze komt tot Jezus en smeekt om hulp. Maar Jezus zegt dat Hij eerst voor de kinderen komt en wat voor hen is toch niet aan de honden kan geven. De vrouw zegt dat de honden toch ook van de kruimels van de tafel eten. En Jezus ziet haar geloof en het kind wordt genezen. Wat een grote ze­gen, om te weten dat we een God hebben Die ons allemaal wil helpen en omringen om zijn werk te doen.

Marcus 7:31-8:26

14 januari [1]

7:33

stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan,

7:34

en Hij zag op naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: Effatha, dat is: word geopend!

7:35

en hij sprak goed.

7:37

ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.

8:2

want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten;…

8:6

Zij zeiden, Zeven.

8:8

En zij aten en werden verzadigd…

8:11

en zij begeerden van Hem een teken uit de hemel, om Hem te verzoeken.

8:12

Aan dit geslacht zal voorzeker geen teken gegeven worden!

8:17

Verstaat gij nog niet en begrijpt gij niet? Hebt gij een verhard hart?

8:19

Twaalf.

8:20

Zeven.

8:21

Begrijpt gij nóg niet?

8:24

Ziet gij iets?

8:25

en hij zag duidelijk en was hersteld…

De doofstomme kwam. Hij nam hem terzijde, stak zijn vingers in zijn oren en spuwde en raakte zijn tong aan. En Hij keek op naar de hemel en zei: Effatha, dat is: word geopend. En zijn oren konden horen en zijn tong kon spreken. Wat een wonder. En weer daar ergens in het noorden, waar niemand zou wil­len wonen. Het Galiléa der heidenen. Ver, weg van waar alles gebeurt. Jezus komt niet om het centrum van de macht. Hij komt, daar waar de kleinen lijden. Hij ziet het zwakke aan. Hij wil helpen waar de nood is. Dat is in de achterka­mertjes, drie hoog, ergens waar een aidspatiënt ligt te sterven. Hij komt daar, waar iemand volkomen wordt genegeerd en gediscrimineerd omdat de geves­tigde orde hem of haar niet ziet zitten. Jezus komt, daar waar de liefde ont­breekt. We denken volkomen verkeerd als we menen dat Hij bij de machtheb­bers is. Wij zijn van hen onder de indruk. Maar dat is ons probleem. God ziet het hart aan en niet wat voor ogen is. God is liefde. Hij haat de macht en de machthebbers. Hij wil helpen daar waar de mensen niet willen helpen. Wij hebben er een vreselijke troep van gemaakt. Wij hebben Gods liefde ingeruild voor onze eigen hoogmoed en onze eigen ik-gerichte systemen. Dat is ver­schrikkelijk. Daarmee komen we in de problemen

Hierna wordt de tweede wonderbare spijziging verteld. De mensen zijn drie dagen aaneen achter Jezus aangegaan. Wat een honger naar het Woord. En dan hebben ze honger. Jezus vraagt rond: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeg­gen: Zeven. Hij deelt het weer uit en ook de enkele visjes. En ze krijgen alle­maal genoeg. Ze houden zelfs over. Wat een wonder. Waarom die tweede wonderbare spijziging? Wat zit daar voor betekenis achter? Eerst waren er vijfduizend mensen, nu waren er vierduizend mensen. En zeven korven blijven over. Wat is de betekenis? Jezus is verbolgen en zegt: Begrijpt gij het nog niet? Hebt gij ogen en ziet gij niet? Ik heb vijf broden voor vijfduizend men­sen gebroken. En hoeveel manden waren over? Ze zeiden: Twaalf. En bij de zeven voor de vierduizend waren zeven korven over. Begrijpt gij het nog niet? Wat is de symboliek van deze getallen? Wat betekent het? Het heeft een bete­kenis in relatie tot de waarschuwing om je te hoeden voor het zuurdesem van de Farizeeën. Die willen Hem verleiden en die willen ons verleiden. Die wil­len ons hun eigenwillige godsdienst opleggen. En dat is levensgevaarlijk. Daar moeten we ons niet mee bezig houden. Pas op! Want dit geslacht begeert een teken, maar dat is om Hem te verzoeken. Ze zullen er echt niet door tot geloof komen. En dat is ook vandaag met ons zo. Er zijn zoveel tekenen als je je ogen open doet. Maar als je het niet zien wilt dan blijf je blind. Dan kom je echt niet tot geloof als er nog een teken komt. Dan zul je blijven volharden in je ongeloof. In je eigen denken. Wanneer je je eigen denken zet tussen God en jezelf, dan komt er nooit geloof. Het gaat er om dat je je volkomen afhankelijk wilt stellen van de liefde die God uitstort in je leven. Daar gaat het om. Want Jezus’ liefde is oneindig en volkomen.

Ze gaan verder en komen in Bethsaïda. Daar worden opnieuw de zieken naar Hem gebracht en ze worden genezen. Er is ook een blinde tussen en Jezus geeft hem het gezichtsvermogen. Dat gaat in twee etappes. Vreemd, kan Jezus het dan niet in een keer goed doen? Eerst legt Hij hem de handen op en spuw­de. En toen kon hij zien, maar zag de mensen als bomen wandelen. Daarna legde Hij weer de handen op zijn open ogen en toen kon hij helemaal scherp zien. Wat een kleinood van een wonder. Waarom spuwde Hij? Wat voor spe­ciale betekenis had dat? Wel vreemd om te spuwen. Hoe zit dat? Het is vaker gebeurd. De man kan zien. Jezus zond hem naar huis, maar zei: Ga het dorp zelfs niet in. Het lijkt wel of Jezus er alles aan doet om zo min mogelijk zijn wonderen bekend te laten worden. Hij houdt het achter. Waarom gebeurt dat? Het is zijn tijd nog niet. Hij geneest en predikt, maar de weg van lijden en ver­oordeeld worden moet nog komen. Misschien dat Hij wil voorkomen dat de mensen Hem met geweld als Messias naar voren schuiven? Misschien wil Hij voorkomen dat de Farizeeën Hem proberen aan te klagen? God is goed. Hij wil ons verlichte ogen van ons hart geven en oren om te horen. Daarom is het zo belangrijk om ons hart te openen voor het Woord van zijn openbaring. We komen er dan steeds verder mee. Dat zet de toon van elke dag. Here God, dank U wel!

Marcus 8:27-9:13

15 januari [1]

8:27

Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?

8:28

Johannes de Doper;… Elia… Een van de profeten.

8:29

Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus.

8:31

dat de Zoon des mensen veel moest lijden… en gedood worden en na drie dagen opstaan.

8:32

Hij sprak dit woord vrijuit.

8:33

bestrafte Hij Petrus en zeide: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen.

8:34

Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.

8:35

Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden.

8:36

Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?

8:38

Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt in dit overspelig en zondig geslacht, de Zoon des mensen zal Zich ook voor hem schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid zijns Vaders, met de heilige engelen.

9:1

voordat zij zien, dat het Koninkrijk Gods gekomen is met kracht.

9:2

en leidde hen een hoge berg op, hen alleen.

9:3

zoals geen voller op aarde ze kan maken.

9:4

En hun verscheen Elia met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus.

9:5

laten wij drie tenten opslaan,…

9:6

want zij waren zeer bevreesd.

9:7

en er klonk een stem uit de wolk: Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem.

9:8

zagen zij niemand meer bij zich dan Jezus alleen.

9:9

voordat de Zoon des mensen uit de doden zou zijn opgestaan.

9:10

wat het was, uit de doden opstaan.

9:11

Elia eerst moet komen?

9:12

Hij zeide tot hen: Elia komt wel eerst en herstelt alles; maar hoe staat er dan geschreven van de Zoon des mensen, dat Hij veel moet lijden, en dat Hij veracht zal worden?

9:13

Maar Ik zeg u: ook is Elia gekomen, en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, gelijk van hem geschreven staat.

Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Natuurlijk, Gij zijt de Christus, zegt Petrus, de Messias. Dat staat voor hem vast. De mensen gissen maar wat. Ze hebben het over Johannes de Doper, ze hebben het over een profeet. Ze hebben het over Elia. Want Elia moest eerst komen, alvorens de Messias kwam. En Elia was nog niet gekomen, anders zouden ze het geweten hebben, dus de Messias kon nog niet gekomen zijn. Jezus doet wel grote dingen en het lijkt erop dat Hij de Messias is, maar Hij kan het toch niet zijn, want Elia is nog niet geko­men. Dan zal Johannes de Doper wel opgestaan zijn. En die zou Elia wel eens kunnen zijn, want daar leek het wel op toen hij doopte bij de Jordaan en op­riep tot bekering. Hij komt. Johannes 1:27: Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.

Maar Johannes was vermoord. Dus dat verhaal gaat ook niet op. Hoe zit het dan wel? Ze komen er niet uit. Maar Petrus zegt het meteen. En dan vertelt Jezus dat Hij moet lijden en sterven en opstaan uit de doden. Maar dat kan Petrus niet toelaten. Petrus zal Jezus met het zwaard verdedigen. Wat krijgen we nu? De Messias, Die moest lijden. Neen. Dat nooit. Maar Jezus bestraft hem, want hij heeft het nog niet begrepen. Aan de ene kant erkennen dat Hij de Messias is, maar meteen aan de andere kant weer Jezus vasthouden binnen het aardse denken van alle dag. Ga weg, achter Mij, satan, hoort hij Jezus zeg­gen. Want Petrus is niet bedacht op de dingen van God, maar op die van de mensen. En dat is het probleem. Steeds weer. Dat geldt ook voor ons. Daar zit­ten we vol van. We kunnen erkennen dat Jezus de Messias is maar tegelijker­tijd toch zo verschrikkelijk vast zitten aan ons eigen vleselijk denken dat we opnieuw Messias Jezus proberen te trekken binnen ons eigen menselijk ver­standelijk denken. En dat komt uit de koker van satan. Want die wil niets lie­ver dan dat we ons niet hoger laten optrekken dan het plafond van ons eigen denken. Dat is de wereld die hij dan vervolgens kan penetreren om ons in te palmen en ons van Jezus af te trekken. Daarom zijn de woorden van Jezus zo scherp tegen Petrus. En daarom zijn ze ook zo scherp tegen ons.

En dan komt de brede, krachtige, overweldigende en ontwapende oproep: In­dien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Je moet niet blijven hangen in je eigen beperkte den­ken. Je eigen bedoening, hoe jij het allemaal geregeld wilt hebben. Neen, je moet je resoluut overgeven aan Koning Jezus, jezelf verloochenen, je leven overgeven aan Hem. Je neemt je kruis op. En dat kruis, dat is er, want de zon­de vreet diep en dagelijks in een ieder van ons. Dat is de werkelijkheid waar we niet omheen kunnen. Neem dat kruis op en volg Jezus. Loop achter Hem aan. Dat is praktische taal. Daar kom je mee vooruit. Want als je je eigen le­ven vanuit het platte vlak wilt behouden, los van Jezus, dan zul je het verlie­zen. Want we zullen allen ons leven verliezen. De dood heerst namelijk in ons sterfelijk lichaam. Maar als je je leven geeft aan Jezus, dan zul je het juist be­houden om des evangelies wil. Daar gaat het toch om in het evangelie. Gelooft en u wordt behouden. Dank u Here Jezus! U bent groot. Dank U wel. Wat een liefde. Wat een genade. Het komt alles van U.

Vervolgens de ontnuchterende werkelijkheid. Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden? Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven? Een retorische vraag. Dat begrijpt iedereen. Niets. En niets. Dus dat heeft geen zin. Je verliest je leven, als je Jezus niet hebt gevolgd. Glorie voor zijn Naam! Want als je je voor Jezus en zijn woorden schaamt, dan zal Hij zich schamen voor jou, wanneer Hij, met de heilige engelen, komt in de heerlijkheid van zijn Vaders. Dat is toch een dui­delijke zaak? Als wij er een potje van maken, dan moeten we ook niet vreemd opkijken dat Hij ons afwijst. Dat doen we toch zelf? Dat is toch duidelijk? Daar hebben we het toch zelf naar gemaakt? Snappen jullie dat nu nog niet? Wat zijn jullie toch hardnekkig en traag van hart. Wat moet Ik nu nog meer vertellen en aan wonderen doen totdat jullie het eindelijk eens gaan begrijpen? Duidelijker kan het toch niet gezegd worden? Bekeer je dan! Want het Ko­ninkrijk van God is nabijgekomen. Glorie voor zijn Naam!

