Job 1-2:13

1 september [2]

1:1

en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad.

1:3

zodat deze man de rijkste was van alle bewoners van het Oosten.

1:5

Telkens wanneer de dagen van het feestmaal om waren, ontbood Job hen en heiligde hen;… want Job dacht: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en in hun hart God vaarwel gezegd.

1:6

en onder hen kwam ook de satan.

1:7

En de satan antwoordde de HERE: van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb.

1:8

Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad.

1:9

Is het om niet, dat Job God vreest?

1:11

Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit – of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!

1:12

En de Here zeide tot de satan: zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen.

1:15

toen de Sabeeërs een inval deden en ze roofden; en de knechten sloegen zij met de scherpte des zwaards; ik alleen ben ontkomen om het u aan te zeggen.

1:16

Het vuur Gods viel van de hemel…

1:17

overvielen de kamelen en roofden ze;…

1:19

zie, daar stak een zware storm op van over de woestijn, greep het huis bij de vier hoeken aan, en het viel op de jonge mensen, zodat zij stierven;…

1:21

Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd.

1:22

In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe.

2:1

Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de HERE te stellen.

2:3

Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? … En nog volhardt hij in zijn vroomheid,…

2:4

Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.

2:5

Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan – of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!

2:6

En de HERE zeide tot de satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven.

2:7

en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe.

2:8

En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat in de as.

2:9

Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!

2:10

Maar hij zeide tot haar: Zoals een zottin spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.

2:11

en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en te troosten.

2:12

Zij verhieven hun stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op hun hoofd, hemelwaarts.

2:13

En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten; niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen dat zijn smart zeer groot was.

Wat een verhaal. Het maakt duidelijk dat er twee paar ogen over de ganse we­reld gaan. De ogen des Heren, die over de ganse aarde gaan om krachtig bij te staan, hen wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Dat is het gedeelte uit 2 Kro­nieken 16:9, waar koning Asa vermaand wordt dat hij de verkeerde stem ge­volgd is en daarom in problemen kwam. En de satan gaat over de aarde. Hij doorkruist de aarde om te zien, wie hij in zijn greep kan krijgen. Hij is de men­senmoorder van den beginne.

En dan verschijnt ook de satan bij de zonen van Job, die Job heiligen wil na een feest. Want ze zouden eens gezondigd kunnen hebben. Job is de vroomste en de rijkste man van het Oosten. De Here zegt: Heb je mijn knecht Job ook gezien. Zo rechtvaardig en vroom. Ja die heeft de satan wel gezien. Maar dat zou geen wonder zijn. Hij heeft alle rijkdom die je je maar in kunt denken. Maar kijk maar eens, als al die rijkdom van hem afgenomen wordt, wat er dan overblijft van zijn vroomheid. En God geeft Job in de macht van de satan. Al­leen mag hij niet aan zijn leven komen. En de ene ramp na de andere treft hem. Om maar eens te spreken over de macht van de satan. Wat een macht is hem gegeven. Hoe belangrijk is het dan om in de bescherming van de HERE God te blijven. Want in die bescherming kan de boze niets doen. We moeten met heel ons wezen dicht bij Jezus blijven. We moeten ons helemaal aan Hem overgeven. Dan ben je veilig. Want de boze ligt op de loer om ons te verdel­gen. De satan, de mensenmoorder van den beginne, is er alles aan gelegen om ook ons kapot te maken. Net als Job. Pas op, de vijand ligt op de loer. Laat je niet verleiden. En keer altijd meteen weer terug als je van het pad bent afge­weken. We zijn veel te naïef over de macht van de satan. We denken dat we wel een beetje kunnen marchanderen. Maar niets ervan. Als je een vinger geeft grijpt de satan gretig je hele hand en als je niet oppast, ben je zo hele­maal opgevreten en zit je in het kamp van de boze. En we weten allemaal wat dat inhoudt. Blijf er dus vandaan.

Uiteindelijk heeft Job helemaal niets meer over. Maar hij zegt: de HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen de naam des HEREN zij geprezen. Dat is geloofstaal. Kunnen we dat Job nazeggen. Hoe zitten we niet vast aan onze aardse rijkdom. Vreselijk wat een materiële rijkdom. We hoeven het maar even minder te hebben of we beginnen al te piepen. En als het ons financieel echt slecht gaat dan is het klagen ons eerder nabij dan om te zeggen: de HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geprezen. We zouden deze tekst op ons bankboekje moeten schrijven of op ons aande­len-computertje. Dan komt de satan weer ten tonele. God vraagt hem of hij Job ook gezien heeft. Er is geen vromer man op aarde. Ja, Job heeft hij op zijn kruistocht over de aarde wel gezien. En de boze vermoedt dat de mens tenslot­te alles geeft, om zijn leven te behouden. Kom hem in zijn gezondheid maar eens tegen. Val hem daar aan en hij zal wel anders piepen. En God laat het toe. Hij krijgt me toch een zweren van top tot teen. Hij neemt een pot­scherf om er mee op zijn hoofd te krabben. Want het zal vreselijk zeer gedaan heb­ben en gejeukt hebben en alles wat maar hinderlijk en pijnlijk is. Vreselijk.

Dan zegt zijn vrouw. Waar blijf je nu met al je vroomheid. Zeg God vaarwel, en sterf. Maar hij zegt: Zottin, zouden wij het goede van God aannemen en niet het kwade? Wat een taal. Wat een diepe filosofische gedachte. Over zo’n opmerking kun je je hele leven nadenken Dat gaat diep. Dat is een Godsver­trouwen. Daarmee staat God oneindig hoog boven ons. We kunnen niet in Gods gedachten komen. Job weet niets af van de ontmoeting van God met de satan. Die ontmoetingen zijn er dus wel. God voert dus een strijd met de satan in het bovennatuurlijke. Daar moeten we dus afblijven. Daar moeten we niet aankomen, want daar hebben we geen invloed op. God verbiedt dat ook keer op keer. Want als we ons wel bewegen in dat gebied, dan worden we een prooi van de krachten van de satan. Wij kunnen dat gebied niet aan. Wij gaan dan ten onder. We mogen ons vastklampen aan de HERE God. Hij is onze enige bescherming tegen de krachten van de satan in dat bovennatuurlijke. Het is goed om dat te weten, want anders raken we in de war. God is er niet om ons kapot te maken. God wil alleen maar het goede voor ons, maar de boze ligt op de loer. De satan wil ook wel als een god verschijnen en doen alsof hij een engel des lichts is. Maar zijn plan is om de mensen van de Here God af te trekken. En daarin kan de boze ver gaan. Dat zien we bij Job. Maar Job zon­digde in dit alles met zijn lippen niet. Dat is geloof, trouw, kracht en moed. Daar mogen we een voorbeeld aan nemen.

En dan komen zijn vrienden. Die hebben gehoord van alle rampspoed en ze komen om hem te troosten en te beklagen. Maar ze zien hem zitten en schrik­ken zodanig, dat ze zich in stof en as hullen en hun klederen scheuren en dan bij Job neer gaan zitten en zeven dagen en zeven nachten geen woord zeggen, want ze zien hoe hij lijdt. Het lijden van de ander kan ons zo vaak de mond snoeren. We kunnen er niet mee klaar komen. Het lijden is ook vreselijk en hoort niet bij de volmaaktheid van God. Het is de vrucht van de zonde. Zo heeft God het niet bedoeld. Maar Gode zij dank, Hij wil ons de kracht geven het lijden te kunnen dragen. En zonder die kracht van Hem halen we het ook niet. We kunnen boeken schrijven over de zin van het lijden. We moeten er­kennen dat lijden een onderdeel is van het menszijn. Het lijden is het bewijs, dat de schepping in zonde gevallen is. Daarom moeten we dicht bij Jezus blij­ven, want we worden geboren, maar we sterven ook De dood is de laatste prik­kel. Straks zullen we het zien. De dood gaat onder in de opstanding van Jezus. De komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Glorie voor zijn Naam.

Job 3:1-26

2 september [2]

3:1

Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn geboortedag.

3:4

Die dag zij duisternis,…

3:7

Zie, die nacht zij onvruchtbaar;…

3:9

hij wachte op licht, maar het kome niet,…

3:10

omdat hij de deuren van de schoot zijner moeder niet toesloot…

3:11

Waarom ben ik niet bij de geboorte gestorven,…

3:13

Dan zou ik nu nederliggen en stille zijn,…

3:16

Of, waarom was ik niet als een misgeboorte, die weggestopt wordt,
als kinderkens, die het licht niet aanschouwden?

3:20

Waarom geeft Hij rampspoedigen het licht,
het leven aan hen die bitter bedroefd zijn?

3:21

Zij wachten op de dood, en hij komt niet,…

3:22

blijde zijn, wanneer zij het graf gevonden hadden.

3:26

Ik heb geen vrede, geen stilte, ook heb ik geen rust,
maar de onrust verheft zich.

Ja, als Job dan gaat spreken, dan begint hij met zijn geboortedag te vervloe­ken. Nou, nou. Het is de duivel dan toch gelukt om Job in zijn greep te krij­gen. En God was nog wel zo blij met Job. Hij was rechtvaardig en godvruch­tig. Ja zegt de duivel; geen wonder. Want een mens doet alles om zijn leven te behouden. Maar pak hem maar eens aan in zijn lichaam, dan zul je zien. En ja hoor. Daar gaat Job. Met alles wat hij kan bedenken vervloekt hij zijn geboor­tedag. 26 verzen lang. Was hij maar niet geboren. Was hij maar een misge­boorte. Was hij maar bij zijn geboorte gestorven. Waarom moest hij geboren worden. Moge die dag duisternis zijn, Hij verlangt naar de dood, maar de dood komt niet. Enz. enz. Het is ook uit het leven gegrepen. Want je zult daar maar als Job zitten. Vreselijke ziekte. Het is niet uit te houden. Het waarom welt op in je hele wezen. Waarom, waarom? En nogmaals waarom? Er komt geen einde aan. En als je denkt dat je uitgeput bent in het argumenteren, dan ben je nog ziek. Dan ben je nog vreselijk ziek. En wat kunnen mensen ziek zijn. En wat kunnen ze lang ziek zijn. Hoe kunnen ze het niet zien zitten. Er is wat ziekte in de wereld. En vandaag kun je gezond zijn en morgen ben je ziek. Je weet het niet. Wat een ellende in de wereld.