Sommigen zullen de dood niet smaken voordat zij het Koninkrijk Gods zullen zien komen met kracht. Zou Jezus hier Stefanus bedoelen en de andere aposte­len die de dood hebben ervaren en de heerlijkheid Gods zagen? Het gaat hier over martelaren, want het ging immers om het kruis op te nemen. Een diepe uitspraak. God laat je nooit in de steek. Een vertroosting op de weg. Hij is bij het kruis dat jij moet dragen, want Hij droeg het kruis dat alle zonden weg­neemt waardoor niets ons meer kan scheiden van de liefde Gods. Heerlijk!

Dan zes dagen later neemt Jezus Jakobus, Johannes en Petrus mee op een hoge berg. En Mozes en Elia verschijnen hen. Jezus wordt geheel in het wit ge­kleed. Zo wit als een voller (wollenstoffenbereider) het niet kan maken. Ze schrikken en zijn bevreesd. Mozes en Elia verschijnen en ze spreken met Jezus. Onvoorstelbaar! De eeuwen worden aaneengeregen. En wij maar zeg­gen dat de doden niets meer weten tot de jongste dag. Dat wordt hier wel even anders. Wat een genade. Petrus wil het vasthouden. Petrus is al maar bezig een koninkrijkje op aarde te bouwen. Laten we drie tenten bouwen. Vreemd. Wat een voorstel. Hoe komt hij erbij? En dan komt die stem uit de hemel: Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem. Dat is de hemelse stem. Het Woord van God. Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem. Dat is de marsroute. Zo moeten we lopen. Hoort naar Hem. Heerlijk toch? Wat een genade. Wat een liefde. Wat een rijkdom. Daar kun je mee verder. Dat vult je hart. Dat be­paalt de richting die je moet lopen. Heerlijk, dat God vanuit de hoge hemel afdaalt om zijn Zoon te bemoedigen op weg naar het kruis. En bovendien ons de ogen te openen, om heel goed te beseffen dat er geen andere Naam onder de hemel gegeven is dan Jezus alleen. Daarna zien ze niemand meer dan Jezus alleen. Het is weer zoals het was.

Ze mogen er met niemand over spreken, totdat Hij uit de doden is opgestaan. Maar daar begrijpen ze ook weer niets van. Want wat is dat: uit de doden op­staan? Maar Jezus had het hun toch verteld? Zijn ze dan doof? Hebben ze zich verhard? Ja, zeker wel. En dan vragen ze opnieuw waarom men zegt dat eerst Elia moet komen. Ze zaten zelf ook met die vraag. Want als Jezus dan de Mes­sias zou zijn, hoe zit het dan met Elia? En de Messias zal toch niet sterven om uit de doden op te staan. Jezus maakt hen verward in hun theologische bouw­werk. Nu weer met de uitdrukking ‘uit de doden opstaan’. Dus Hij zal sterven en opstaan en dan mogen ze er pas over spreken wat ze op de berg gezien heb­ben. Dat slaat toch nergens op. Hoe zit het nou? Natuurlijk moest Elia eerst komen, maar er staat geschreven dat de Zoon des mensen veel moet lijden en dat Hij veracht zal worden. Waarom slaan jullie dat toch almaar over. Dat past niet in jullie dogmatische beeld. Dus daarom lees je het maar niet. Dat is jullie grote fout. Daar ga je de mist mee in. En dat geldt vandaag nog net zo. We hebben door de eeuwen heen een sluier gelegd over het profetisch woord. We hebben alle beloften naar de gelovigen, uit de volken getrokken en hebben de profetie voor land en volk van Israël vergeestelijkt en komen daarmee nu vast te lopen, nu we zien hoe deze profetieën zich gaan ontvouwen. Daardoor is onze blikrichting verkeerd. We hebben ons gericht op onze kerkelijke sys­teem. Onze instituten met de paus aan het hoofd en na de reformatie zijn we niet verder gekomen dan ons kerkelijk denken en het koninkrijk bouwen op deze aarde. Zolang we de profetie verachteren komen we verkeerd uit. Maar Ik zeg u: ook is Elia gekomen, en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, ge­lijk van hem geschreven staat. Dat weten jullie toch ook? Want ze hebben hem vermoord. Jullie moeten de profeten lezen en lezen wat er staat. Dan heb je wat er staat. Petrus heeft het goed begrepen. Nu nog niet, maar als de Heilige Geest over hem komt op de Pinksterdag, dan houdt hij zulke krachtige profeti­sche preken, dat je er verbaasd van staat. En daarom kan hij het ook uitroepen in zijn brieven, dat hij zelf op de berg geweest is, dat hij het zelf gezien en ge­hoord heeft. Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem. Dat is duidelijke taal. Daar moeten we ons aan vasthouden. Dat is het. Here dank U wel voor dit machtige woord. We kunnen er niet over ophouden. U bent Koning! U bent God! Dank U wel! Dank U wel! Help me en help ons om ernst te maken met het lezen van het Woord van God. Het is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Glorie voor zijn Naam!

Marcus 9:14-37

18 januari [1]

9:14

en schriftgeleerden met hen aan het redetwisten.

9:18

en zij hebben het niet gekund.

9:19

O, ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn?

9:23

Alle dingen zijn mogelijk, voor wie gelooft.

9:24

Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!

9:25

Ik beveel u ga uit van hem uit en kom niet meer in hem.

9:28

Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?

9:29

En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan door niets uitvaren, tenzij door gebed.

9:32

Doch zij begrepen dit woord niet en durfden Hem er niet naar te vragen.

9:34

wie de meeste was.

9:37

Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft.

Wat een toestand. Wat een tegenstelling. Jezus komt van de berg. Heeft daar de verheerlijking ontvangen. Heeft daar met Mozes en Elia gesproken over de uitgang die Hij te Jeruzalem zou hebben. Zijn lijden en sterven en zijn op­staan. En nu komen ze terecht in een twistgesprek met de schriftgeleerden. De discipelen hadden toch alle macht gekregen om zieken te genezen en duivelen uit te werpen? Maar nu konden ze het niet. Wat een prachtige situatie voor de Farizeeën. En ze maken er gebruik van. Zie je nu wel? Ze kunnen het niet. Hebben we het niet gezegd? Hij drijft duivelen uit door de overste der duive­len. Ze hitsen het volk op. En de vader staat daar met zijn schreeuwende, schuimbekkende zoon. Jezus zegt: O, ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn? Hoe lang zal Ik u nog verdragen? Nou, nou! Hij doorziet het onge­loof van zijn discipelen en de afkeer van de Joden. Nu heeft Hij zoveel won­deren gedaan en nu zien ze kans om al die wonderen aan de kant te zetten om­dat het hier niet lukt. Wat een ongeloof. Wat een gebrek aan geloofskracht bij de discipelen. Het is uit het leven gegrepen. Zo is het ook zo vaak bij ons. We zijn zo ongelovig, dat we de meest normale dingen niet meer geloven. En daar gaan we kapot aan. Dat zien de mensen ook. En ze zeggen: Zijn dat nu de mensen die geloven in die Jezus, die zo geweldig is? Nou, we zien er niets van. Christenen zijn mensen die dwars door alles heen hun vertrouwen zetten op de Here God Die met hun problemen bij God schuilen. De mensen zien het en denken en zeggen: Wat hebben die mensen voor een groot geheim?

Jezus drijft de boze geest uit. Die geeft zich niet zo gemakkelijk over. De va­der zegt: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp. Jezus zegt: Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft. En daar ligt het grote geheim. We mogen, we moe­ten geloven. En tegelijk moeten we zeggen: kom mijn ongeloof te hulp! Want het ongeloof ligt om de hoek. Het eigen denken, het eigen geredeneer. Hoe kan dat nu? Dat kan toch niet? Enz. enz. enz. Speciaal hier in het westen. We zijn door de wetenschap zo van de wonderen van God afgebracht. We zijn vastgeroest in ons rationeel denken. We geloven alleen als we het kunnen be­redeneren. De hele samenleving zit daar vol van. Daar gaan we aan te gronde. En dat is veel dieper doorgedrongen in ons christelijk gedoe, dan we willen erkennen of zelfs weten. En daarom is het zo belangrijk dat we veel lezen in de Bijbel, om het bijbels denken weer te ontdekken. Dat is het leven en wer­ken vanuit de wonderen van God. Dat staat niet haaks op de wetenschap, maar we verheffen de wetenschap niet boven de almacht van God. Daar ligt het gro­te verschil. God heeft de wereld geschapen en we mogen die onderzoeken. En we staan versteld van de grote geheimen en kracht die God in de wetenschap heeft gelegd. We zijn ook ontzettend knap om het allemaal te onderzoeken. Het is geweldig, maar daarmee bewijzen we alleen maar de grootheid van God. Dat leidt alleen maar tot een grotere lofprijzing voor de God, Die wonde­ren doet.

De jongeman wordt genezen. Gods almacht wordt zichtbaar. God staat boven de machten van de duisternis, die almaar proberen om ons uit elkaar te rukken. Daar moeten we voor waken. En dan legt de Here Jezus het aan zijn discipelen uit. Het gaat om bidden en vasten. Het gaat om geloof. Wij geloven het vaak wel. We bidden wel, maar dat is het dan ook. Bidden moet! Bidden is spreken met en verwachten van je hemelse Vader. God spreekt. God heeft ons lief. Het is geweldig om te ontdekken dat er op gebed en vasten wonderen volgen. Het grootste wonder is dat je zelf vastgezet wordt in een leven en een gemeen­schap met God. Dat is een ontdekkingsreis. Dat moet je gewoon doen. We hebben het zo vaak over gebed. Maar we doen het vervolgens niet. We lezen boeken over opwekking. En altijd lezen we weer dat het biddende broeders en zusters waren die aan de wieg van de opwekking stonden. Dus wat moeten we doen? Bidden en vasten. Dat moet je organiseren. Daar moet je elkaar voor bij elkaar roepen. Dan zul je het zien.

Het is toch geweldig om te leven vanuit de Here God? Hij heeft ons gemaakt. Het kan niet stuk. Daar word je steeds enthousiaster van. Daar ga je de boer mee op. Daar wil je steeds meer van vertellen. Daar moeten we alleen maar mee bezig zijn. Het wonder is dat dat niet een soort vroom gedoe is, achter een boekje, in een hoekje, maar dat dat de dynamiek van de samenleving bepaalt. Daar zie je dingen gebeuren. Dan zie je dingen in beweging komen. Dan zie je een samenleving opbloeien. Daar gaat het om. Een biddend en vastend volk is een volk van grootste ontplooiing. Bidden en vasten is de beste investering in het Koninkrijk van God. Kan niet meer stuk. Prijs de Heer!

Jezus legt uit dat Hij moet lijden en sterven. Ze begrijpen er niets van en ze durven het Hem ook niet te vragen. Ze herinneren zich maar al te goed hoe Jezus zei tegen Petrus: Ga weg, achter Mij, satan, omdat hij niet bedacht was op de dingen Gods, maar op de dingen der mensen. Ze zwijgen.