Wat is er inderdaad een duisternis. Het is verschrikkelijk. En dan roep je het uit. Dan weet je niet waar je het moet zoeken. Het is allemaal zo herkenbaar. Je zult maar met een handicap geboren zijn. Je zult maar een vreselijk ongeluk gehad hebben. En God krijgt de schuld. Wist Job dan niet van de tegenstander van God, die probeert je kapot te maken. Die probeert je helemaal in zijn greep te krijgen om je naar lichaam en ziel in de afgrond te storten. Waarom vervloekt hij die niet. Waarom hoor je helemaal geen verwijzing of een ver­wensing naar de tegenstander van God. Dat is toch niet eerlijk. God is het toch niet, die de ellende geeft. Ja, zeggen we dan meteen, maar God is toch almach­tig. Hij had het toch kunnen voorkomen En als God dan bestaat, dan moet Hij maar eerst de rotzooi opruimen Met andere woorden, we geloven alleen in God als de zonde weg is uit de samenleving. Wat een verbeelding, net alsof wij God in onze zak hebben. De boze weet precies hoe het zit. Die kent God en die ervaart dat hij wel macht heeft, maar niet tegen God in kan gaan. God laat het toe. Hij voert een strijd met de satan.

De satan doorkruist de aarde. Hij is op rooftocht, zijn zwerftocht. En dan pro­beert hij te pakken wie hij pakken kan. Maar Job was rechtvaardig. Hij heilig­de zijn kinderen en hij bezat vele goederen. Hij was de rijkste man van het Oosten. En daar ligt de verleiding. Pak een mens zijn goederen maar eens af. Dan zul je zien hoe ze piepen. Maar nee hoor. Job zondigde niet. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de Naam des HEREN zij geprezen. Maar nu heeft Hij ook nog Job zijn gezondheid afgenomen en nu is de grens bereikt. En daar gaat Job. En wat kan de mens dan ver gaan. Er blijft helemaal niets van God over. Wat een verwijten. Wat een open poort voor de boze. Hoe kun je nu je geboortedag vervloeken. Je bent er zelf helemaal niet bij geweest. Hoe zit het nu Job met: “de Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des HEREN zij geprezen”? Wat is de mens een gevallen schepsel. En hoe je het ook wendt of keert, niemand ontkomt aan het lijden van deze we­reld. Het lijden is integraal onderdeel van het zijn hier op aarde. En hoe ver het kan gaan weet niemand voor zichzelf. Is er dan geen God, geen uitredding om je op de been te houden. Dat Job zijn geboortedag vervloekt, brengt hem in ieder geval niet dichter bij God. Hoe gaat het verder?

Job 4:1-5:27

3 september [2]

4:3

Zie, gij hebt velen vermaand,
en slappe handen hebt gij gesterkt,…

4:5

maar nu komt het tot u, en gij zijt moedeloos,
het treft u, en gij staat verbijsterd.

4:6

Is dan niet uw godsvrucht uw toevlucht,…

4:7

Bedenk toch: wie kwam ooit onschuldig om,
en waar werden oprechten verdelgd?

4:8

Naar ik gezien heb: wie onrecht ploegen
en moeite zaaien, die maaien het.

4:9

Door Gods adem vergaan zij,…

4:15

Daar gleed een geest mij voorbij,…

4:16

Een gedaante stond voor mijn ogen,
en ik vernam een fluisterende stem:

4:17

Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God,
of een man rein tegenover zijn Maker?

4:21

Wordt niet hun tentkoord bij hen losgerukt?
Zij sterven, doch zonder wijsheid.

5:6

Want uit het stof komt het onheil niet voort,
en uit de aarde spruit de moeite niet op.

5:7

Maar de mens wordt tot moeite geboren,
gelijk de vonken omhoog vliegen.

5:8

Integendeel, ik zou naar God vragen,
en aan God zou ik mijn zaak voorleggen.

5:16

Zo is er dan voor de geringe hoop,
en sluit de boosheid haar mond.

5:17

Zie, welzalig de mens, die God kastijdt;
versmaad daarom de tucht des Almachtigen niet.

5:18

Want Hij verwondt en Hij verbindt,
Hij slaat en zijn handen helen.

5:19

In zes noden redt Hij u,
en in zeven treft het kwaad u niet.

5:27

Zie, dit hebben wij nagespeurd, zó is het;
hoor het toch en neem gij het ter harte.

De drie vrienden horen Job aan. Ze zullen ook geschrokken zijn van de brute taal uit zijn mond. Het is een aanklacht tegen God die hem geboren heeft laten worden. Wat moeten ze daar mee. Wat moeten ze daar op zeggen. Komt het kwaad van God. Kun je God beschuldigen? Elifaz neemt het woord. En hij begint meteen maar fors: Leg je zaak aan God voor. Hij doet ondoorgronde­lijke dingen. Hij zegent hen die Hem volgen. Hij is tegen de mensen die het van de boze verwachten. En als je gekastijd wordt, dan is er ook uitredding. Hij heelt je. Hij redt je uit de nood. Maar hij begint met te zeggen. Wat doe je nu Job. Je hebt zoveel mensen vermaand en op het rechte pad gebracht En het is toch zo dat iemand nooit onschuldig omkomt. Wie onrecht ploegen en moeite zaaien, die maaien het. Ik zag een gedaante en die fluisterde: Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God? Of een man rein tegenover zijn Maker. Hoeveel te meer bij hen die in lemen hutten wonen. Roep maar, is er iemand die u antwoordt. De mens sterft. Hij is schuldig. Hij kan niet recht­vaardig zijn. God neemt zijn leven weg. De mens wordt met moeite geboren. Vraag het maar aan God. Wat is er aan de hand. Want God wil je redden Dat heb ik nagespeurd. Daarom moet je je oprichten. Je moet het bij jezelf zoeken en als je het gevonden hebt, dan zul je gered worden. Daarom moet je de kastijding ervaren als een zegen, want het wil je iets zeggen. Een lelijk ver­haal. De aanklager aller broederen heeft Elifaz in de war gebracht. De duivel fluistert in dat we tegenover onze Maker nooit rein kunnen zijn. En daarom ligt de oorzaak van het probleem bij jou, bij Job. Maar dat is een gevaarlijke leer. Dan komt het nooit goed. Is het niet door het bloed van Jezus dat we gered zijn? We hoeven ons niet aan te laten klagen. Want daar komen we nooit klaar mee. Als we op ons zelf kijken, dan komt er ook helemaal niets van terecht en we maken er ook helemaal niets van. We kunnen alleen maar leven uit genade. En daar moeten we ons aan vastklampen. Want we kunnen ons niet eens zelf onderzoeken en begrijpen. Want we zitten zo vreselijk in elkaar. Je staat steeds weer versteld van wat er in je binnenste huist. Wat zal Job hier nu op antwoorden.

Job 6:1-30

4 september [2]

6:2

O, dat mijn verdriet toch goed gewogen werd,
en men mijn leed in een weegschaal daarnaast legde!

6:8

Och, of mijn bede in vervulling ging,…

6:9

dat het God beliefde mij te verbrijzelen,…

6:10

bij het leed, dat Hij niet spaart,
omdat ik de woorden van de Heilige niet heb verloochend.

6:13

Of ben ik niet volkomen hulpeloos,…

6:14

Wie zijn vriend medelijden onthoudt,
die verzaakt de vreze des Almachtigen.

6:21

Zo zijt gij voor mij geworden;
nauwelijks ziet gij iets schrikkelijks, of gij vreest.

6:24

Onderricht mij, dan zal ik zwijgen;
en laat mij weten, waarin ik gedwaald heb.

6:25

Hoe krachtig toch zijn oprechte woorden!
Maar wat betekent het verwijt uwerzijds?

6:30

Is er onrecht op mijn tong?
Of kan mijn gehemelte geen rampen onderscheiden.

Ja dan heb je vrienden. Ze zien je lijden. Ze kunnen eerst geen woord uitbren­gen. Het is ook niet aan te zien. Job met een potscherf op zijn hoofd, om het nog een beetje dragelijk te maken. En dan beginnen ze te praten en dan is het enige wat hij kan uitbrengen, dat Job zeker gezondigd moet hebben, want anders overkomt je dit niet. En dan houdt hij een heel verhaal. Wat moet Job daar nu mee. Hij denkt dat zijn vrienden zijn gekomen om Hem te troosten en hem te helpen. Maar nee hoor. Zij weten toch ook dat Job rechtvaardig is en dat er geen vromer man is in heel het land. Zij hebben hem toch ook gezien. Dat weet toch iedereen. En nu komen ze om hem toch maar aan te spreken en vast te stellen, dat hij toch zonden heeft, want anders zou hem dit niet overko­men zijn. Job lijdt daar onder. En hij zegt het ook. Wat heb ik zo aan vrienden. Ze maken mij het leven nog moeilijker. Dan blijf ik maar bij mijn schreeuw, dat God, een einde maakt aan mijn leven. Want hier is niet mee te leven. En als ze dan hem beschuldigen van zonde, dan moeten ze het ook concreet ma­ken. Want zou hij niet willen luisteren naar oprechte woorden en vermaning? Ja, dat zou hij willen doen, maar dan moet het wel eerst duidelijk zijn. Wat heb ik voor onrecht gedaan. Hij smeekt zijn vrienden om het hem te zeggen. Help me toch, want dan kan ik mij bekeren. Wat heb ik dan gedaan?

Job 7:1-21

5 september [2]

7:1

Heeft niet de mens een zware dienst op aarde,
en zijn zij niet als die van een dagloner?

7:4

Als ik ga slapen, denk ik: Wanneer zal ik opstaan?
Maar de avond rekt zich, en zo word ik zat
van woelen tot schemering.

7:7

Bedenk toch, dat mijn leven een ademtocht is;
mijn oog zal het goede niet weer zien.

7:9

Gelijk een wolk verdwijnt en wegdrijft,
zo stijgt wie in het dodenrijk nederdaalt, niet weer op.

7:14

dan verschrikt Gij mij door dromen.

7:17

Wat is de mens, dat Gij hem zo groot acht
en uw aandacht op hem vestigt,

7:18

dat Gij elke morgen hem bezoekt,
elk ogenblik hem beproeft?

7:20

Heb ik gezondigd, wat doe ik U daarmee aan,…
Waarom stelt Gij mij tot uw mikpunt,
zodat ik mijzelf tot een last geworden ben?

7:21

En waarom vergeeft gij mijn overtreding niet
en doet Gij mijn ongerechtigheid niet weg?
Want weldra zal ik nederliggen in het stof;
dan zult Gij mij zoeken, maar ik zal niet meer zijn.

Wat is het leven. Het is moeite en zorg. Je bent al moe als je begint. Het is een ademtocht. Het is een wolk die wegdrijft en niet meer is. Ik lijd en als ik even denk verademing te hebben, dan is er de volgende kastijding. God moet mij wel hebben. Waarom laat U mij niet sterven. Ik zie het niet meer zitten. Waar­om ziet God de mens zo belangrijk, dat Hij hem altijd maar laat lijden? En als hij dan zonde gedaan heeft, waarom kan God die dan niet vergeven. Want dat is toch God. Waarom ben ik toch uw mikpunt in het lijden. Het is een aan­klacht. Het is het niet begrijpen van God. Het is ook een beschuldiging. Het is een zoeken naar een uitweg. Ik wil dood. Maar ik blijf leven. Waarom al dat lijden. En mijn vrienden zeggen, dat ik gezondigd heb anders was mij dit niet overkomen. Maar wat heb ik dan gedaan. HERE, help mij eruit. Neem mijn leven of laat mij zien, waar ik me van bekeren moet. Dan kan ik er tenminste een touw aan vast knopen. En daar gaat het om. Ik heb toch wel recht om het te begrijpen?

Job 8:1-22

6 september [2]

8:1

Toen nam de Suhiet Bildad het woord…

8:3

Zou God het recht buigen,
of zou de Almachtige de gerechtigheid buigen?

8:5

Maar indien gij God zoekt,
en de Almachtige om genade smeekt,

8:6

indien gij rein en oprecht zijt,
dan zal Hij gewis over u opwaken
en uw rechtmatige woning herstellen.

8:13

Zo gaat het allen die God vergeten,
en vergaat de verwachting van de goddeloze.

8:14

Zijn betrouwen is een herfstdraad,
zijn toeverlaat een spinneweb.

8:20

Zie, God verwerpt de oprechte niet
en Hij vat boosdoeners niet bij de hand.

8:21

Eens zal Hij uw mond vervullen met gelach
en uw lippen met gejuich;…

Nou, nou, dat is dan je andere vriend. Die doet er nog een schepje boven op. Zou God het recht buigen. God is rechtvaardig. En je moet gezondigd hebben, dan krijg je straf. Maar als je je bekeert, dan zal God zeker genadig over je zijn. Dat is toch heel eenvoudig. Dat klinkt toch logisch. Daar is toch geen speld tussen te krijgen. Dat jij dat niet begrijpt, Job. Je hebt het nu wel ver­schrikkelijk, maar je moet het goed blijven zien. Ziekte komt door zonde. Dus bekering is de enige oplossing. Je zult het zien als je je zonde belijd. Zo is het. Het klinkt hard als je je ziek en doodziek voelt, maar zo is het. Het leven is een ademtocht en je moet er wel ernst mee maken. Want je bent zo van de aardbodem verdwenen. Steun niet op je aardse leven, want je denkt wat te hebben en het valt zo maar weg. Misschien is dat wel je probleem Job. Want God verwerpt de oprechte niet. Dat kan Hij niet. Dat weet je toch. Hij vat de boosdoeners niet bij de hand. En als je je zonden belijdt dan zal God je weer bij de hand vatten, dan zul je gaan zien dat God zo werkt. Maar je moet eerst je zonde belijden. Anders gaat het niet. Het wordt in vele woorden uitgelegd. Het wordt zeer beeldend verhaald, maar het is vlijmscherp en het komt als mo­kerslagen op Job neer.

Job 9:1-10:22

7 september [2]

9:1

Maar Job antwoordde:

9:2

O zeker, ik weet wel, dat het zo is,
hoe zou een sterveling gelijk hebben tegenover God?

9:3

Indien Hij met hem wilde gaan rechten,
niet één op duizend zou hij Hem kunnen antwoorden.

9:8

Hij spant geheel alleen de hemel uit,
en Hij schrijdt voort over de hoogten der zee.

9:10

Hij doet grote, ondoorgondelijke dingen,
ja, wonderen zonder tal.

9:12

Wanneer Hij wegrukt, wie zal Hem weerhouden?
Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?

9:19

Ja, wanneer het aankomt op de kracht van de sterkste,
– dan is Hij het,
en wanneer het aankomt op het recht,
(dan zegt Hij): Wie kan Mij ter verantwoording roepen?

9:22

Het is alles enerlei, daarom zeg ik:
De onschuldige en de schuldige verdelgt Hij.

9:23

Wanneer zijn gesel plotseling doodt,
dan spot Hij met de vertwijfeling van onschuldigen.

9:24

De aarde is in de macht van de goddeloze gegeven,…
doet Hij het niet, wie dan?

9:28

ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult verklaren.

9:29

Ik moet nu eenmaal schuldig staan;
waarom zou ik mij dan tevergeefs afmatten?

9:32

Want Hij is niet, zoals ik,
een mens, die ik zou kunnen antwoorden:
Laten wij tezamen ten gerichte gaan.

9:34

zodat Hij zijn roede van mij zou wegnemen
en zijn verschrikking mij niet zou overvallen;…

10:1

Mijn ziel heeft een afschuw van het leven,…

10:2

Ik zal tot God zeggen: Veroordeel mij niet;
laat mij weten, waarom Gij U tegen mij keert.

10:6

dat Gij naar mijn ongerechtigheid zoekt
en speurt naar mijn zonde,…

10:8

Uw handen hebben mij gewrocht en gevormd,
geheel en volledig; en wilt Gij mij in het verderf storten?

10:13

Maar dit hadt Gij in uw hart verborgen –
ik weet, dat Gij dit van zins waart –:…

10:15

Indien ik schuldig stond – wee mij!

10:17

Steeds nieuwe getuigen zoudt Gij tegen mij oproepen,…

10:18

Maar waarom deedt Gij mij uit de moederschoot voortkomen,…

10:20

Zijn de dagen mijns leven niet weinige? Laat van mij af,
opdat ik een weinig vreugde beleve,

10:21

voordat ik heenga, zonder terug te keren,
naar het land van donkerheid en diepe duisternis,…

Ja, je moet wel gezondigd hebben, want anders straft God je niet. Dat is een duidelijke zaak. En Job ontkent het ook niet. En je moet ook niet met God in het recht gaan treden. Want wie zou tegen God kunnen opstaan? Neen, het is geheel duidelijk voor allen. Waar zonde is, is straf. En als je het slecht krijgt, dan moet je maar eens goed nadenken waar de zonde ligt. En je zult zien als je je zonde belijdt, dan zal het je goed gaan. Het is een automatisch denken, waarvan je denkt, daar is geen speld tussen te krijgen. Maar hoe zit het dan, zowel de goddeloze als de schuldloze kastijdt God. Hij verdelgt dus beide. Hoe moet je daar nu achterkomen? Waar ligt dan het onderscheid? Wie kan nu eens helpen om daar uit te komen. Hoe zit het richten van God in elkaar. Je komt er dus niet uit. Maar wat moeten we dan met het oorzakelijk verband tussen zonde en straf. Voor welke zonde krijg je welke straf en wanneer? En hoe kun jij dat beoordelen en hoe kan een ander dat beoordelen?

Want één ding is zeker, God is God en Hij schept de dingen. Hij doet grote wonderen, waar we met ons verstand niet bij kunnen. Denk maar aan de ster­ren, de wind en de zeeën. Hoe zijn die gekomen en hoe gaan die nu over de aarde? Niemand kan dat weten, dan God alleen. Maar God, waarom verdrukt U me dan? Zeg me dan waar ik schuldig ben. En U blijft maar verdrukken want het duurt almaar. En U weet dat mijn dagen kort zijn. Het lijkt wel of U nog dieper wilt vorsen om te kijken waar mijn zonde zit. Maar U hebt mij toch gemaakt. En nu laat U mij dit overkomen. O, nu begrijp ik het. U had dit al in uw zin om mij dit te laten overkomen. En hoe ik ook probeer mij daar uit te redden, U zult mij toch weer slaan. Maar waarom ben ik dan geboren, als dit uw plan met mij was? Maar laat mij dan kort leven, of laat af van mij, om te genieten ook al zal het kort zijn. Zo kan het niet langer. Laat mij terugkeren naar het land van donkerheid en duisternis.

Job 11:1-20

8 september [2]

11:2

Zou een woordenvloed onbeantwoord blijven,
en een woordenkramer gelijk hebben?

11:3

Zou uw gezwets de lieden tot zwijgen brengen,
en zoudt gij spotten zonder dat iemand u beschaamd maakt?

11:4

Gij zegt: Mijn leer is zuiver,
en ik ben rein in uw ogen.

11:5

Maar och, of God zelf eens sprak
en zijn lippen tegen u opende,…

11:7

Kunt gij de geheimen Gods doorgronden,
de Almachtige doorgronden ten einde toe?

11:13

Indien gij uw hart bereidt,
en uw handen tot Hem uitstrekt;

11:14

indien er ongerechtigheid in uw hand is, werp die verre weg,
en laat geen onrecht in uw tent wonen –

11:15

ja, dan kunt gij uw gelaat smetteloos opheffen,
dan zult gij vast staan en niet vrezen;…

11:20

Maar de ogen der goddeloze zullen versmachten,…

Nou, nou. Het zal je vriend maar zijn. Nu wordt Job voor zwetser uitge­maakt. Een woordenkramer. Een woordenvloed. Neen, het is beter dat Job zijn mond houdt en zich onderzoekt of er bij hem kwaad is. Hij kan wel denken dat hij rechtvaardig is. Hij kan wel denken dat hij alles weet. Maar je weet toch Job, dat Gods gedachten hoger zijn. Ga nog maar eens goed bij je zelf na, waar je nog ongerechtigheid in je leven hebt. Dan zal het wel duidelijk worden. En dan, als je die weg doet, dan zal God naar je luisteren en je weer verhogen. Want de ogen der goddelozen die zullen versmachten. Maar de godvrezenden, die zullen het goede zien. Dat kunnen we zelf bepalen. Want we moeten de zonde wegdoen. Dus Job als je zo in de ellende zit en je hebt zo’n grote mond, dat je rechtvaardig en vroom bent, dan zou ik maar eens een toontje lager zin­gen, want er moet zonde in je leven zijn, want anders zat je niet zo in de put en in de ellende. Zo dat is het eerste deel van de rede van zijn derde vriend. Ze zijn het er tenminste allemaal over eens, dat als je in de ellende zit, dan moet je zonde gedaan hebben, want anders kan het niet. Hoe zou het verder aflopen.