Even later hebben ze het er over wie de meeste van hen zal zijn. Het is ook altijd weer hetzelfde. Wat moet Jezus toch een ontzettend geduld met ons heb­ben. We weten toch dat het niet gaat om wie de meeste is. De eerste zal de laatste zijn. En wie de meeste is zal aller dienaar zijn. We leven niet om te heersen, maar om te dienen. De grootste heerser is degene die de grootste die­naar is. Heerlijk toch, daar gaat het om. Jezus neemt een kind. Nou, een kind heeft niets te vertellen, zeker in die tijd. En Hij zegt: Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ont­vangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft. Dat is toch wat. Wat een heerlijke verheffing. Wat een geweldige kracht. Gaan we uit naar de zwakken in de samenleving? Gaan we helpen, daar waar de nood is, dan helpen we. Dan worden we ontvangen door Hem. Dan ontvangt onze hemelse Vader ons. Daar word je toch stil van? Dat is toch geweldig? Daar kun je niet over uit. Het is prachtig. Here Jezus, dank U wel. Help ons om te dienen en niet om gediend te worden. Vergeef ons dat we ons telkens toch weer de meeste voe­len. Help ons te ontdekken, daar waar we moeten dienen. En dat is nog op vele plaatsen. Here, we weten het. Vergeef ons! Help ons! Kom ons ongeloof te hulp. Dank U voor de uitweg die U ons altijd weer wijst. Het is een bevrij­ding. Dank U!

Marcus 9:38-10:12

19 januari [1]

9:40

Want wie niet tégen ons is, is vóór ons.

9:41

Ik zeg u, dat hem zijn loon voorzeker niet zal ontgaan.

9:42

En wie één van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen.

9:49

Want een ieder zal met vuur gezouten worden.

9:50

Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.

10:1

en weder leerde Hij hen, zoals Hij gewoon was.

10:9

Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

10:11

Wie zijn vrouw wegzendt en een andere trouwt, pleegt echtbreuk ten opzichte van haar; en indien zij haar man verlaat en een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk.

Want wie niet tégen ons is, is vóór ons. Als we de Naam van Jezus aanroepen en Hem volgen en zelfs boze geesten uitwerpen in zijn Naam, dan zijn we voor Jezus. Dan kan het wel zo zijn, dat het geen discipel van Jezus is of dat hij of zij niet tot onze kerk behoort, maar het is een volgeling van Jezus. Dus aanvaard hem! Hoe vaak hebben we niet de grootste moeite om een ander die niet tot onze club behoort te aanvaarden? We aanvaarden hen eerst als hij zich bij ons voegt. We zij zo verdeeld geworden dat we denken dat onze denomina­tie voor gaat bij het volgen van Jezus. We hebben Jezus vastgezet in onze eigen kerken en instituten. En dat terwijl Hij nu juist kwam om ons uit het get­to te verlossen van een wettische godsdienst waar de mensen van zijn dagen helemaal in waren gevangen. Natuurlijk is het samenkomen en het organiseren van een kerk belangrijk. Maar het allerbelangrijkste is het volgen van Jezus. In zijn Naam je leven inrichten.

We moeten in de Naam van Jezus een beker koud water geven. We moeten dienen, niet heersen. Wonderen gaan dan gebeuren. We zullen ons loon ont­vangen. Het is heerlijk. Het kan niet op. Wat een voorrecht. Wat een zegen. We genieten ervan. Here God, dat U het allemaal zo duidelijk zegt. We heb­ben te maken met een praktisch geloof. We moeten dan ook kostbaar omgaan met het geloof van een ander. En wie één van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, en dan volgt het: het zou beter voor hem zijn, dat een molen­steen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen. Nou, nou. Dat is sterk gezegd. Jezus, dat kan toch niet? Maar het staat er wel. De zwakken in het geloof. De kleinen in het geloof. Pas op, dat je daar geen struikelblok voor bent. Je moet het geloof als een kasplantje laten groeien door er juist zorg­zaam en bewogen en voorbeeldgevend voor te zorgen. Maar niet om het te verleiden, doe je dat wel, dan verdien je zelf de gruwelijke dood. En nog er­ger, dan heb je de dood al over je heen gehaald. Wat komt het er toch op aan, dat we uit liefde en zorg jegens onze naaste gaan leven. Doen we dat niet dan halen we het oordeel over ons heen. En wat zit er vaak een haat en afgunst in ons, die we zo maar weer laten opborrelen, zodat de ander die het ziet, er door beschadigd wordt. Wat zitten we toch rot in elkaar. Wat laten we de boze toch vaak heersen in ons lichaam. Niet doen! Niet doen! Levensgevaarlijk! Niet doen!

Het wordt nog sterker. Als je voet, je hand, je oog, je tot zonde verleidt. Houw het af, ruk het uit. Weg ermee! Het gaat om het Koninkrijk van God. Daar kun je kreupel ook in terecht. Vecht tegen de zonde. Doe er wat aan! En niet half­zacht, maar zo’n beetje. Neen, daar moet je rigoureus in zijn. Weg ermee! Houw het af! Dat is taal. Dat is optreden tegen de boze, die je almaar aan het verleiden is. En daar weten we allemaal van. Weg ermee! Want de andere kant is de hel waar je terecht komt. En daar brandt het eeuwige vuur. Daar ga je ka­pot. Dat wil toch niemand? We zijn op weg naar het Koninkrijk Gods. En dan worden we in het leven gelouterd. Door het vuur. Het pure blijft over en het zondige brandt eraf. Kennelijk kan het niet zonder vuur. Dat doet pijn. Maar we worden er rijker door. Here vergeef ons dat we zo weerbarstig zijn, dat we door vuur heen gelouterd moeten worden. Wat een genade. U had ons ook aan ons lot over kunnen laten, dan waren we voor eeuwig in de handen van de dui­vel gevallen. Dan was een enkeltje hel ons einddoel. Dank U Heer! Dank U! Daarom moeten we vurig blijven, gezouten en vrede hebben onder elkander. Dat komt er uit voort. En dat is heerlijk.

Zie je ze weer komen? De kerkelijke leiders proberen Hem weer te pakken. Mag je scheiden? De scheidbrief heeft Mozes gegeven in verband met de hardheid van hun harten. Maar van de beginne heeft God de man en de vrouw één gemaakt. En dat is niet te scheiden. Dat is het uitgangspunt en daar moet je bij blijven. Dat is de bedoeling. Heerlijk toch? God is goed. Hij maakt iets en Hij maakt het tot één. Maar goed ook, want wij zijn zo maar weer instaat om het uit elkaar te halen. Ons hart is ook zo hard, dat we zo maar weer van elkaar af willen. En dat moeten we voorkomen. Daar moeten we ons tegen verzetten. Daar moet je trouw in zijn. Trouwen is een eenwording waar je je leven mee schuurt. Het is niet eenvoudig om in je eentje in de wil van God te zijn. Met z’n tweeën is het dan nog moeilijker. Daar gaat het om. Heerlijk, om door God samengevoegd te zijn, daar moeten we dan ook de kracht vandaan halen. We verlaten elkaar dus niet. Dat is echtbreuk. We blijven één, want God heeft het één gemaakt. Hoeveel verschil er ook kan zijn. Daar moeten we aan werken. En je zult versteld staan hoeveel verschillen door de kracht van God kunnen worden weggenomen. Het is niet het willen veranderen van de ander, maar het veranderen van jezelf, waardoor de ander verandert. Het is het omgekeerde proces van wat we van uit ons vlees zouden willen. Het is Gods veranderingsproces. Heerlijk als je dat gaat ontdekken. Van het andere word je doodmoe. En er komt nooit een eind aan. Er is altijd wat. Heerlijk om van­uit God te leven. Hij moet het doen.

Marcus 10:13-34

20 januari [1]

10:13

En zij brachten kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch de discipelen bestraften hen.

10:14

Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods.

10:15

Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze.

10:17

Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?

10:22

want hij bezat vele goederen.

10:26

Maar wie kan dan behouden worden?

10:27

Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God.

10:30

en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.

10:31

Maar vele eersten zullen de laatsten zijn en de laatsten de eersten.

10:33

en zij zullen Hem ter dood veroordelen.

10:34

en na drie dagen zal Hij opstaan.

Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal het zeker niet bin­nengaan. Een heel bekende tekst, die we graag opnoemen, maar niet in de praktijk brengen. We begrijpen het allemaal heel goed. Hoe ontvankelijk kan een kind niet zijn? Hoe vanzelfsprekend dat ze God en Jezus liefhebben. Dat is voor een kind de normaalste zaak van de wereld. Kleine kinderen hebben hun hartje aan Jezus gegeven. Maar wij grote mensen, wij hebben zo onze eigen vragen en verwachtingen. Onvoorwaardelijke overgave is niet dat wat bij ons vanzelfsprekend is. Zodra we beginnen te denken, dan komt de vijand van de twijfel en de aanklager aller broederen ons allerlei dingen influisteren, die ons van ons kinderlijk geloof afhalen. En dat is levensgevaarlijk. Jezus ziet hoe de grote mensen, de kinderen van Hem afduwen, maar Hij bestraft ze. De­ze tekst moeten we ons eigen maken en citeren, elke keer als we de verkeerde kant opdenken.

Het verhaal van de rijke jongeling volgt. Hij was oprecht religieus. Deed alles wat moest. De mensen waardeerden hem. Jezus doorziet het en pakt dat waar­aan hij nog helemaal vastzit, meteen aan. Hij bezat veel goederen en dat kan hij niet loslaten. Het gaat om het onvoorwaardelijk volgen van Jezus. Zijn we bereid om alles los te laten en Jezus te volgen? We mogen best veel spullen bezitten, maar zitten er aan vast? Zijn we bereid die los te laten ter wille van Jezus? Wie staat nu nummer één: Jezus of die goederen? De jongeman ging bedroefd heen, want hij bezat vele goederen. De discipelen begrijpen er niets van. Zij komen tot de conclusie dat het dan voor rijken wel moeilijk moet zijn om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. En Jezus zegt dat de zucht naar geld dan ook de wortel is van alle kwaad. Je kunt er zo aan vastgekleefd worden. De discipelen zijn dan nog meer in de war. Wie kan dan behouden worden? Ze roepen het uit. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Bij mensen lijkt het on­mogelijk. Het is de genade van God, die mensen redt. Als we op de mensen en op onszelf zien, dan derven we de heerlijkheid Gods. Want wat zitten we vast aan dit en vast aan dat. Maar God wil ons losrukken door het bloed van zijn Zoon Jezus. Glorie voor zijn Naam! Heerlijk om met deze God te mogen wan­delen. Hij geeft ons Zijn kracht.

En als we Hem volgen, dan ontvangen we veel terug. In dit leven alles met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. Het gaat er dan om waar je hart zit in dit leven. We zullen dan versteld staan dat de kleinen, de laatsten, dan de eersten zullen zijn en het omgekeerde van wat we denken. Hoe vaak denken we niet groot van predikers en voorgangers? Die zullen wel de eersten zijn. God kijkt het hart aan en Hij trekt die kleine, die onaanzien­lijke, wiens hart volkomen op Hem gericht is, voor. Zijn rangorde is de orde van het hart. Heerlijk toch?

Ze trekken verder op weg naar Jeruzalem. Ze zijn bang want ze weten dat men het gemunt heeft op het leven van Jezus, en Hij vertelt hen dat ze Hem zullen doden. Hij zal worden bespot en gegeseld, maar dat Hij na drie dagen zal op­staan. Het zal stil geweest zijn tijdens de gesprekken. Benauwend. Ze begrij­pen het niet. Waar gaan ze op af? Ze blijven Hem volgen.

Marcus 10:35-11:10

21 januari [1]

10:38

Gij weet niet, wat gij vraagt.

10:40

maar het zitten aan mijn rechterzijde of linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is.

10:43

Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn;…

10:45

Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.

10:48

En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou.

10:51

Rabboeni, dat ik ziende worde!

10:52

Ga heen, uw geloof heeft u behouden…

11:2

maakt het los en brengt het hier.

11:9

Hosanna! Gezegend, Hij die komt, in de naam des Heren;

11:10

gezegend het komende rijk van onze Vader David; Hosanna in de hoogste hemelen.