Job 12:1-25

9 september [2]

12:3

Ook ik heb verstand zoals gij,
ik doe voor u niet onder;…

12:4

Tot een spot ben ik mijn naaste,
ik, die God verhoorde, als ik tot Hem riep;
tot een spot is de rechtvaardige, de vrome.

12:6

Vredig staan de tenten der geweldenaars
en veilig zijn zij die God tot toorn prikkelen,…

12:9

Wie onder deze alle weet niet,
dat de hand des HEREN dit doet,…

12:13

Bij Hem is wijsheid en sterkte,
Hij heeft raad en doorzicht.

12:16

Bij Hem is kracht en beleid,
Zijns is de misleide en de misleider.

12:23

Hij maakt volkeren groot en richt hen te gronde,
breidt volkeren uit en voert hen weg.

Ja, zeg het nu maar. Wat denken jullie wel, zegt Job. Ik heb ook verstand ge­kregen. Ik kan het ook wel uitleggen. Maar als het dan zo is, dat God straft op de aarde. Hoe zit het dan. Dan zou het de rechtvaardige goed gaan. Maar wat zien we om ons heen. God geeft de onrechtvaardige voorspoed en vrede. En de rechtvaardige is de onrechtvaardige ten spot. Hoe zit het dan. Wie legt het me uit. Er zit tenminste iets in, dat niet klopt. Jullie redeneren nu wel, dat ik niet zo’n grote mond moet hebben, omdat er vast wel zonde bij mij zit omdat ik zo zwaar gekastijd wordt. Maar dan moeten jullie me tenminste eens uit­leggen en een antwoord geven op deze vraag: waarom God de misleide en de misleider doet, wat Hem kennelijk behaagt. Dan moet er een andere reden zijn. Wie legt het uit? En wie staat er nu eigenlijk te zwetsen. Daar moeten jullie me maar eens antwoord op geven.

Dit is uit het leven gegrepen. Want het is inderdaad zo, dat de wereld bol staat van de vragen. Waarom gaat het de ongelovigen goed en soms de gelovigen slecht. Waarom leeft een booswicht in weelde en moet een gelovige in armoe­de sterven. Waarom overkomt de een deze ziekte en de ander blijft leven. Waarom, waarom, waarom? In ieder geval lopen we finaal vast als we willen redeneren, dat God de mens straft die zonde doet. Want als dat zo zou zijn, dan kan het de onrechtvaardige niet goed gaan. We komen er kennelijk met ons geredeneer en geconcludeer niet uit. En als we het toch doen, dan loopt de ene vast in zijn stelling en de ander zal alles doen om rechtvaardig te leven, om dan te zien dat hij er toch aangaat. Job vraagt zijn vrienden, om daar eens een antwoord op te geven.

Job 13:1-28

10 september [2]

13:3

ik wens mijn zaak te bepleiten bij God.

13:7

Zult gij ten gunste van God onrecht spreken
en ten behoeve van Hem bedrog?

13:8

Wilt gij zijn partij kiezen,
optreden als pleitbezorgers voor God?

13:10

Streng zal Hij u straffen,
indien gij heimelijk partij kiest.

13:15

Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen;
ja, mijn wandel wil ik voor Hem rechtvaardigen.

13:23

Hoevele zijn mijn ongerechtigheden en zonden?
Maak mij mijn overtreding en zonde bekend.

13:24

Waarom verbergt Gij uw aangezicht
en beschouwt Gij mij als uw vijand?

13:26

en mij doet boeten voor de ongerechtigheden mijner jeugd,…

Job is het dus helemaal niet eens met wat zijn vrienden beweren. Want het kan niet waar zijn. Want als de onrechtvaardigen het goed gaat dan kun je niet zeggen, dat je zonde hebt als het je slecht gaat. Neen de vrienden verkondigen een opvatting van God die niet klopt. Ze heulen met de vijanden van God. Ze maken zich vrienden met de tegenstander van God. En die wil het Job moeilijk maken. We moeten niet vergeten, dat het nog steeds gaat over de satan die te­gen God zei – toen Job al zijn rijkdommen verloor en hij toch rechtvaardig bleef – dat je zou zien dat Job God niet meer zou willen volgen als Job getrof­fen werd in zijn leven, zijn gezondheid. En dat liet God toe. En wat zien we. Job vervloekt zijn leven. En zijn vrienden houden er allerlei dogma’s op na, die de boel in de war gooien. Hoe zit het nu eigenlijk. Job zegt: houden jullie nu je mond maar eens. Jullie brengen de boel ook maar in de war. Ik wil zelf mijn rechtzaak aan God voorleggen. Ik blijf erbij, dat ik de dag zou prijzen als God mij in het dodenrijk op zou nemen. En als ik dan zonde heb gedaan dan moet God het me zelf openbaren. Anders kom ik er ook niet uit. Want waarom verbergt God zijn aangezicht voor Job. God antwoordde toch altijd. Waarom is Job nu ineens een vijand van God. Wilt u me soms straffen voor de zonden van mijn jeugd. Moet ik boeten voor de dingen, die ik zelf niet weet. Waarom gebeurt het allemaal ? God, U bent verplicht om het aan mij duidelijk te ma­ken. Want U weet het: “Uw gedachten zijn inderdaad hoger dan onze, mijn gedachten. God, U moet het me duidelijk maken”.

Job 14:1-22

11 september [2]

14:1

De mens, uit een vrouw geboren,
is kort van dagen en zat van onrust.

14:5

Indien zijn dagen vastgesteld zijn,…

14:6

wend dan uw blik van hem af, opdat hij rust vinde,…

14:10

Maar wanneer een man sterft, dan ligt hij krachteloos neer;
geeft een mens de geest, waar is hij gebleven?

14:12

totdat de hemelen niet meer zijn, ontwaken zij niet…

14:14

Als een mens sterft, zou hij herleven?

14:16

Dan zoudt Gij, al teldet Gij mijn schreden,
geen zonde bij mij waarnemen,…

14:17

en mijn ongerechtigheden zoudt Gij toepleisteren.

14:19

zo vernietigt Gij des mensen hoop.

14:20

Gij overweldigt hem voor altijd en hij gaat heen,…

Ja, dat is helemaal waar. De mens wordt geboren en kort daarna is het sterven. Zijn leven is kort. En dan is er niets meer. Een boom spruit nog uit. Maar een mens sterft en ligt krachteloos ter neer. Er is niets meer mee te beginnen. Als dan het leven en de dagen van een mens bepaald zijn, waarom valt gij de mens dan nog zo lastig. Laat hem rustig sterven en maak hem het leven niet lastig. Laat mij in het dodenrijk afdalen, totdat uw toorn van mij geweken is. En als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou er hoop zijn. Want dan zou God de zonde wegnemen en verder willen gaan met de mens. Maar de mens leeft en het is voorbij. Daarom is het verkiezen van de dood een mogelijkheid om te ontkomen aan de toorn van God. Maar nu lijkt het wel of er geen hoop is. Geen uitredding. De mens is een en al in ellende en sterft in ellende. En dan is het afgelopen. En als dat dan het leven van de mens is, wat is dan het leven nog waard. God, neem mij weg uit dit leven.

Job 15:1-35

12 september [2]

15:2

Brengt een wijze ijdele kennis voort,
en vult hij zijn binnenste met oostenwind?

15:5

Want uw ongerechtigheid legt u zulke woorden in de mond,
en gij kiest de taal der listigen.

15:6

Uw eigen mond veroordeelt u, niet ik;
ja uw eigen lippen getuigen tegen u.

15:8

Hebt gij toegeluisterd in de raad Gods…

15:9

Wat voor inzicht hebt gij, dat ons ontbreekt?

15:12

Wat sleept uw hart u mee…

15:14

Wat is de sterveling, dat hij rein zou zijn,…

15:15

zelfs de hemelen zijn niet rein in zijn ogen;…

15:20

De goddeloze verkeert zijn gehele leven in angst,…

15:22

hij is bestemd voor het zwaard.

15:25

Want hij heeft zijn hand uitgestrekt tegen God…

15:30

Hij ontkomt niet aan de duisternis,…

15:34

en vuur verteert de tenten der veile lieden.

Ja, zo kunnen we nog wel even verder gaan. De een verwijt de ander dat de ketel zwart ziet. Want wie heeft nu meer kennis, Job of zijn vrienden. Zij heb­ben toch ook kennis. En dan herhaalt Elifaz, dat Job opstaat tegen God. Dat deze vreselijke woorden uit zijn mond komen. Hij moet gezondigd hebben an­ders kan het niet. En wat denkt hij wel dat hij gelijk heeft. Zijn ongelijk is de staat waarin hij verkeert. En is hij bij God geweest dat hij kan bepalen, wie er zonder zonde is. Niets is er zonder zonde. Dus er moet zonde zijn in het leven van Job. Job houd nu maar eens je mond en ga het maar eens uitzoeken. Want wat je nu doet is godslastering. Ik zal het wel eens uitleggen. En dan legt hij uit dat een goddeloze gestraft zal worden. Hij kan wel denken, dat het hem goed gaat, maar hij ligt in het verderf. Zijn rijkdom zal hem ontnomen wor­den, want de straf gaat komen. En hij weet het. Hij leeft nooit in rust. Want het staat vast en zeker, dat God de goddeloze straft. En dat is de theologie van God. Dat snapt toch iedereen en dat ziet toch ook iedereen. Kijk nu maar eens naar Job. Die moet toch ergens zonde hebben, anders was hem dit niet over­komen. En dan ook nog zeggen, dat hij geen zonde heeft. Dat is godslastering. Hoe durft Job het te zeggen.

Job 16:1-17:16

13 september [2]

16:3

Komt er geen einde aan uw ijdele woorden?
Wat prikkelt u toch, dat gij weer het woord neemt?

16:6

Maar spreek ik, mijn smart wordt niet gelenigd,
en houd ik mij stil, wat verlichting brengt het mij?

16:9

Zijn toorn verscheurt en bestookt mij,
mijn Tegenstander scherpt zijn oog tegen mij.

16:11

God levert mij over aan snoodaards,
Hij geeft mij prijs aan de goddelozen.

16:18

O aarde! bedek mijn bloed niet,
en mijn geroep vinde geen rustplaats!

16:19

Maar ook nu, zie mijn Getuige is in de hemel,
mijn pleitbezorger in den hoge.

16:20

Ook al bespotten mij mijn vrienden,
nochtans richt zich mijn oog schreiend op God,

16:21

opdat Hij de mens recht doe tegenover God,
en recht doe tussen de mens en zijn naaste.

16:22

Want nog weinige jaren zullen komen,
en dan zal ik het pad gaan, waarlangs ik niet zal wederkeren.

17:1

Mijn leven is verwoest, mijn dagen zijn uitgeblust,
mij rest slechts het graf.

17:3

Stel U zelf als mij borg bij U;
wie anders zou voor mij handslag geven?

17:8

De oprechten zijn daarover ontzet,
En de onschuldige ergert zich aan de godvergetene.

17:13

Wanneer ik het dodenrijk verwacht als mijn tehuis,…

17:15

waar ergens is dan mijn hoop?

Elifaz, nu begin je weer. Wat prikkelt je toch om weer het woord te nemen. Je zegt weer precies hetzelfde. Ik kan ook wel een heel verhaal houden, maar het helpt niet. Ik lijd. Ik kan spreken of ik kan zwijgen, maar het helpt me niet. Mijn lijden blijft mijn lijden. Zijn toorn verscheurt mij. God heeft zich tegen mij gekeerd. Wat moet ik nu beginnen. Wat moet ik daar nu meer van zeggen. En jullie doen daar ook nog een schepje boven op. Zijn dat nu vrienden. Hoe kan ik nu blijven leven. Waarom komt de dood niet. Waarom word ik niet uit­gered. Maar in dit alles blijft God mijn Getuige in de hemelen, mijn pleitbe­zorger. Ik richt mijn ogen schreiend op Hem. Opdat Hij de mens recht doe tegenover God. Dat is wat ik van de Here God verlang. Dat is mijn roep naar God toe. Here, doe recht tegenover mij. Ik roep het uit. Maar ik heb nog geen antwoord gekregen. Voor mij is geen toekomst. Mij wacht slechts het graf. Ik ben een bespotting. Wat is er dan op tegen, dat ik het dodenrijk als mijn rust­plaats verlang. Ik ben tot een bespotting onder de volken. Ze kunnen het niet aanzien. Ze zijn ontzet. Toch houd ik mij aan U vast. Stel Uzelf als borg voor mij. Want waar zou ik anders naar toe moeten. Ik begrijp het allemaal niet. Ik verlang om dood te gaan. Maar hoe het zit, daar kom ik niet achter en mijn vrienden helpen me ook niet, want ze doen me vreselijk pijn. Ze kunnen beter hun mond houden. En ze gaan maar door. En ze brengen geen nieuwe argu­menten in. Het is toch om gek van te worden, als je zulke vrienden hebt. Here, laat mij nederdalen in de groeve.

Job 18:1-21

14 september [2]

18:2

Wanneer gij verstandig wordt, dan zullen wij daarna spreken.

18:3

zijn wij stompzinnig in uw ogen?

18:4

Gij, die in toorn uzelf verscheurt,
zal om uwentwil de aarde ontvolkt,
en een rots van haar plaats gerukt worden?

18:5

Toch zal het licht der goddelozen uitgeblust worden,…

18:13

De eerstgebore van de dood
vreet de stukken van zijn huid weg,
vreet zijn leden af.

18:17

Zijn nagedachtenis vergaat van de aardbodem,…

18:21

Waarlijk, zo gaat het met de woning van de verkeerde,
zo met de woonplaats van hem die God niet erkent.

Bildad begint ook voor de tweede keer tegen Job te praten. Job, wat denk je wel. Wij zijn toch niet stompzinnig. Kom nu eerst eens tot bezinning, dan zul­len we tegen je praten. Wat denk je wel, wie je bent. Je zit jezelf in toorn te vereten. Maar wat denk je wel, zal door jou een berg verzet worden. Welnee. Maar de goddeloze zal zeker vergaan. En Bildad put zich uit met voorbeelden om duidelijk te maken wat er met de goddeloze gaat gebeuren. Hij zal ver­gaan. Zijn plaats zal niet meer gevonden worden. Het staat voor hem vast dat God de goddeloze straft. Dat moet wel, want hij zondigt tegen God. En wie tegen God zondigt zal gestraft worden. Dus Job, ga nu maar eens goed bij je­zelf te rade. Waar schort het aan. Je moet je niet in toorn verbijten. Want dat leidt tot niets. Je zult moeten erkennen, dat je gestraft wordt omdat er zonde in je leven is.

Job 19:1-29

15 september [2]

19:2

Hoelang nog zult gij mijn ziel grieven…

19:3

gij schaamt u niet mij te kwellen.

19:4

Heb ik dan werkelijk gedwaald,
woont de dwaling bij mij?

19:5

levert mij dan het bewijs voor mijn schande.

19:6

Erkent toch, dat God mij onrecht gedaan heeft…

19:9

Mijn eer heeft Hij mij ontroofd,…

19:11

Hij heeft zijn toorn tegen mij doen ontbranden…

19:15

ik ben in hun ogen een onbekende geworden.

19:19

en zij die ik liefhad, hebben zich tegen mij gekeerd.

19:21

Ontfermt u, ontfermt u mijner, gij mijn vrienden,
want Gods hand heeft mij getroffen.

19:25

Maar ik weet: mijn Losser leeft
En ten laatste zal Hij op het stof optreden.

19:26

Nadat mijn huid aldus geschonden is,
zal ik uit mijn vlees God aanschouwen,…

19:28

Als gij dan zegt: Hoe zullen wij hem vervolgen…

19:29

vreest dan voor uzelf het zwaard,
want (uw) grimmigheid is een halsmisdaad,
opdat gij moogt erkennen dat er een gericht is.

Ga maar verder met mij te kwellen. Weet dat God mij onrecht heeft aange­daan. En zeg mij dan wat ik heb gedaan. Neen jullie hebben het verkeerd. God heeft mijn eer weggeroofd. Ze zijn mij allemaal ontvallen. Ik ben er vreselijk aan toe. En jullie doen daar ook nog een schep bovenop door mij maar te achtervolgen, zonder mij verder te helpen. Vreselijk. Wat een lijden. God waarom? Ik roep tot God, maar krijg geen antwoord. Het is alsof er een grote muur tussen zit. Here help. En dan keert het als het ware om. Job slaat een andere toon aan: Ik weet: Mijn Losser leeft En ten laatste zal Hij op het stof optreden. Dat zal gaan gebeuren. Dat is wat mij op de been houdt. Er zal een gericht zijn en dan zal alles duidelijk worden. Daar houd ik mij aan vast. Daar zie ik naar uit. Dan zal ik Hem zelf zien. Jullie vervolgen mij, maar pas op, dat is een halsmisdaad. Daar kom je verkeerd mee uit. Pas op.

Job 20:1-29

16 september [2]

20:2

Nu dwingen mijn gedachten mij toch tot een antwoord,…

20:3

Ik hoorde een voor mij smadelijke terechtwijzing,
maar geest zonder inzicht gaf mij antwoord.

20:5

Voorzeker, het gejubel der goddelozen duurt kort,
en de vreugde der godvergetenen slechts een ogenblik.

20:11

Zijn gebeente moge vol levenskracht zijn,
deze legt zich met hem neer in het stof.

20:18

Het moeizaam verworvene moet hij afgeven,
– hij kan het niet doorslikken; –

20:19

Want hij heeft geringen verbrijzeld, aan hun lot overgelaten,…

20:20

Voorwaar, hij kent geen rust in zijn binnenste,…

20:26

een vuur, niet (door mensen) aangeblazen verslindt hem
en verteert wat in zijn tent overig is.

20:27

De hemel openbaart zijn ongerechtigheid,
en de aarde staat tegen hem op.

20:29

Dit is van Godswege het deel van de goddeloze mens,
de erfenis, van God hem toegezegd.

De derde vriend Zofar begint ook weer. Hij is gepijnigd in zijn ziel. Hij is gekwetst. Hij neemt het niet. Hij beschuldigt Job van beledigende taal. Je zult daar maar zitten. En door je vrienden aangevallen worden, terwijl je je zo beroerd voelt. Je hebt dan liever dat de mensen niets zeggen dan tegen je tekeer te gaan. En dan moet je zelf ook nog alle krachten verzamelen om er tegen in te gaan. Terwijl je helemaal geen krachten hebt. Dat is moeilijk. En wat zeggen ze wel niet tegen hem. Eigenlijk komt het er op neer, dat ze zeker weten dat Job gezondigd heeft en hoe hij het in zijn hoofd haalt om tegen God in te gaan. God straft de zondaars. En als er straf is, dan is er zonde. Dus Job, onderzoek jezelf. Dan zul je het weten en dan kan God pas weer iets met je beginnen. Nu zit je God maar te beschuldigen. Want opnieuw zegt Zofar de goddeloze kan wel voor een korte tijd vreugde hebben van zijn door zonde verworven bezit, maar de straf komt en staat vast. En dan volgen er weer een aantal voorbeelden. De goddeloze kan wel rijk geworden zijn als gevolg van roof en zondige handelingen, maar hij kan het niet meenemen. Hij raakt het allemaal weer kwijt. Dat is het rechtvaardig oordeel van God. Let maar op. Zo gaat het gebeuren. Job, Job, wat ben je toch halsstarrig om dit te ontkennen.

Job 21:1-34

17 september [2]

21:7

Waarom blijven de goddelozen in leven,
worden zij oud, nemen zelfs toe in kracht?

21:9

Hun huizen zijn veilig, zonder vrees,
Gods roede treft hen niet.

21:13

Zij brengen hun dagen door in voorspoed,…

21:15

Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen,
en wat baat het ons, dat wij Hem zouden aandringen?