Het zijn uit het leven gegrepen lessen. Natuurlijk gaat het erom wie naast de Here Jezus zal zitten in zijn Koninkrijk. Ze begrijpen er wel niets van hoe het zit met zijn lijden en sterven, maar als het dan toch gebeurt, hoe zit het dan met hun positie daar. Ze zijn nog eigenwijs ook, want zelfs als Jezus vraagt of zij de beker kunnen drinken die Hij moet drinken, dan zeggen ze meteen: Ja, dat kunnen we. Wat toch een onbegrip. Wat een ongeloof. Wat een vreselijke gedachten. Ze worden ontnuchterd. En daar gaat het steeds maar weer om. Het gaat niet om de grootste in het Koninkrijk der hemelen. We moeten niet vlese­lijk, aards, denken. We moeten denken: hoe kunnen we de ander dienen? Die is de grootste, wie de ander dient. In het dienen van de ander zit het geheim van de kracht van de glorie en de ontwikkeling. Wij zijn gericht op het hebben en het houden, maar we doen niets om ons in te zetten voor de ander. Wij heersen. Deze zondige wereld is ingericht op heersen. En zo is het van het begin niet geweest. En daar moeten we ons op richten. Daarvoor is toch ook Jezus gekomen? Niet om te heersen, maar om te dienen. Kijk toch de weg, die Hij gaat. De beker die Hij moet drinken. Het gaf zijn leven voor de zijnen. O Here God, wat zijn wij toch weerbarstig. Wat denken we toch verkeerd. We denken eerst aan onszelf. We vegen ons straatje schoon. We willen niet onder­doen voor de ander. We gaan onze eigen weg. Wij zullen het wel even maken. Here God, vergeef ons! Here help ons om U en de ander te dienen. Wie heeft grotere liefde dan hij die zijn leven inzet voor zijn vrienden?

Bartimeüs wordt genezen. Ze willen hem de mond snoeren. Maar hij weet ze­ker dat Jezus hem genezen kan. Ook hier weer: uw geloof heeft u behouden. Wat geneest ons: Ons geloof. Wat houdt ons van Jezus af: Ons ongeloof, ons eigen denken. Waar moeten we ons dan op richten? Op ons geloof. We moe­ten bijbellezen en bidden. We moeten dicht bij het Woord blijven. Daarin ons onderdompelen. Dan zal God tot ons spreken. Niet één keer, maar altijd; bij ons opstaan en bij het naar bed gaan. Daar vullen we ons leven mee. Dan kun­nen ook alleen maar gedachten van vrede komen. Heerlijk toch? Blinden en lammen volgen Hem overal op de weg. Zij die uit de goot komen weten ook van zijn liefde en zijn kracht. Ze hebben het zelf ervaren. Dat wat in de ogen van de mens niets voorstelt, daar is Jezus mee omringd.

Jezus is de grote profeet. Hij vraagt om het veulen. Hij gaat erop zitten. De mensen voelen het aan. Het is allemaal erg spannend. Ze pakken takken en ze roepen. De grote Koning komt. Ze geloven dat nu de bezetting van de Romei­nen voorbij zal zijn. Want dit is dus toch de Messias? De mensen roepen dan ook: Hosanna; Gezegend Hij Die komt, in de naam des Heren, gezegend het komende rijk van onze vader David. Hosanna – wat betekent: Geef nu heil of Redt ons – in de hoogste hemelen. Dat is nogal wat. Wat een spannende situa­tie. De Romeinen weten dit. Het wordt weer Pascha. Nu zullen de Joden wel weer hun Messiasverwachting uitleven. Ze zijn in de hoogste staat van paraat­heid. Levensgevaarlijke situatie. En zij weten ook van die nieuwlichter Jezus. Ze hebben ervan gehoord. Ze weten ook dat de schriftgeleerden niets van Hem moeten hebben. En dat is maar goed ook, want dan hoeven ze niet zo bang te zijn. Maar het volk. Ja, dat is onberekenbaar. Kijk nou eens wat er gebeurt? Jezus wordt op profetische wijze Jeruzalem, de grote stad van David, binnen­gehaald. Het volk is verrukt. Ze trekken hun klederen uit. Ze pakken palmtak­ken en leggen die op de weg. Hosanna! En Jezus laat het Zich gebeuren. Gaat Hij dan met open ogen zijn ondergang tegemoet? Hij weet hoe de kerkelijke leiders Hem haten. Wat een gevaar. Wat zullen de discipelen gedacht hebben? Zullen zij zich ook gemengd hebben in de rijen van het volk? Het zijn hoge momenten. Messias Jezus kwam. Hij vervult de opdracht van zijn Vader. We hebben een lijdende en verzoenende Messias. Niet een op aardse, maar op he­melse heerschappij gerichte Messias. Hij geeft de overwinning. Maar het is de overwinning van het hart. Daar moeten we ons op richten. Daar wil Hij ons op richten. Doen dus! Daar gaat het om.

Dan wordt ons hart vol van vreugde. Dan zingen we de hele dag Halleluja en Hosanna. Heerlijk toch om met deze zegevierende Jezus, Die we verwachten op de wolken des hemels, om zijn bruid te halen, door het leven te gaan? Het kan niet stuk. Dicht bij Jezus blijven is de veiligste en mooiste plaats in dit leven op weg naar het eeuwige leven.

Marcus 11:11-33

22 januari [1]

11:13

want het was de tijd niet voor vijgen.

11:15

En Hij ging de tempel binnen en begon hen, die in de tempel verkochten en kochten, uit te drijven en de tafels der wisselaars en de stoelen van hen, die de duiven verkochten, keerde Hij om,

11:16

en Hij liet niet toe, dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg;

11:17

en Hij leerde en sprak tot hen: Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.

11:20

dat hij van de wortel af verdord was.

11:23

wie tot dezen berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden.

11:24

Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden.

11:28

Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen?

11:30

De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen?

11:33

Wij weten het niet. En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.

De dag na de intocht ziet Hij de vijgenboom. Het is helemaal niet de tijd voor vijgen. Hij vervloekt de boom. Nooit zullen er meer vijgen aan u zijn. Waar­om? Het was immers de tijd niet der vijgen. Hoe kan er dan een vijg aan zit­ten?

De spanning neemt toe. De intocht is geweest. Hosanna! Het was een hele op­tocht. Het volk is vol verwachting. Ze zijn weer opgetrokken naar Jeruzalem. Bezet door de Romeinen. Zal nu de Messias komen? Om het volk van de Ro­meinen te verlossen? Zou het dan toch die Jezus uit Nazareth zijn? Ze hebben Hem binnengehaald. Op een ezelin. Hosanna! De zoon van David. De Romei­nen zijn alert. Ze houden alles in de gaten. Jezus kijkt rond in Jeruzalem. En Hij ziet hoe ze van de tempel een verkoophuis hebben gemaakt. Overal wordt handel gedreven. Zo mag het niet zijn. De plaatsen worden verpacht. Er wordt goed geld gemaakt. Ook de priesters varen er wel bij. Jezus is verbolgen. En in de tempel begint Hij de tafels om te gooien en de mensen eruit te jagen. Het is een hele consternatie. Het zal je maar gebeuren. Het is markt en iedereen is druk in de weer om te kopen en te verkopen. Het is een drukte van belang. En dan ineens begint iemand de boel omver te gooien. Alles rolt over de grond. De dieren raken overstuur. De mensen schreeuwen, ze graaien hun geld bij elkaar. Alles loopt in de war. Wat wil die Jezus wel? Het gaat als een lopend vuurtje. Ze zullen misschien wel begrijpen wat Hij bedoelt. De Bijbel zegt ook dat het een bedehuis is en niet een verkoophal. Maar het is zo wel handig, want je bent dicht bij de offerplaats en de handel gaat goed. De mensen hoe­ven dan ook hun dieren niet mee te nemen van huis. Je koopt het gewoon in Jeruzalem. Dat is veel handiger. En wat is er op tegen? Je moet toch ook een beetje efficiënt zijn? Jezus leert hen. Hij doet niets anders dan de woorden en de profetie aan te halen. Staat er niet geschreven dat: Mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken? (Jesaja 56:7) Daar staat het. En die teksten kenden zij. Veel beter dan wij ze kennen. Want wij slaan de profeten graag over. We begrijpen het niet. En we hebben het allemaal vergeestelijkt op de kerk. En als we het dan niet snappen hoe het op de kerk past, dan slaan we het maar hele­maal over. Dan denken we dat het niet zo belangrijk is. Maar het staat er: het zou een bedehuis zijn. En wat is het nu? Geen plaats voor gebed. Maar alleen handel. Uit het leven gegrepen. Geen plaats voor gebed. We zijn zo druk in de weer. We hebben geen plaats voor gebed. Geen tijd voor gebed. Het is het sluitstuk in ons leven. We vullen eerst alles voor onszelf in. En dan bidden we ook nog even. En een bedehuis voor alle volken? Daar hadden ze meer moeite mee. Er was het voorhof der heidenen. Maar hun godsdienst was toch echt alleen voor de Joden bedoeld? Het uitverkoren volk? Maar Jesaja ziet het al. God heeft gezegd: Het zal een bedehuis zijn voor alle volken. Dus geen handel op het plein voor de volken. Maar weg ermee. De volken zullen komen en ze zullen de HERE God aanbidden. Ze zullen erkennen dat God de HERE der heerscharen is. Jezus predikt, leert profetie. Wij zijn het kwijt geraakt, maar Hij zegt het, herhaalt het. En als Hij het zegt dan is het waar. We zullen naar Jeruzalem trekken op een dag en daar de HERE God aanbidden. Hem loven en prijzen. Wat zal dat een dag zijn. Wat hebben we toch een sluier voor onze ogen. Het staat geschreven maar wij kunnen het amper geloven.

Maar wat zegt Jezus: Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt. Een rovers­hol? Wat denkt Hij wel. Wie durft dat te zeggen? Krachtens welke bevoegd­heid doet Hij al deze dingen? In Jeremia 7:11 lezen we ook over dat rovershol. Het gaat daar over de tempelprediking van Jeremia. Een hoofdstuk lang. Nou, nou. De zonden van het volk worden genoemd. Tot en met het offeren van de kinderen aan de Moloch in het dal Ben-Hinnom, dat nu Moorddal moet wor­den genoemd. Nou, nou. En dat haalt Jezus zo maar even aan. Wat denkt Hij wel? Geen wonder dat ze Hem proberen te doden. Dit kan niet. Wat denkt Hij wel? Weg met Hem! Dit gaat niet goed. Dit brengt de boel in de war. Maar ze moeten wel voorzichtig zijn, want het volk loopt achter Hem aan.

De vijgenboom is verdord. Jezus zegt dat als ze dingen vragen in geloof en niet twijfelen, het zal geschieden. Het gaat om geloof en dus niet twijfelen. En daar zijn we. We twijfelen. De twijfel zit er helemaal in. We bidden wel, maar we moeten het toch nog zien. Maar aan geloven zitten grote beloften vast. Zelfs een berg wordt verplaatst. We moeten ook niet in wrok bidden. Hoe kan God ons vergeven als we anderen niet vergeven. Het is eigenlijk zo vanzelf­sprekend dat we er niet van opkijken. Het enge bevreemdende is dat wij er vaak zo’n punt van maken. Maar het is allemaal heel vanzelfsprekend.

En ja hoor, dan komen ze. De schriftgeleerden. Met haat in hun hart. Daar heb je die nieuwlichter. Ze hebben de rust hersteld op het tempelplein. Misschien de Romeinen wel gevraagd om meer bewaking. Het moet vooral rustig blijven op het feest. Daar moeten ze geen gedoe hebben. Ze vragen krachtens welke bevoegdheid Jezus deze dingen doet. Wat denkt Hij wel? Jezus stelt een te­genvraag. Dat is een Joodse gewoonte. Krachtens welke bevoegdheid doopte Johannes? Was het uit de mensen of uit de hemel? Nou, ‘uit de hemel’ konden ze niet over hun lippen krijgen en ‘uit de mensen’ ook niet, want dan kregen ze de schare tegen zich. Dus geen antwoord. Dus Jezus antwoord hen ook niet. Ze gingen knarsetandend heen. Weer verloren. Ze moeten zien dat ze hem koste wat kost uit de weg ruimen. Maar hoe zullen ze het doen? Ze gaan weer heen om weer eens diep na te denken. Het moet hen lukken.