21:20

zijn eigen ogen moesten zijn verderf aanschouwen,…

21:21

Want wat bekommert hij zich om zijn gezin na zijn dood,…

21:23

De een sterft in ongebroken kracht,…

21:25

De ander sterft bitter te moede,…

21:26

Tezamen liggen zij neer in het stof,…

21:34

Ach, wat troost gij mij toch met ijdele woorden,…

Job geeft antwoord. Ja, de goddelozen blijven bestaan. Niet voor even en dan komt hun straf. Neen, ze blijven soms hun hele leven voorspoedig. Ze doen alsof God niet bestaat. Ze hebben ook helemaal geen welgevallen aan de gebo­den van God. En dat zeggen ze openlijk en dat laten ze openlijk zien. En als de straf komt op hun kinderen, dan is dat geen eerlijke zaak. Ze verdienen het in hun eigen leven. En daar moeten ze gestraft worden. Daarom zijn uw woorden waardeloos. Daar heb ik niets aan. Daar ga ik ook niet mee akkoord. Want u kwelt mij daarmee. Weg met uw woorden. De boze sterft in weelde rust en vrede en de ander sterft in armoede en grote nood. Je kunt er geen touw aan vast knopen. Waarom straft God de rechtvaardigen. Je snapt er toch helemaal niets van!

Job 22:1-30

18 september [2]

22:4

Zou Hij u soms om uw godsvrucht bestraffen
en met u in het gericht treden?

22:5

Is niet uw boosheid groot,
en zijn uw ongerechtigheden niet eindeloos?

22:6

Immers, zonder oorzaak naamt gij pand van uw broeders,
en berooiden trokt gij de klederen uit;

22:7

de amechtige gaaft gij geen water te drinken,
de hongerige onthieldt gij brood;…

22:9

weduwen liet gij ledig heengaan,
en de armen der wezen werden verbrijzeld.

22:20

Waarlijk, onze tegenstanders zijn vernietigd,…

22:23

Wanneer gij u tot de Almachtige bekeert,
zult gij gebouwd worden;
wanneer gij het onrecht uit uw tent verwijdert,…

22:27

Als gij tot Hem bidt, zal Hij u verhoren,
en gij zult Hem uw geloften betalen.

22:29

en wie de ogen neerslaat, die helpt Hij.

Het is nu voor de derde keer dat Elifaz het woord neemt. Nu weet hij het ze­ker. Er kleeft grote zonde aan Job. Kijk eens hoe boos hij is. Hoe hij tegen God opstaat. Geen wonder dat kwaad hem treft. Daar moet hij zich van beke­ren. En als hij zich bekeert dan zal hij het ook merken. Maar een ding blijft bestaan. God straft de zonden van de goddelozen. Dat doet hij direct, want Hij duldt geen zonde. Dat staat vast. Net zo zeker als het is dat als iemand lijdt dat dit een gevolg is van de zonde. Hoe durf je daar aan te twijfelen.. Maar als je je tot de Almachtige bekeert, dan zal Hij je verhoren, net zo zeker als het is dat hij de goddeloze straft. Bekeer je dan Job, Job dat is echt de enige weg.

Job 23:1-24:25

19 september [2]

23:3

O, dat ik Hem wist te vinden,…

23:4

Dan zou Ik hem mijn rechtszaak uiteenzetten
en mijn mond met bewijzen vullen.

23:5

Ik zou de woorden vernemen, die Hij mij zou antwoorden,
en ik zou verstaan, wat Hij mij zou zeggen.

23:6

Zou Hij met overmacht tegen mij strijden?
Neen, maar Hij zou acht op mij slaan.

23:7

Dan zou een oprechte bij Hem pleiten,
en zou ik voorgoed aan mijn Rechter ontkomen.

23:9

keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.

23:10

Want Hij weet, hoe mijn wandel is;
toetste Hij mij, ik kwam als goud tevoorschijn.

23:16

Want God heeft mijn hart doen versagen,
de Almachtige heeft mij verschrikt;

23:17

want niet vanwege de duisternis verga ik,…

24:1

Waarom zijn vanwege de Almachtige
geen oordeelstijden voorbehouden,
en zien zij die Hem kennen, zijn gerichtsdagen niet?

24:12

doch God slaat geen acht op het gebed.

24:24

Een korte tijd verheffen zij zich en zij zijn niet meer,
zij zinken ineen en verschrompelen gelijk alles,…

24:25

Indien dit niet zo is, wie durft mij logenstraffen
en mijn woord te niet doen?

Job blijft maar in de druk. Waar is God dan. Kon hij zijn zaak maar met God bespreken. Maar God lijkt ver weg. Niet te vinden. Want als hij zijn zaak zou kunnen bespreken dan weet hij zeker dat God hem zou vrijplijten omdat hij een rechtvaardig man is. Hij deed toch alles wat goed was in de ogen van God. Hoe kan het dan dat God nu zo tegen hem is. Want dat is wel zeker, God ver­schrikt Job. Hij weet niet waar hij het moet zoeken. Job siddert voor God. Hoe zit het dan met de oordeelstijden van God. Wie kan daar iets over vertellen. Kijk nu toch eens. Hoe de zonde welig tiert. Het gaat almaar verkeerd. Wat kan de zonde huishouden in het leven van de mensen. En wat kunnen de zon­daars elkaar aandoen. Het is toch verschrikkelijk. Wat een ellende. Maar het gebed van de mens in nood hoort Hij niet. Waar is Hij dan. Het moet wel zo zijn dat God de rechtvaardige genadig is, maar Job merkt daar niets van. Hij heeft grote vraagtekens.

Job 25:1-27:23

20 september [2]

25:2

Heerschappij en verschrikking zijn bij Hem,
die vrede gebiedt in zijn hoge hemel.

25:3

Zijn zijn legerscharen te tellen?
En over wie gaat zijn licht niet op?

25:4

Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God,
of hoe zou hij rein zijn, die uit een vrouw geboren is?

25:5

Zie zelfs de maan – zij schijnt niet helder,
en de sterren zijn niet rein in zijn ogen;

25:6

hoeveel te minder de sterveling, een made,
het mensenkind, een worm?

26:4

Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit,
en wiens geest ging van u uit?

26:6

Het dodenrijk ligt voor Hem open,
het verderf heeft geen bedekking.

26:12

Hij stilde de zee door zijn kracht
en verpletterde Rahab door zijn beleid.

26:14

Wie zou dan de donder zijner kracht verstaan?

27:2

Zo waar God leeft, die mij mijn recht onthoudt,
en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld –…

27:4

zullen mijn lippen waarlijk geen onrecht spreken,…

27:5

Het zij verre van mij, dat ik u gelijk zou geven;…

27:6

Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op;…

27:7

Het verga mijn vijand als de goddeloze,…

27:8

Want wat is de verwachting van de godvergetene,
als God zijn leven afsnijdt, als Hij dat opeist?

27:13

Dit is van Godswege het deel van de goddeloze mens,…

27:22

Zonder erbarmen werpt Hij (zijn pijlen) naar hem,…

Ja, dat is allemaal waar. Wie kan God doorgronden. Wie kan zijn almacht pei­len. Wie kan dan rechtvaardig zijn bij God. Job toch zeker ook niet. Zie, zelfs de maan, zij schijnt niet helder. Dat is een mooie vergelijking. Dan toch zeker ook geen mensenkind, een sterveling, een made, een worm. Het stelt niets voor aldus Bildad in zijn korte derde rede aan Job. En Job antwoordt en zegt dan, wie hem deze wijsheid gegeven heeft. Hoe kom je daar bij. Daar kun je toch niets van afweten. Want God is veel groter. Hij regeert het water, de wol­ken en de lucht. Hij beheerst het natuurgebeuren. Door zijn adem werd de he­mel helder. Job is cynisch over zijn vrienden. Wat hebben ze hem goede raad gegeven. Wat zijn ze in de weer met hem. Wat zijn ze begaan. Wat heb­ben ze hem in de put geholpen. Hoe hebben ze het hem moeilijk gemaakt. Hij heeft er helemaal niets aan. Wat een inspanning kost het hem om almaar tegen ze in te moeten gaan, terwijl hij zo zwak is en lijdt. Het is een kwelling voor hem. Maar Job weet het beter. God straft de goddelozen. Dat staat vast. Maar hij wil weten waarom God hem kastijdt. Want hij houdt vast aan zijn rechtvaar­digheid. God straft de rechtvaardigen niet. Hoe zit het dan.

Job 28:1-28

21 september [2]

28:11

de bronnen der stromen damt hij af,
en hij brengt het verborgene aan het licht.

28:12

Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden,
en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?

28:13

De sterveling kent haar waarde niet,
en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.

28:18

en het bezit van wijsheid gaat koralen te boven.

28:23

God kent de weg tot haar,
Hij weet haar verblijfplaats.

28:24

Want Hij schouwt tot de einden der aarde,
wat onder de ganse hemel is, ziet Hij.

28:27

Hij stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar;

28:28

maar tot de mens zeide Hij:
Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid,
en van het kwade te wijken is inzicht.

Job put zich uit om te zeggen, hoe de mens bezig is om al de schatten en de rijkdommen uit de aarde te halen. Hoe de mens op zoek is naar van alles en nog wat. Maar waar komt de wijsheid vandaan. Wie het weet mag het zeggen. Daar kan niemand een antwoord op geven. De sterveling kent haar waarde niet. Het is niet in het land der levenden. Aan alle edelstenen wordt een prijs toegekend, maar alle wijsheid en gehoorzaamheid geven we geen waarde. Prijs de Heer.

Job 29:1-25

22 september [2]

29:2

O, dat ik was als in vroegere maanden,
als in de dagen, toen God mij behoedde;…

29:11

wanneer een oor mij hoorde, prees het mij gelukkig,
en wanneer een oog mij zag, gaf het goede getuigenis van mij.

29:12

Want ik redde de ellendige die om hulp riep,
de wees en hem die geen helper had;…

29:13

en het hart der weduwe deed ik jubelen;…

29:16

een vader was ik voor de armen,…

29:22

Na mijn woord sprak niemand meer,…

29:25

ik troonde bij de schare als een koning,
als een, die treurenden troost.