Marcus 12:1-17

23 januari [1]

12:3

En zij grepen hem, sloegen hem en zonden hem met lege handen weg.

12:4

die sloegen zij op het hoofd en behandelden zij smadelijk.

12:5

die doodden zij,…

12:6

Toen had hij nog één over, zijn geliefde zoon…

12:7

komt, laten wij hem doden en de erfenis zal aan ons komen.

12:10

De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden;

12:11

van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.

12:12

want zij begrepen, dat Hij met het oog op hen die gelijkenis gesproken had.

12:13

om Hem in een strikvraag te vangen.

12:14

Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?

12:17

Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.

Het wordt nu steeds duidelijker. Jezus spreekt in gelijkenissen. De onrecht­vaardige pachters. Iemand legt een wijngaard aan en verpacht die. Hij stuurt bedienden om de pacht te innen. Maar de pachters slaan de bedienden en uit­eindelijk ook de zoon van de eigenaar dood. Ze verwachten daardoor de erfe­nis te krijgen. Maar, nee hoor. Wat denken ze wel? Wat zal de eigenaar doen? Hij zal de wijngaard aan anderen geven. Geen wonder. Wat zijn dit onrecht­vaardige, ondankbare pachters. De eigenaar deed alles voor ze en zij maakten er een potje van. En dan komt de vlijmscherpe toepassing. Profetie vanuit Psalm 118:22: De steen die de bouwlieden versmaad hebben, is tot een hoek­steen geworden.

Nu is de maat vol. De Farizeeën begrijpen dat Hij met het oog op hen gespro­ken heeft. Nu proberen ze hem te grijpen. Nu komt Hij aan hun eer. Het moet afgelopen zijn. Wat denkt Hij wel? Zij hebben Mozes en de profeten. Zij heb­ben de wijsheid in pacht. Zij zullen toch wel weten hoe het allemaal zit? Jezus moet weg, hoe kunnen we Hem uit de weg ruimen? Het wordt steeds grimmi­ger. Het wordt steeds gevaarlijker. De spanning is om te snijden. Maar de scharen zien Hem wel zitten. Het volk, dat de wet niet kende. Daarom moeten ze voorzichtig zijn. Pas op dat het geen oproer wordt. Ze moeten Hem zien te grijpen, zonder dat het volk in opstand komt. Want anders krijgen ze de Ro­meinen over zich. Psalm 118, een profetische Psalm. Het gaat over een lijden­de Christus.

De mensen, de leiders, kunnen Hem wel afwijzen, maar Hij is de hoeksteen. Het is een wonder in onze ogen. Wij zien het, maar doorgronden het niet. Gods wonderbaarlijke wegen. Hij is gekomen. Hij heeft zijn leven gegeven. Het is allemaal zo begrijpelijk. Het is allemaal zo duidelijk. Want hoe kunnen we verder in deze wereld als niet eerst de zonden zijn verzoend? We zien het toch allemaal voor onze ogen, hoe de zonde huist in ons sterfelijk lichaam. De dood heerst allerwegen. Het is toch verschrikkelijk? We krijgen het toch niet klein. We kunnen vroeg en we kunnen laat sterven. Maar sterven zullen we. Het is je toch niet voor te stellen? De tegenstander van God gaat rond als een briesende leeuw. Zoekende wie hij kan verslinden. Is het niet waar, dan moet je je ogen de kost geven, dan moet je niet langs de kant blijven staan, maar dan moet je opstaan en de strijd aanbinden. Het is toch duidelijk? Gods gebo­den verdwijnen als zijn kinderen het erbij laten zitten. We zien het om ons heen. De samenleving gaat steeds verder van weg van Gods geboden.

En dan gaan ze weer verder. Opnieuw komen ze komen met een strikvraag. Mogen we de keizer betalen? Ze moesten allemaal belasting betalen aan de gehate keizer. Daar waren geldstukken voor met de afbeelding van de keizer. Stel je voor, dat in WO II de Duitsers muntstukken hadden ingevoerd met de beeltenis van Hitler. Wat zouden we het gehaat hebben? Daarom vragen ze Jezus of ze de keizer moeten betalen. Ze wisten dat Hij nee zou moeten zeggen. Want als Hij de Messias was, dan zou Hij toch niet dulden dat ze de keizer zouden moeten betalen? Ha, dan hadden ze Hem, want dan konden ze Hem beschuldigen dat Hij oproer maakte tegen de keizer. Want zo waren ze wel. Alles is geoorloofd om deze nieuwlichter uit de weg te ruimen. Maar Jezus doorziet het. Net als Hij ons helemaal doorziet, met al ons gehuicheld en compromiterend gedoe. Hij ziet het hart aan. Hij weet alles. En Hij antwoordt hen. Pak een schelling. En ja hoor. Zij hebben dat geld ook op zak. Stel je voor. Hij pakt ze op hun eigen huichelarij. Als zij vinden dat ze het niet zou­den moeten betalen, dan moeten ze het ook niet op zak hebben. Geef de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is. Daarmee druipen ze af. En zo is het leven vanuit God. Leven als Gods beelddrager. Daar gaat het om. Dan vallen er een hele hoop dingen waar je je druk over kunt maken, van je af.

Laat je leven inrichten door God. En leef van daaruit. Het is geweldig om dat te doen. Laat je niet in met allerlei strikvragen en waaroms, waarop je toch geen antwoord weet. Weet één ding zeker: God leeft. Dat Messias Jezus geko­men is voor de verzoening van onze zonden. Hij heeft zijn leven gegeven voor mij op het kruis van Golgotha. Dan kun je verder. Dan worden al je vragen en onduidelijkheden aan de kant geschoven en staat alles in het patroon van je Redder, je Heiland. Dat vraagt een kinderlijke overgave. Niet kinderachtig, maar echt en volkomen zoals een kind kan doen. Dat moeten we ook doen. Voor een kind vallen heel veel vragen weg. Of beter, die heeft ze niet. Zo moet dat ook voor ons zijn. Je zult zien dat het werkt. Het werkt. Omdat God het willen en het werken in ons werkt. Dat bid ik voor mezelf en mijn kinde­ren en allen die ik ken. Neen, voor de gehele wereld. Prijs de Heer!

Marcus 12:18-34

24 januari [1]

12:25

Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen.

12:26

Ik ben de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob?

12:27

Hij is niet een God van doden, maar van levenden.

12:29

Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één,

12:30

en gij zult de Here, uw God, liefhebben…

12:31

Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

12:34

Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods.

Het gaat maar door. Nu komen de Sadduceeën weer. Die geloven niet dat er een opstanding is der doden. Het lijkt wel een vraag- en antwoordspel. Strik­vraag op strikvraag. Maar hoe kan dit en hoe kan dat? Wat een ongeloof. Wanneer houdt het nu eens op? Het lijkt wel of er nooit een einde aan komt. Vreselijk. Stop nu toch eens met al je vragen. Vraag toch niet naar de bekende weg. Is dat ook niet uit het leven gegrepen? Wij komen ook maar steeds met onze vragen. Als we ergens geen antwoord op weten, dan moet God het maar antwoorden. En als het antwoord niet naar onze tevredenheid is, dan zijn we nog boos ook. Net alsof Hij aan ons verantwoording schuldig is. En ja hoor, daar heb je er weer een. Nu hebben we Hem toch te pakken. Nu zetten we Hem vast. Meester, er was eens een vrouw, haar man stierf, en haar man stierf en haar man stierf. Zeven keer. Nou, dan is het wel duidelijk. Van wie is zij de man in het Koninkrijk? Dat kan toch niet, want je kunt maar één man hebben. Je kunt niet zeven mannen hebben en een vrouw. Te gek. Nou, zeg het maar. Nu loop je vast met je opstanding. Wat een domme vraag. Jezus zegt dat wij dan zullen zijn als engelen in de hemel. Daar huwen we niet en worden niet ten huwelijk genomen. En om een engel te zijn, dan ben je volmaakt. Dan heb je het goed. Dan heb je geen vragen meer. Dan zijn we blij en volmaakt.

En om het nog maar eens heel duidelijk te maken, haalt Jezus de schrift zelf aan. Hoe vaak zegt God niet: Ik ben de God van Abraham, Isaäk en Jakob. Wat wil je nu nog meer? Is Hij een God van levenden of van doden? Dat maakt toch duidelijk, dat zij er voor God nog zijn. Zullen we hen herkennen. Ja, zeker. Want God noemt ze met naam en toenaam. Hoe zullen we hen ken­nen? Als volmaakte mensen. De zonde kleeft niet meer aan hen. Het is weer zoals het was in het paradijs. Wat een wonder. Kunnen we ons er iets bij voor­stellen? Nou en of. Als we alleen al kijken naar dit tranendal. We kunnen het heel goed hebben, maar de zonde kleeft aan ons sterfelijk lichaam. We staan keer op keer aan het graf. We hoeven maar om ons heen te kijken om de zonde te zien. Het is vreselijk. Maar dat verdwijnt. Want zo is het van de beginne niet geweest. We zullen onsterfelijkheid aandoen. Dat is toch geweldig? Wie verlangt daar nu niet naar? En dat ligt zo maar voor het grijpen.

Gelukkig de Sadduceeën is het zwijgen opgelegd. De schriftgeleerden zijn blij. Nu zijn zij aan de beurt. Meester, wat is het grootste gebod? En Jezus, Die een kind van de wet is, noemt meteen Deuteronomium 6. Hoor, Israël: de HERE is onze God; de HERE is één! En zo is het. Hij is niet twee. Hij is één. Dus al dat gepraat dat de Messias de Zoon van God is: de Vader en de Zoon zijn één. Als er nog mensen zijn die dat geloven, dan heeft Hij het nu zelf ge­zegd. God is één. En dat is wat de Joden ook op Hem tegen hadden. Hij werd aangekondigd als de Zoon van God. En Hij gedroeg Zich ook als zodanig. Hij had het over zijn Vader in de hemel. De andere volken hadden meer goden en godenzonen maar, God is één. God is één persoon. En het tweede gebod is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Dat is meer dan brandoffers en slacht­offers. De schriftgeleerden kenden de wet. Zij wisten wel waar het stond. Jezus had goed geantwoord. Ze konden er niets tegen hebben. En Jezus zegt dan: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods. De schriftgeleerde is er nog niet. Want hij verwerpt de Messias. Hij kwam om Hem te verzoeken. Maar Hij wist wel hoe het zat, maar hij wilde er niet aan om te erkennen dat Jezus de Messias was. En dat is vandaag aan de dag nog zo. Jezus kan de Messias niet zijn, want God is één en die christenen zeggen dat Hij Gods Zoon is. Ze hebben het zelfs over de Drieëenheid. Het is zelfs een dogma geworden. Een dogma om je af te zetten tegen de Joden. Maar de werkelijkheid is dat God één is. Hij is één. Dat staat er, dat blijft zo. God is één. En dat is maar goed ook. Hij is vlees geworden. Hij heeft onder ons gewoond. Maar daarmee blijft Hij nog wel één. Stel je voor. De Heilige Geest is gekomen. Dat is de Heilige Geest van God. Dat is een goddelijke zaak, vanuit God, Die één is. Dat kun­nen we nooit uit elkaar halen. De Drieëenheid is geen tegenstelling met de Joden die de christenen aanvielen, omdat ze de Messias als Zoon van God aanvielen. Het is opmerkelijk dat het wel eens zou kunnen zijn, dat wij in de strikvraag na de Joden vallen, die ons vast willen zetten op het feit dat wij God in drieën splitsen. En dat willen we niet en dat moet niet, maar toch is het dogma van de Drieëenheid als schisma gehanteerd vanuit de Joden tegen de christenen, maar ook van de christenen tegen de Joden. Wellicht hebben we ons laten verleiden om God meer in drieën te splitsen dan moet. God is één. Jezus zegt het Zelf. God is één. De Zoon en de Heilige Geest zijn één met God. Wie in de Zoon gelooft, heeft de Vader.