Job verlangt terug naar de vroegere dagen. Wat was het toen goed. Wat een zegen. Wat een voorspoed. Wat was de almachtige met hem. Hoe waardeerde men hem. Hoe was hij gezien. En wat hielp hij iedereen die in nood was. De mensen hadden ontzag voor hem. Ze waardeerden hem allemaal. En Job put zich uit om het allemaal te noemen. Inderdaad indrukwekkend. Het was echt een rechtvaardig en vroom mens. Iedereen wist dat. Hij was als een koning te midden van de mensen. De treurenden troostte hij. Hij was er om het goede voor de mensen te doen. Het was geweldig. Het was en fantastische tijd, Job denkt daar aan terug nu hij met een scherf op zijn hoofd krabt van de jeuk en ellende. Wat is hij diep gevallen. Wat moet dat voor hem zijn.

Job 30:1-31

23 september [2]

30:1

Maar nu lachen mij uit,
wie jonger van jaren zijn dan ik,
wier vaders ik te min vond
om bij de honden van mijn kudde te zetten.

30:9

Maar nu ben ik hun tot een spotlied geworden…

30:11

want Hij heeft mijn tentkoord losgemaakt en mij vernederd,…

30:15

Verschrikkingen worden over mij uitgestort;…

30:19

Hij heeft mij in het slijk geworpen,…

30:20

Ik roep tot U om hulp, maar Gij antwoordt mij niet;
ik sta daar, maar Gij let niet op mij.

30:23

Ja, ik weet: Gij voert mij ten dode,…

30:26

Ik verwachtte het goede, maar het kwade kwam;
ik verbeidde het licht, maar de duisternis kwam.

30:30

Mijn huid is zwart en laat van mij los,…

30:31

mijn citerspel werd tot rouwklacht,
mijn fluitspel tot bitter geween.

Ja, nu zijn de tijden anders geworden. Nu lachen zelfs de mensen hem uit, die hij nog te min vond om op de honden van de kudde te passen. Tijden kunnen veranderen. De mensen houden afstand. Hij is tot een spotlied geworden. De ene verschrikking na de andere wordt over hem uitgestort. God heeft hem in het slijk geworpen. Hij heeft zich tegen hem gekeerd. Ja, ik weet, Gij voert mij ten dode. Het moet van God komen. God heeft hem dit aangedaan. Het is toch verschrikkelijk. En dan nog wel van zo’n geweldig vroom man. Daar snapt iedereen helemaal niets van. Ik verwachtte het goede, maar het kwade kwam over mij. Ik ga dood. Mijn huid is zwart en laat van mij los. Job is er wel heel slecht aan toe. Daar kan alleen de dood maar op volgen.

Job 31:1-40

24 september [2]

31:6

Hij wege mij op een zuivere weegschaal,
dan zal God mijn onschuld erkennen.

31:9

Indien mijn hart zich heeft laten lokken tot een vrouw,
en ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste,

31:10

dan moge mijn vrouw voor een ander malen,…

31:11

Want dat zou een schande zijn,…

31:19

indien ik ooit een zwerveling heb gezien zonder kleed
en een arme zonder bedekking;…

31:23

Want een schrik voor mij was het ongeluk, door God beschikt;
en vanwege zijn hoogheid vermocht ik niets.

31:25

indien ik mij heb verheugd, omdat mijn vermogen groot was…

31:28

dan zou ook dat een ongerechtigheid zijn geweest,
voor de rechter te boeten,
want ik zou God daarboven hebben verloochend.

31:37

Van al mijn schreden zal ik Hem rekenschap geven,
als een vorst Hem naderen.

Hier eindigen de woorden van Job. God moet het toch wel weten, vindt Job. Hij heeft alles gedaan om zijn leven heilig en onberispelijk te leven. Hij heeft het van alle kanten goed gedaan. Hij heeft steeds gewild om de geboden van God te volgen. Hij heeft naar de weduwe en de wees omgezien. Hij heeft de arme geholpen. Hij heette de vreemdeling in de poort welkom. Hij kan zich niets bedenken wat hij verkeerd gedaan heeft. En hij is er van overtuigd, dat als God het allemaal op een weegschaal zou leggen, hij er goed van af zou komen. Hoe kan het dan toch, dat hem dit overkomt. Het kan dus niet. God moet wel tot die zelfde conclusie komen. En hij daagt als het ware God uit. Dit kan niet. God heeft het toch allemaal gezien. Ik heb me niet verheugd en me vast gehouden aan mijn vermogen. Ik heb daar mijn hart niet opgezet. Dat zou niet goed geweest zijn, en ik heb het dan ook niet gedaan. Ga maar na. Jullie mogen alles nagaan. Ik wilde alleen God maar dienen.

Job 32:1-22

25 september [2]

32:5

Doch toen Elihu zag, dat er in de mond der drie mannen geen antwoord meer was, ontbrandde zijn toorn.

32:8

Voorwaar, het is de geest in de stervelingen
en de adem des Almachtigen, die hun inzicht geeft.

32:12

maar zie, niemand weerlegde Job,…

32:17

Ook ik zal antwoorden op mijn beurt,…

32:18

Want ik ben vol woorden,
de geest in mijn binnenste dringt mij;

32:21

Ik zal niemand naar de ogen zien,
en geen mens vleien,

32:22

want vleien kan ik niet,
ras zou mijn Maker mij wegnemen.

Kennelijk heeft deze jongere Elihu al de verhalen aangehoord. Hij wilde niet tussenbeide komen, omdat eerst de ouderdom het woord moet nemen. Maar hij had begrepen, dat Job zich nog steeds rechtvaardig vindt. Hij heeft ook be­grepen dat de drie vrienden niets meer weten om Job tot andere gedachten te brengen. Elihu is boos en neemt nu eindelijk ook het woord. Hij zegt dat hij niet meer kan zwijgen. Hij moet wel spreken. Hij heeft ook inzichten verkre­gen. Hij wil niemand naar de ogen zien. Hij wil niemand vleien. Hij wil recht toe recht aan het woord voeren. Wat zal het worden?

Job 33:1-33

26 september [2]

33:10

Hij beschouwt mij als zijn vijand;…

33:12

Zie, daarin hebt gij ongelijk, antwoord ik u,
want God is meerder dan een sterveling.

33:13

Waarom hebt gij tegen Hem getwist,
terwijl Hij toch niets van zijn doen verantwoordt?

33:14

Want God spreekt op één wijze,
of op twee, maar men lette daar niet op.

33:17

om de mens van zijn doen af te brengen,
om hoogmoed van de man te weren,

33:18

om zijn ziel van de groeve te redden,
zijn leven, dat het niet omkome door de spies.

33:19

Ook wordt hij door smart op zijn sponde vermaand,
terwijl er aanhoudende strijd in zijn gebeente is;…

33:23

om een mens zijn onschuld te kennen te geven,

33:24

dan zal Hij Zich zijner erbarmen en zeggen:
Bevrijd hem, dat hij niet in de groeve dale,
de losprijs heb Ik verkregen.

33:27

Dan zingt hij ten aanhoren van de mensen en zegt:
Ik had gezondigd en het recht gebogen,
maar het werd mij niet vergolden;…

Job, je zegt dat God vijandschap heeft tegen je. En dat herhaal je steeds maar weer. Maar zo is het niet. God heeft het goede met je voor. Maar God wil je ook vermanen, door de smart heen. Hij heeft je iets te zeggen. Hij wil je op een hoger plan brengen. Daarom wordt er voorspraak gedaan door een engel. Hij is je losser. En dan word je weer door God verhoogd. Dat is een heerlijke gedachte. Dan zul je inzien en zeggen: Ik heb gezondigd, maar Hij heeft het mij niet aangerekend. Hij bevrijdt je dan van de groeve en voert je op een hoger plan. Door lijden heen weet Hij je verder te helpen. Merk op, o Job, en luister naar mij, zwijg stil opdat ik spreke. Hebt gij iets te zeggen, antwoord mij, spreek, want ik zou u gaarne gelijk geven. Zo niet, luister gij dan naar mij; zwijg, opdat ik u wijsheid lere. Nou, nou, die Elihu. Het is echt taal van een jonge man. Hij denkt dat hij de wijsheid in pacht heeft. Het blijft bij het oude liedje. God kan hem uit de puree halen, als hij zijn zonde belijdt. Dan zal het weer goed gaan. Hoe zit het nu? Worden we er wijzer van?

Job 34:1-37

27 september [2]

34:2

Hoort, gij wijzen, naar mijn woorden,
gij verstandigen, leent mij het oor!

34:4

Laten wij voor onszelf uitmaken wat recht is,
met elkander beslissen wat goed is.

34:5

Want Job zegt: Ik ben in mijn recht,
maar God heeft mij mijn recht onthouden;

34:6

ondanks mijn recht sta ik als leugenaar,
hoewel ik onschuldig ben, is mijn wonde onheelbaar.

34:9

Want hij heeft gezegd: Het bate de mens niet,
als hij behagen heeft in de omgang met God.

34:12

de Almachtige buigt het recht niet.

34:17

Kan iemand, die het recht haat, leidsman zijn,
en wilt gij de Rechtvaardige, de Geweldige, veroordelen,…

34:21

Want zijn ogen gaan over des mensen wegen,
en Hij ziet al zijn schreden;…

34:25

Daarom, Hij geeft acht op hun daden,
Hij stort hen omver in de nacht, zodat zij verbrijzeld worden.

34:29

Als Hij Zich stilhoudt, wie zal dan veroordelen?
Als Hij zijn gelaat voor iemand verbergt,
wie zal dan naar hem omzien…

34:31

Maar als iemand tot God zegt:
Ik ben overmoedig geweest, ik zal niet meer geweld plegen;

34:32

wat ik niet inzie,onderricht Gij mij daarin;…

34:33

moet Hij het dan naar uw mening toch vergelden?
Daar gij afkeuring hebt uitgesproken,
hebt gijzelf te beslissen, niet ik;…

34:35

Job spreekt zonder verstand,
en zijn woorden zijn zonder inzicht.

34:36

Och, mocht Job tot het uiterste beproefd worden
wegens zijn antwoorden op de wijze van boosdoeners!

34:37

Want bij zijn zonde voegt hij een overtreding,
door in ons bijzijn de handen in elkaar te slaan
en een groot woord te voeren tegen God.