Jullie zijn dicht bij het Koninkrijk Gods, zegt Hij. Je moet alleen geloven dat God zichzelf geopenbaard heeft in Messias Jezus om de zonden te verzoenen. Je denkt toch niet dat de mens die in zonde viel, in het paradijs, in staat is om zichzelf te verzoenen? Dat is de lijdende Knecht, de Heer. Daar staat de profe­tie vol van. En dat is de weg naar het herstel van Israël. Het herstel van het pa­radijs. Dat gaat gebeuren. Vast en zeker. Glorie voor zijn Naam. Dat kan niet stuk Heerlijk toch? Hem moeten we liefhebben en de naaste als onszelf. Er is geen groter gebod. We kunnen nog zo godsdienstig zijn en offers brengen, maar als we de liefde niet hebben, dan hebben we God niet en Jezus niet. Ge­loven is zichtbaar in de praktijk. Kijk eens in uw eigen hart. Grote schoon­maak houden. Het moet geen rovershol zijn, maar een bedehuis.

Marcus 12:35-44

25 januari [1]

12:35

Hoe zeggen de schriftgeleerden, dat de Christus een zoon van David is?

12:37

David zelf noemt Hem Here, en hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?

12:38

Wacht u voor de schriftgeleerden,…

12:40

dezen zullen een zwaarder oordeel ontvangen.

12:44

Want allen hebben erin geworpen van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede erin geworpen, al wat zij had, haar ganse levensonderhoud.

Kijk daar heb je het nu. Ze noemen zelf hun komende Messias de grote Zoon van David. Lees maar, Psalm 110. Ze zingen ervan. Ze verwachten het. Want de Messias zal op de troon van zijn Vader David zitten. Enz. enz. Want het koningschap zal hersteld worden. Het zal de Messais zijn uit het geslacht van David. Want dat wisten ze heel goed. Toen Herodes navraag deed wisten ze ook heel goed dat Hij in Bethlehem geboren moest worden. Dus roei je alle jongetjes van twee jaar en ouder uit. Je neemt geen risico. Weg met alle nako­melingen van David. En zelf komen ze Jezus de strikvraag stellen of God wel één is of niet. Natuurlijk is God één. Want Deuteronomium 6 zegt het. God is geen veelgodendom. God is een ondeelbaar Persoon. De heidenvolken hebben goden. Dan hier voor en dan daar voor. En als het moet bedenken ze er nog een paar bij. Maar God is één. Hij is Vader in de hemelen. Hij is de Schepper van het heelal. Niets meer en niets minder. Veel meer en niets minder. Weg met al dat gedoe, dat we God naar beneden kunnen halen. En dat het ontzet­tend belangrijk is dat God het zo expliciet stelt, zo vlak voordat ze het land Kanaän in trekken, omdat Hij zijn eigen volk ook niet kan vertrouwen. Wat hebben ze bij de Sinaï gedaan? Een gouden kalf gemaakt en aanbeden, toen ze maar even het gevoel kregen dat God hen in de steek had gelaten. En nu gaan ze dat land in waar het wemelt van de afgodsbeelden. Dan moeten ze wel heel goed de pin op de neus hebben, dat ze blijven bij hun onzichtbare God, Die niet in steen of hout is af te beelden. Maar troont op de lofzangen. Op de scheppingskracht. Iets waar de heidenvolken helemaal geen kaas van gegeten hebben. Hoe belangrijk was het niet dat God dit referentiepunt vastnagelt in het bewustzijn van zijn volk, in hun hersens. Want ze zijn nog maar nauwe­lijks in het land of ze zitten zich al weer te verheidenen en te verbroederen. De Bijbel staat vol van afval en heidendom door Gods volk. Wat een verdriet, wat een teleurstelling voor God. Hoe houdt God het vol met zo’n weerbarstig volk. Het is je toch niet voor te stellen? Hoe houdt Hij het vol met ons. Wat wijken we toch vaak af. Wat zitten we vol met onszelf. Met onze eigen gedachten. Met onze zondige gewoonten. Met ons zondige karakter. We volgen de goden van onszelf. O ja, we zijn wel godsdienstig, maar we geloven het wel. We laten gods water over gods akker lopen. En zo is het niet geweest. We moeten daarvan af. We moeten op de bres. We moeten de bazuin blazen. Daar gaat het om. O Here God, help ons. Here vergeef ons. Here help ons.

Daarom, pas op voor al die hoogwaardigheidsbekleders. Ze doen alsof ze Gods Woord in pacht hebben. Maar in feite moeten ze het hebben van lange gewaden en lange gebeden en eerste plaatsen; ze eten de huizen der weduwen op. Ze stellen hun eigen belang voorop. Pas op! Want zij hebben een zwaarder oordeel. En dan weer uit het leven gegrepen. Zie, de weduwe werpt haar enige duit in de offerkist. Wij letten op de rijke lieden, die er een groot geldstuk in gooien. Maar Jezus zegt dat zij het meeste geeft. Ze geeft van wat ze net heeft. Hoe moet ze nu verder? Zij vertrouwt op God. De rijken vertrouwen op hun rijkdom. Daar geven ze een beetje van, maar ze houden de schaapjes op het droge. Je moet wel je verstand erbij houden. In feite geven ze niets. Ze geven van hun rijkdom. Terwijl die rijkdom helemaal niet van hen is, maar van God. Daar gaat de wereld aan kapot. Daar moeten we ons radicaal in veranderen. We zijn allemaal door het geld behept. Meer dan we denken. Daar gaan we aan stuk. Daar moeten we elkaar op aanspreken, daar kan een samenleving mee veranderen. Dat is zomaar gebeurd als we zien wat Jezus hier bedoelt. Over nadenken. Stel dat er nood is. Dan moeten we het oplossen. Dan kan een heel groot probleem in één keer opgelost worden zonder dat we er ten diepste een cent minder van worden. Prijs de Heer.

Wat zijn er toch geweldige levenslessen in het evangelie van Jezus. Ook voor hen die niets hebben. Want God zorgt voor ons. Het geheim is het kinderlijk vertrouwen op Hem. Daar word je alleen maar enthousiast van. Daar geniet je van. Dat geeft je een enorme energie. Prijs de Heer! Prijs de Heer! Prijs de Heer!

Marcus 13:1-37

26 januari [1]

13:2

En Jezus zeide tot hem: Ziet gij deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.

13:8

Want volk zal opstaan tegen volk… Dat is het begin der weeën.

13:9

tot een getuigenis voor hen.

13:10

En aan alle volken moet eerst het evangelie gepredikt worden.

13:11

want gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.

13:13

Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.

13:20

doch ter wille van de uitverkorenen,… heeft Hij die dagen ingekort.

13:23

Doch gij, ziet toe: Ik heb het u alles voorzegd.

13:26

En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid.

13:28

weet gij daaraan, dat de zomer nabij is.

13:31

De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.

13:32

Maar van die dag of van die ure weet niemand,… alleen de Vader.

13:33

Ziet toe, blijft waakzaam.

13:37

Wat Ik u zeg, zeg Ik allen: Waakt!

Prachtige gebouwen. Wat een pracht en praal. Je krijgt er niet genoeg van. Wie kan dat ooit evenaren? Geweldig! We denken: Hoe kan dat ooit verande­ren? Dat gaat toch niet? En dan, het valt in een klap. We zien de Bijbel en gro­te koninkrijken wankelen. Legers slaan op de vlucht. God is machtig. Jezus zegt van die prachtige tempel. Geen steen zal op de andere gelaten worden. Maar Here: Wanneer zal dat dan gebeuren? We zien het. Het is gebeurd 70 jaar na Christus. De Romeinen zijn gekomen. En geen steen is op de andere gebleven. Op de grote Titustriomfboog in Rome zien we afgebeeld hoe de schatten uit Jeruzalem naar Rome zijn meegevoerd. Waar zijn die schatten ge­bleven? Waar is de Ark? Waar is de Menorah nu? De tempel leeggeroofd. Het is gebeurd. Het volk heeft Messias Jezus verworpen. Het oordeel is gekomen. Ze zijn weggevoerd. Tot op vandaag de huidige dag zijn de uitverkoren kinde­ren van God verstrooid onder de volkeren. Vanwege hun afgoderij. Ook van­daag wijzen de meesten hun eigen Messias radicaal af. Net als toen. Maar hier zegt Jezus dat het allemaal zal veranderen. Dat zal door grote verdrukkingen heen gaan. De vijand, de duivel, zal de kinderen Gods willen vernietigen. Hij zal de voortgang van het evangelie trachten te belemmeren. Maar Hij gaat door. Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.

En dan gaat het over de gruwel der verwoesting. Nou, als je de islamitische Rotskoepel ziet staan, met op de muren het opschrift: God heeft geen Zoon. Dan weet je het wel. Wat een gruwel. Daar gaat het om. God heeft geen Zoon. Dat zeggen de Joden en de Mohammedanen. Zij zien Jezus slechts als een pro­feet. Het is God en Mohammed. Wat een afval. Wat een leugen. Er komt een grote verdrukking. Het komt eraan. Het is zeker. En wat zie je, na eeuwen is het een en al bedrijvigheid in Jeruzalem. De volken woeden. De oorlogsdrei­ging is aan alle kanten. Het kan niet lang meer duren. Het is komende. Wan­neer? Dat weet niemand precies. Alleen de Vader. Blijf er dan ook af! Maar leef in die vurige verwachting van zijn komst die komen gaat. Hij komt. Een grote verdrukking. En om der wille van de uitverkorenen zal het verkort wor­den. Anders houden we het helemaal niet meer uit. Het zijn de gelovigen die behouden worden. Het zijn de uitverkorenen. Wie zijn die uitverkorenen? Zijn dat de getuigen in Messias Jezus of is dat het hele Joodse volk als uitverkoren volk. Het zijn profetische woorden in profetisch perspectief. Het gaat om Jezus.

Let dan vooral op. Let alleen op wat de Bijbel zegt. Want er zullen allerlei mensen komen die de boel in de war willen sturen, maar gelooft het niet. Alles zal vergaan, maar mijn woorden zullen niet voorbij gaan. Je kunt wel de con­touren ontdekken, want als de vijgenboom gaat uitspruiten, dan weet je dat de zomer nabij is. Let op! Wees waakzaam! Waak! Dat is een opdracht. Je moet dus goed bij je positieven blijven. Wil je dit begrijpen, dan moet je je de open­baring van God eigen maken. Je moet daarin studeren. Je moet daar mee bezig zijn. Je moet geloven. Je moet volharden. Dat is niet moeilijk. Ja, dat is moei­lijk. Want er zullen allerlei mensen komen die je zullen proberen te verleiden. Maar je moet je daar niets van aantrekken. Je blijft stug doorgaan in het lezen van Gods Woord. Want dat blijft eeuwig bestaan. Heerlijk toch? Daar kun je niet genoeg van krijgen. Prijs de Heer!

Wat een geweldige rede. Wat een profetische oproep. We zien het voor onze ogen. Het is waar. Jezus leeft! Hij komt terug. Hij moest lijden en sterven. Hij heeft onze zonden verzoend op het kruis van Golgotha. Hij is opgestaan. Hij is naar de hemel gegaan. Hij komt terug op de wolken des hemels. We zullen Hem zien. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde komen. Dat is vast en zeker. Wij zijn niet geboren om te sterven. Wij zijn geboren om eeuwig te leven. Dan moeten we wel door dit tranendal heen. Dan zijn er wel de verdrukkingen en de aanvechtingen en wie heeft die niet? Maar die moeten ons weerbaar ma­ken. Die moeten ons op het pad der volharding zetten. Dat valt niet mee. Dat is moeilijk, volharden is altijd moeilijk. Daar zit in dat het niet gemakkelijk gaat. Daarom moeten we volharden. Het gaat dus niet vanzelf. Je moet je je ervoor inzetten. Dat is de opdracht. Daar moeten we ons mee bezig houden. Daar moeten we niet in verslappen. Daar gaat het om. Here God, dank U wel dat Uw Woord geeft. Dat U het zo duidelijk aan ons uitlegt. Het staat er en daarom moeten we het doen. Uw Woord is de waarheid. Het zal niet vergaan. De hemel en de aarde vergaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan, zegt U. Dat is toch geweldig? Daar kun je toch mee verder? Wat is het heerlijk om daarmee de dag weer in te gaan. Dag in dag uit met Gods Woord op stap. Daar kan niemand tegenop. Dat moet je gewoon doen. Heerlijk! Heerlijk! Heerlijk! Dank U Heer! Dat willen we weer uitbazuinen. Daar gaan we mee op pad. Dank U wel! Dank U wel! De Here zij geprezen. Prijs de Heer!

Marcus 14:1-31

27 januari [1]

14:2

Niet op het feest, opdat er geen opschudding kome onder het volk.

14:8

van te voren heeft zij mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis.

14:11

Toen zij dat hoorden, verblijdden zij zich en beloofden hem geld te geven.

14:16

en vonden het, zoals Hij hun gezegd had en zij maakten het Pascha gereed.

14:19

Ik toch niet?

14:21

doch wee die mens,… Het ware voor die mens goed, als hij niet geboren was.

14:22

Neemt, dit is mijn lichaam.

14:24

Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt.

14:25

dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk Gods.

14:27

Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.

14:28

Maar nadat Ik zal opgewekt zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.

14:30

zult gij Mij driemaal verloochenen.

Het wordt nu menens. De spanning is om te snijden. Ze zijn op weg naar Jeru­zalem. Het Pascha breekt aan. Jezus spreekt klemmende woorden. De tempel zal verwoest worden? De verdrukking komt? Verleidingen zullen komen. Hij komt terug na die verwoesting. Hoe zit het toch allemaal? Ze hebben er niet veel van begrepen. Ze zijn nu drie jaar met Jezus opgetrokken. Hij heeft ze al­les verteld wat de Vader Hem heeft verteld. En toch. Nu is dan het einde. De lijdende knecht des HEREN. Dat was voor hen een onmogelijk begrip. Hij moest die weg gaan. Dat was de reden van zijn komst. God in zijn Zoon, God is één. Nu is het zoveel eeuwen later en we zien het fysiek in het Midden Oos­ten gebeuren. Daar kunnen we niet omheen. Dat zien we toch voor onze ogen? Daar moeten we dan ook niet moeilijk over doen? Want de feiten spreken boekdelen. Dat gaat gebeuren. Dat zien we gebeuren. Dat moeten we dan ook lezen. We moeten de profeten lezen. We moeten onze vergeestelijkings bril afdoen en lezen wat er staat. Geen verandering, geen valse toepassing, maar lezen wat er staat. Dan heb je wat er staat. Heerlijk toch? Doen dus. En niet nalaten. Want je mist een geweldig klemmende boodschap. Heerlijk. We heb­ben door de eeuwen heen de zaak vergeestelijkt. Daar schieten we niets mee op. Dat is fout en dat blijft fout. Daar moeten we niet een beetje mee marchan­deren, maar dat moeten we radicaal aan de kaak stellen. Nu en snel, want het zal ons helpen om te volharden tot het einde. En daar gaat het om, dat we niet verslappen en afvallen.

We zien ook nu de geschiedenis van de vrouw die, volgens de omstanders, kostbare mirre verkwist. Jezus weet het. Zij heeft het begrepen. Zij zalft Hem vooraf in verband met zijn begrafenis. Zij blijven maar in het platte vlak rond­cirkelen, maar deze vrouw heeft het begrepen. Hij gaat sterven. Ik ga Hem zal­ven. Hij bestraft de platte, vlakke, denkers. We moeten hemels denken. Vanuit God. Daar is het veilig schuilen. Wat een zegen. Prijs de Heer!

Judas vertrekt. Hij verraadt zijn Meester. Eén van u zal Mij verraden. Dat is schrijnend als ze dan zeggen: Ik toch niet? Stel je voor. Ze houden dus de mo­gelijkheid open dat het één van hen, neen, dat ze het zelf zouden kunnen zijn. Wat een droefenis. Zij zullen het toch nooit doen? Maar de mens die het doet, Judas Iskariot: het ware beter dat hij niet geboren was geworden. Wat een tra­giek. Wat een verraad. Wat had hij nu op Jezus tegen. Hij viel af. Wat een haat.

En dan wordt het Pascha gegeten. Wij zijn daar de Joodse diepgang, de bijbel­se diepgang van kwijt geraakt. Het was het vluchtmaal, vlak voordat ze uit Egypte vertrokken. En wat was daar veel gebeurd. Wat een ellende. Wat een plagen. Wat een wonderen Wat een machtsvertoon van de almacht van God. En dan het plotselinge vertrek. Nu zijn alle eerstgeborenen in Egypte dood. Het hele land in rouw gedompeld. Nu moet dat volk wegwezen en zo snel mo­gelijk. En dan gaan ze. Naar het offer. Het lam. Het gave lam. En dat wordt het brood en het bloed van het nieuwe verbond in mijn bloed. Het wordt voor velen vergoten. En Ik zal het pas weer met u drinken in mijn Koninkrijk. Het is het Heilig Avondmaal. Wat een geweldige belofte. Wat heerlijk om dat te mogen vieren. Wat een genade. Het is geweldig om het met God te mogen vieren. Je krijgt er niet genoeg van. Het is geweldig. Het is een zegen. Dan zingen ze de lofzang en dan gaan ze weer naar de Olijfberg. Daar blijven ze. Judas weet het dat ze daar zijn. Daar brengen ze vaker de nacht door. Daar zijn ze samen. Toch vreemd dat ze niet in een huis blijven en naar bed gaan. Heel apart. En dan zegt Jezus dat ze allen aanstoot aan Hem zullen nemen. Het is profetisch: de Herder wordt geslagen en de schapen verstrooid. Zacharia 13:7: Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen de man die mijn metgezel is, luidt het woord van de HERE der heerscharen; sla die herder, zodat de scha­pen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen.

Neen, zegt Petrus. Ik zeker niet! Maar helaas. Eer de haan driemaal gekraaid heeft, zult gij Mij driemaal verloochend hebben. En daar zijn we dan weer. Dat slaat op ons. Hoe vaak verloochenen wij Hem niet? We hebben een grote mond in de kerk. Maar we zwijgen als het graf. Waar we moeten proclameren, daar zijn we stil. Daarom moeten we de straat weer op. We moeten proclame­ren. We moeten oproepen. We moeten niet verslappen. De bazuin laten klin­ken. Spreken van onze opgestane Heer. Prijs de Heer! Want Hij is goed. Wat een voorrecht. Wat een genade. Het is heerlijk. Looft de HERE want Hij is goed. Wat een lessen leren we hieruit. We moeten dicht bij Jezus blijven. Daar is het goed. We moeten de gemeenschap met het brood en de wijn zoe­ken. Het is de weg van het heil. Het is het nieuwe verbond in zijn bloed. Het is geweldig. Daar gaat het om. Heerlijk toch? Dank U Heer! Daar is kracht in het bloed van Jezus. We kunnen daar het weerbarstige leven mee door. En het Heilig Avondmaal met Hem in de hemel staat voor ons klaar. Hij ging ons voor om plaats te bereiden.

Wat een prachtige gesprekken heeft Hij bij dit avondmaal gehouden. Johannes heeft ze opgeschreven. Het waren diepe gesprekken. Fantastische gesprekken. Vertroostende gesprekken. Hij laat ons niet als wezen achter. Hij zendt de Heilige Geest. Dat is geweldig. En Hij bereidt plaats voor. Hij zit aan de rech­terhand van God. Daar is het goed toeven. Daar mogen wij ook met Hem schuilen. Daarvan ontvangen we kracht om door het leven te gaan. Vindt u het gek? Kan best. Lees het maar en probeer het maar. Het werkt zoals het heeft gewerkt bij miljoenen vóór u. Prijs de Heer!

Marcus 14:32-65

28 januari [1]

14:34

Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt.

14:36

Doch niet wat Ik wil, naar wat Gij wilt.

14:37

Waart gij niet bij machte één uur te waken?

14:45

Rabbi, en kuste Hem.

14:49

doch de Schriften moeten in vervulling gaan.

14:50

En zij lieten Hem alleen en vluchtten allen.

14:59

Maar ook zó stemde hun getuigenis niet overeen.

14:62

En Jezus zeide: Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels.

14:64

Gij hebt de godslastering gehoord: wat is uw oordeel? En zij allen veroordeelden Hem als des doods schuldig.

14:65

Profeteer nu! En de dienaars sloegen Hem in het gelaat.

Ik had daar moeten staan. Het waren mijn zonden. Ik sta schuldig. Ik kon die straf niet dragen. De zonde heerst in mijn sterfelijk lichaam. Ik ben als de dis­cipelen. Ik kan nog niet één uur met Hem waken. Ik ben ook een slappeling. Ik kan niet verder. Ik sta schuldig. Ik ben niet waardig zijn schoenriem vast te maken. Ik druk me in stof en as. Ik denk niet aan het lijden dat Jezus om mij moest lijden. Ik loop er zo vaak maar een beetje aan voorbij. Maar het is waar. Het is de verzoening van mijn zonden op het kruis van Golgotha. Ik verloo­chen Jezus. Ik sta niet voor Hem in de bres. O Here God. Wat een lijden. Het is voor ons beschreven, opdat wij het ernstig zouden nemen. Maar in plaats daarvan kunnen we niet eens een uur met Hem waken. Slaap nu maar en rust, zegt Hij tegen de drie discipelen. Hun ogen zijn zwaar. Ze kunnen niet meer. De boze zal ons wel moe maken. Uit onze concentratie halen. Van Jezus afdu­wen. We zien het hier voor onze ogen. Het is uit het leven gegrepen. Wij zijn geen haar beter. Maar, Gode zij dank, door Jezus Christus. Hij moest deze weg gaan. De weg voor mij. Prijs de Heer! Help ons in de strijd te zeggen: Niet mijn wil, maar uw wil geschiede. Help ons Heer. Help ons Heer. We heb­ben zoveel voorwaarden. We staan zo schuldig. Maar met uw kracht zullen we het kunnen. Leg het willen en het werken in mijn hart. Glorie voor uw Naam!

Zie je ze komen? Met stokken. En weg zijn ze. Ze laten Hem alleen. Waar blijven nu de helden op sokken? Met hun grootspraak. Petrus waar ben je? En al de anderen. Nu gaan jullie op de vlucht. Bang voor je hachje. Laf. Dan moet je blijven, wat er ook gebeurt. Here God, help me U niet te verloochenen. Help me met U te gaan. Here help! Here vergeef!

Vreselijk. Mijn Jezus. Dat lijden voor mijn zonden. Wat een genade. Hoe kan het toch dat ik daar toch vaak maar een beetje over heenloop? Here vergeef! Here doe mij veel dieper beseffen wat U voor ons gedaan hebt en doet.

Hij wordt veroordeeld. Hij is des doods schuldig. Ze beschuldigen Hem van godslastering. Wat, de Zoon des mensen, gezeten aan de rechterhand van God! Wat krijgen we nou? Godslastering. Weg met Hem! Hij is des doods schuldig. We moeten Hem alleen nog dood zien te krijgen, maar dat zal wel lukken.

Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende? Ik ben het! Dus ben je des doods schuldig. Wat een tragiek. Messias Jezus, Die in de eerste plaats voor zijn eigen volk kwam. Wat een tragedie. Ze zijn uitverkoren. En ze maken hun eigen Messias dood. Wat een verblinding. Wat een vervulling van profetie. En dit is nog maar het begin. Want Gods beloften blijven onberouwelijk. Het gaat gebeuren. Let maar op. En wat doen wij met zijn profetie over vervolging? De angst slaat je om het hart, want profetie blijft profetie.

Marcus 14:66-15:21

29 januari [1]

14:67

Ook gij waart bij die Nazarener, bij Jezus!

14:71

Ik ken die mens niet, over wie gij spreekt.

14:72

En hij begon te wenen.

15:1

stelden… een besluit vast,…

15:7

die in het oproer een moord begaan hadden.

15:14

Kruisig Hem!

15:18

Wees gegroet, Gij Koning der Joden!

15:20

En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen.

15:21

een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van Alexander en Rufus.

Wat een nacht. Wat een nacht. Petrus is erbij. Hij ziet het allemaal. Hij ver­loochent Jezus. Tot driemaal toe. En dan kraait de haan. Zoals Jezus voorzegt had. Jezus kent het hart. Jezus weet of onze inzet uit het hart komt. Of dat we het allemaal toch maar een beetje op z’n beloop laten. Op het ene moment zijn we in vuur en vlam en op het andere moment weten we van niets. Drukken we ons. De les is dat Jezus wil dat we Hem liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel, met geheel ons verstand en met alle krachten. Dat moeten we ons zelf inprenten. Daar moeten we mee opstaan. Dat is het grote gebod. Daar gaat het om. Als we dat laten zitten dan gaat het niet goed. Dan missen we de kracht. En dan zijn we niet weerbaar als het moet. We moeten ons opladen met Hem op de momenten dat we het niet direct nodig hebben. We moeten ons dicht bij Hem laten onderrichten door zijn Woord. O Here God, dank U wel voor uw Woord. Het is waar. De verhalen zijn steeds opnieuw een beves­tiging van de werkelijkheid dat er kracht is in het Woord van U. We kunnen dan de aanvallen die ons zo vaak uit onze balans halen, pareren. En wat ko­men die vaak op. Er hoeft maar iets te gebeuren of we hebben weer een dip. En die dippen moeten we te lijf gaan. Niet in eigen kracht, want dan komen we niet ver, maar in de kracht van Hem die ons oneindig liefheeft.

Daar staat Jezus. Hij is ter dood veroordeeld. Nu spotten ze met Hem. Pilatus ziet ook geen andere weg dan om Hem aan hen over te geven. Zelf mogen ze niemand doden. Ze moeten naar de gehate bezetter. Die moet het doodvonnis uitspreken. En wat ze er ook voor moeten doen, het maakt niets uit. Dood moet Hij. Liever een oproerkraaier die een moord op zijn geweten heeft vrij­laten dan een prediker die niets anders dan goed gedaan heeft. Kruisig Hem! schreeuwen ze. Kruisig Hem! Weg met Hem! De dood in. En daar gaat de stoet. Wat een tragiek. Wat een dramatiek. Het is onvoorstelbaar. Het kruis. De zonde.

Wij hadden daar moeten lopen. Wij hebben gezondigd. Wij hebben het laten zitten. Wij hebben gezondigd. Maar die zonde kon alleen maar verzoend wor­den door de Zoon van God. Hij had ons lief. Want alzo lief heeft God de we­reld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Prijs de Heer!

Wat een liefde. Waar zou Nicodemus geweest zijn? Was Hij er ook bij? Durf­de Hij niets te zeggen? Was hij bang voor zijn baantje? Hij had het toch be­grepen. Maar neen, ze nemen eenparig de beslissing. Het is beter dat één sterft dan dat het hele volk in de problemen komt. Weg met Hem! De stoet trekt door de straten van Jeruzalem. Kennelijk kan Jezus het kruis zelf niet meer dragen. Simon van Cyrene wordt geprest het kruis te dragen. Wij moeten het kruis naar voren halen. Jezus leeft. Hij leed voor ons. Hij maakte de weg vrij. Hij is onze Verlosser. Anders zouden wij de eeuwige dood gestorven zijn. Daar kun je God toch eeuwig voor danken? En omdat de verzoening tot stand gekomen is, kunnen we altijd naar Jezus komen en bij Hem schuilen. Daar word je enthousiast van. Daar kun je de dag weer mee in. Glorie voor zijn Naam! Here God, help mij om bij U te schuilen.

Marcus 15:22-47

30 januari [1]

15:24

En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn klederen door het lot te werpen,…

15:25

Het was het derde uur, toen zij Hem kruisigden.

15:26

De Koning der Joden.

15:30

red Uzelf, en kom af van het kruis!

15:32

dat wij het zien en geloven.

15:33

En toen het zesde uur aangebroken was, kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur.

15:34

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

15:37

En Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest.

15:38

En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën van boven tot beneden.

15:40

Er waren ook vrouwen, die uit de verte toeschouwden,…

15:43

Jozef van Arimathea, een aanzienlijk lid van de Raad, die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte;…

15:47

Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, zagen, waar Hij was nedergelegd.

Het ging allemaal heel snel. Het was pas negen uur in de morgen. Wat had zich veel afgespeeld daar, die hele nacht en vroeg in de morgen. Ze hadden Hem gevangen genomen. Ze hadden ’s nachts vergaderd. Ze zonden door Hem naar Pilatus en naar Herodes. Snel, snel, opdat Hij niet op het feest gedood wordt. Het Pascha was aanstaande. En op het feest moesten ze geen moeilijk­heden hebben.

Daar gaat de optocht. Met het kruis. Daar gaat Jezus. Hij was geliefd bij het volk. Hij deed al maar wonderen en tekenen. En tegen niemand had Hij ooit iets verkeerds gedaan. Hij sprak als gezaghebbende en niet als de schriftge­leerden. En daar lag de moeilijkheid. Ze moesten deze nieuwlichter niet. Hij moest weg. Hij verstoorde het dogmatisch paleis dat ze zo zorgvuldig om hen heen gebouwd hadden. Zo was het en niet anders. De woorden van Jezus, Die de woorden van zijn Vader sprak. Die de woorden sprak van boven. Die de goede Herder was, die het Licht des levens was, enz. enz. Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven, wie mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen maar het licht des levens hebben. Wat denkt Hij wel? Weg met Hem! Kruisig Hem! En daar hangt Hij nu. Ze bespotten Hem. De Koning der Joden. Hij kan anderen wel redden, maar Zichzelf kan Hij niet redden. Wat heb je aan zo’n Koning. Wat vreselijk om daar te hangen met twee moordenaars.

Het wordt drie uur donker. Van twaalf tot drie uur ’s middags. En dan geeft Jezus de geest. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Een ge­sprek tussen de Vader en de Zoon. De hemel blijft potdicht. Er is alleen maar diepe duisternis. Wat zullen de spotters geschrokken zijn. Drie uur lang, dikke duisternis. Iedereen begreep dat het met Jezus te maken had. Maar wat bete­kent het? Wat moeten we daar mee? Het is een schrik. Maar dan blijkt dat Jezus dood is. Daar hangt Hij.

Jozef, een voornaam man, die toch ook met zijn dood heeft ingestemd, vraagt het lichaam van Jezus. Hij haalt het van het kruis en legt het in een graf. Hij begint te begrijpen wat er aan de hand is. De Messias is gestorven. De vrou­wen staan van verre. Waar zijn de mannen? Waar zijn de discipelen? Ze zien het allemaal. Ze zien ook waar ze Jezus leggen. Jezus is weg.

Het volk kan rustig feestvieren. Niet op het feest, riepen de leden van de Raad. En dat is gelukt. Hij is dood. Hij is weg. Zo, dat is dan ook weer gelukt. Wel wat gemurmureer van het volk. Maar het volk dat de wet niet kent, dat moeten we ook krachtig leiden. Weg met Hem.

O Here, vergeef ons onze zonden. Wat laten wij U ook vaak in de steek. Ook wij kruisigen U. O Here, vergeef! O Here, help! O Here, dank U wel voor Uw offer. Hoe zouden we anders kunnen leven. Dank U wel.

Marcus 16:1-20

31 januari [1]

16:1

En toen de sabbat voorbij was,…

16:2

En zeer vroeg op de eerste dag der week…

16:4

aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was;…

16:6

Hij is opgewekt, Hij is hier niet;…

16:8

en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen.

16:11

geloofden zij het niet.

16:13

En ook die geloofden zij niet.

16:14

Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart,…

16:15

Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.

16:17

Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken,

16:18

slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.

16:19

opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods.

16:20

Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden.

De opstanding. Dat kan toch helemaal niet? Dat is maar een fabeltje dat ze achteraf bedacht hebben. Dat kan helemaal niet. Het zijn de primitieven die dat nog letterlijk geloven. Het is wel een mooie gedachte. Je mag er best reli­gieus mee spelen. Maar letterlijk nemen is naïef.

Daar gaat het evangelie van de opstanding. Wat zei Petrus ook alweer. Als we niet geloven in de opstanding, dan geloven we ook niet in de verzoening. Dan zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Het gaat juist om dood en opstanding. Verzoening. Op het Pascha. Jezus gaf zijn leven als een verzoe­ning voor de zonden en niet alleen voor ons maar voor de zonde van de gehele wereld.

Getuigen zijn er ook. Marcus beschrijft ze met naam en toenaam. Vraag het maar bij ze na. Ze hebben het zelf gezien. En we hebben Jezus Zelf weer ge­zien. Heel echt. Geen sprookje. Natuurlijk deden de leiders en de soldaten al­les om het verhaal van zijn gestolen lichaam te laten geloven. Hoe meer ver­warring, hoe beter. Zo is het vandaag nog altijd. Hoe meer verwarring, hoe beter. Maar het allerbelangrijkste is om gewoon te lezen wat er staat. Voor God is niets te wonderlijk. Het is de vervulling van de profetie. Hij is de lij­dende Messias van Jesaja 53. En Hij staat op in volle kracht en glorie. Hij heeft de dood overwonnen. Halleluja! Daar krijgen we nooit genoeg van. Dat stemt ons eeuwig dankbaar. Wij zijn daar niet toe in staat. Daarom zond God zijn eniggeboren Zoon. Wat een genade. Wat een voorrecht om dat te mogen geloven. Glorie voor zijn Naam! Dank U wel Here Jezus. Dank U wel. Het is geweldig. Het is geweldig. Daar krijg je niet genoeg van. Daar kun je je hele leven mee vullen.

De vrouwen zien het. Zij vertellen het. Maar ze geloven het niet. Ze treuren en ze wenen. En hoewel alles duidelijk was, dat er na drie dagen iets zou gebeu­ren, denken ze daar helemaal niet aan. Zijn ze dan alles vergeten wat Jezus gezegd heeft? Zijn ze zo door verdriet overmand dat ze aan niets meer terug­denken? Het lijkt erop. Dan komt Jezus Zelf en Hij is verbolgen dat zijn leer­lingen de getuigen niet geloofd hebben. Maar nu is Hij er Zelf. Ze zien Hem. Ze staan verbijsterd. Hoe is het mogelijk?

Hij roept hen op om dit evangelie tot aan de einden der aarde te verkondigen. Prijs de Heer! Het is geweldig. Daarna wordt de Here Jezus opgenomen in de hemel en Hij is gezeten aan de rechterhand van God. Geweldig! Wij mogen doorgaan. Maar Jezus is gezeten aan de rechterhand van God en Hij pleit voor ons. Dat is toch geweldig. Wat willen we nog meer? De Zoon van God, Die Zelf voor ons pleit. O Here God, ontferm U over mij. Dank U wel, dat door uw genade, ik een kind van U ben. Dat heb ik zelf niet verdiend, maar dat is de werkelijkheid in mijn leven geworden. En dat gun je iedereen. Genade, enkel genade. Dank U wel, dank U wel.

Gaat heen, verkondig, doopt, dan gaan de boze geesten op de vlucht. Dan ge­beuren er wonderen. Een wonder is niets anders dan dat door de uit genade ontvangen kracht van het geloof de duivel loslaat en God overwint! Geloof, predik en de Here bevestigt het!

Dit prachtige, overbekende evangelie is uit. Het ‘terstond’ heeft vele malen geklonken. Er zit vaart in. Grote dingen gebeuren. Hij volvoert zijn plan. Het is uitgekomen, zoals de profeten voorzegd hadden en zoals de Here Jezus gepredikt heeft. En zo zal het blijven uitkomen, tot Hij wederkomt. Grote dingen gaan gebeuren. Het is gek. We zijn er bij en we zijn erover verblijd. Help ons onze ogen te openen en open te houden. Glorie voor zijn Naam!