God is niet onrechtvaardig. God kan niet onrechtvaardig zijn. Dat kan niet. Dat weten we heel zeker. En wat doet Job, zegt Elihu. Hij verklaart God on­rechtvaardig. Wie is hij dat hij dat durft te zegen. Daarmee laadt hij een grote schuld op zich. Hoe kun je nu de Rechtvaardige, de Geweldige, veroordelen. Je weet immers niets van God,. Want Hij is veel hoger dan wij kunnen den­ken. Job verklaart zichzelf rechtvaardig en hij verklaart God tot een leugenaar. Dat is godslastering. Dat is een grove zonde. Daar kan alleen maar straf op volgen. Hoe kun je God veroordelen Als Hij zich stilhoudt en niet op uw wel­gevallige tijd ingrijpt. Je moet belijden dat je overmoedig bent geweest. Dat je gesproken had waar je moest zwijgen. Job spreekt zonder verstand. Daar zal ieder het mee eens zijn. Och, dat Job tot het uiterste beproefd wordt om het dan te gaan zien. Want zo kan het niet. Job, Job, wat laadt je een schuld op je. En wij moeten het allemaal maar aanhoren.

Job 35:1-16

28 september [2]

35:2

Houdt gij dat voor recht,
en noemt gij dat: mijn gerechtigheid tegenover God,

35:3

dat gij zegt, wat baat het u?
In hoeverre ben ik beter af dan wanneer ik zondig?

35:6

Al zijn uw overtredingen vele, wat maakt gij Hem daarmee?

35:7

Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem daarmee?
Of wat kan Hij uit uw hand ontvangen?

35:8

Uw goddeloosheid raakt slechts een mens als gij,
en uw gerechtigheid een mensenkind.

35:9

Wel jammert men over de veelheid der verdrukkingen,…

35:10

maar men zegt niet: Waar is God, mijn Maker,…

35:12

Daar roept men, maar Hij antwoordt niet,
wegens de overmoed der bozen.

35:13

Waarlijk, God hoort niet het ijdel geroep,
de Almachtige ziet er niet naar om.

35:14

Hoeveel te minder, nu gij zegt, dat gij Hem niet ziet,…

35:15

Maar nu: omdat zijn toorn geen bezoeking doet,
en Hij Zich om de overtreding
niet al te zeer schijnt te bekommeren,

35:16

nu zet Job tevergeefs een grote mond op,
spreekt vele woorden in onverstand.

Elihu gaat wel even door. Job heeft het over zijn gerechtigheid tegenover God. Maar wie is hij wel dat hij zijn gerechtigheid durft te vergelijken met de ge­rechtigheid van God. Dat slaat natuurlijk nergens op. Job vraagt zich af in hoeverre hij beter of slechter af is dan de mensen die zondigen. Want het lijkt er wel op dat zij die zondigen het veel beter hebben dan de rechtvaardigen. Maar, zegt Elihu, het gaat om een mens als jij. God is veel hoger. Als je ijdel roept, zoals je doet, denk dan niet dat God er naar omziet. Hij gaat er niet op in. Het is belangrijk dat je je juiste plaats inneemt. Nu God op je ijdel geroep geen acht geeft, zet je een grote mond tegen Gd op. Dat is gevaarlijk. Job wordt wel even goed aangepakt. Elihu gaat nogal scherp tekeer. Wat moeten we ermee. Elihu is nog niet uitgepreekt. Hij gaat nog verder.

Job 36:1-33

1 oktober [2]

36:2

want er is nog genoeg over God te zeggen.

36:4

een man met juist inzicht staat vóór u.

36:5

Zie, God is geweldig, maar acht niets gering,
geweldig is Hij in kracht van verstand.

36:7

Hij trekt van de rechtvaardige zijn ogen niet af,
maar zet hen voor immer bij koningen op de troon,
zodat zij hoog verheven zijn.

36:11

Indien zij horen en zich nederwerpen,
dan voleindigen zij hun dagen in voorspoed…

36:12

Maar, indien zij niet horen, dan komen zij om door de spies
en geven de geest in onverstand.

36:17

Maar gij hebt het oordeel over de goddeloze ten volle verdiend,
oordeel en gericht grijpen u vast;

36:18

laat grimmigheid u niet verlokken tot spot
en de zware losprijs u niet van de weg afbrengen.

36:21

Wacht u, wend u niet tot de boosheid,
want om die reden werdt gij door ellende beproefd.

36:23

en wie durft zeggen: Gij hebt onrecht gedaan?

36:26

Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet,…

36:33

Zijn strijdkreet kondigt Hem aan,
Hij ijvert in toorn tegen het onrecht.

God is God en hij brengt de goddelozen om. De zonde wordt gestraft. Hij trekt zijn ogen nooit van de rechtvaardige af. Hij zal hem verhogen. Zij zullen in voorspoed eindigen. Maar horen zij niet dan komen zij om. Door verdrukking kun je tot de waarheid komen. Maar als je je tegen God verheft en Hem kwa­lijk neemt, dan gaat het verkeert. God laat niet met zich spotten. Dan heb je de ellende verdiend Want hoe denken we wel dat we God de weg kunnen voor­schrijven. Pas op. Dan staat je oordeel vast. Zie, God is groot en wij begrijpen het niet. Want kijk maar naar de natuur. Daar kun je toch ook geen verhaal van maken. God doet het. Maar één ding is zeker: Hij is bezig met zijn strijd tegen het onrecht. Zie dan toe, dat je Hem looft en prijst en zeker weet, dat Hij het goede met de rechtvaardigen voorheeft. Vast en zeker.

Job 37:1-24

2 oktober [2]

37:4

Zijn stem brult achter Hem aan,
Hij dondert met de stem zijner majesteit…

37:5

Wonderbaar dondert God met zijn stem;
Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet;…

37:12

om al wat Hij gebiedt te volbrengen op het rond der aarde;

37:13

hetzij tot een roede voor zijn aarde,
hetzij tot goedertierenheid, Hij doet het zijn doel vinden.

37:14

Leen toch het oor aan deze dingen, o Job,
sta stil en let op Gods wonderen.

37:22

God is bedekt met geduchte majesteit.

37:23

De Almachtige, die wij niet begrijpen,
is groot van kracht en recht;
Hij, die groot is in gerechtigheid, buigt haar niet.

37:24

Daarom vrezen de mensen Hem,
maar geen der eigenwijzen ziet Hij aan.

God doet grote en machtige dingen. De ene keer gebruikt Hij de natuur om de mensen te zegenen, en dan weer is het een vloek. Wij begrijpen dat niet. Hij volvoert zijn plan, naar zijn plan en niet naar onze berekening. Job, let dan op die grote wonderen. Wij begrijpen toch niet hoe God zijn opdrachten geeft. Dat is voor ons onbegrijpelijk. Dat gaat boven ons verstand. Maar Hij streeft recht en gerechtigheid na. Dat is vast en zeker. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. God is groot. Dan zie je licht en dan is het weer duisternis. En je moet nooit verlangen om verdelgd te worden. De Almachtige, die wij niet begrijpen, is groot van kracht en recht. Hij, die groot is in gerechtigheid, buigt haar niet. Daarom vrezen de mensen Hem, maar geen der eigenwijzen ziet Hij aan. Elihu eindigt zijn toespraak. Het is een lange toespraak. Hoe zit het nu eigenlijk. Hebben zijn vrienden en Elihu het nu allemaal duidelijk uitgelegd. Wat heeft het allemaal te betekenen. Job zit daar op de puinhopen en zijn hele lichaam is onder de zweren. De duivel heeft God uitgedaagd om Job aan te pakken. Want hij kan nog zo rechtvaardig en vroom zijn, en je kunt hem al zijn bezittingen afpakken, dan blijft hij nog rechtvaardig en vroom, maar als je hem in zijn lichaam aanpakt en hem op sterven na in de ellende stort, dan moet je hem nog eens horen piepen. En daar zit Job dan. Hij vervloekt zijn geboortedag. Hij klaagt God aan dat hij geboren is geworden. Hij klaagt dat het niet eerlijk is van God om hem zo te straffen, want hij was toch rechtvaar­dig en vroom. En wat heeft het dan voor zin om rechtvaardig te leven als ook de onrechtvaardige het goed afgaat en soms zelfs nog beter. Wat is dat dan voor rechtvaardigheid. Zijn vrienden proberen hem duidelijk te maken dat de onrechtvaardige onder het oordeel valt en door God gestraft wordt. Dus moet Job ook wel zonde in zijn leven hebben, want anders zou hij er niet zo aan toe zijn. Dus Job moet zichzelf maar eens goed onderzoeken en dan komt hij wel tot de ontdekking waar de oorzaak ligt.

En Elihu, de laatste, komt tot de conclusie dat Job toch wel een hoge toon aan­slaat tegen God. Want God is rechtvaardig en hoe wil Job zich daar nu mee meten. Dat is toch grove godslastering en daar moet Job dan ook voor boeten. Hij doet er beter aan om zijn zonde te belijden. Want Gods wegen kunnen wij niet met ons beperkte verstand begrijpen. Dat is Gods wereld. Eén ding is ze­ker dat God gerechtigheid nastreeft en daardoor zijn stem verheft in de natuur­krachten. Hij buigt het recht niet. Daarom vrezen de mensen Hem. De eigen­wijzen ziet Hij niet aan. Pas op dat we niet eigenwijs zijn.

Job 38:1-38

3 oktober [2]

38:1

Toen antwoordde de HERE Job uit een storm en zeide:

38:2

Wie is het toch, die het raadsbesluit verduistert
met woorden zonder verstand?

38:4

Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?
Vertel het, indien gij inzicht hebt!

38:5

Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers!
Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen?

38:8

Wie heeft de zee met deuren afgesloten,
toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? –…

38:11

toen Ik sprak: Tot hiertoe en niet verder zult gij komen,
hier zal de trots uwer golven blijven staan!

38:12

Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden,
de dageraad zijn plaats aangewezen,

38:13

om de zomen der aarde aan te grijpen,
zodat de goddelozen van haar worden afgeschud?

38:15

Dan wordt de goddelozen hun licht ontnomen,
en de opgeheven arm wordt gebroken.

38:17

Zijn de poorten des doods voor u onthuld,
en hebt gij de poorten der diepe duisternis aanschouwd?

38:28

Heeft de regen een vader?

38:32

Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan,
en bestuurt gij de Beer met zijn jongen?

38:37

Wie telt de wolken met wijsheid af,
en wie keert de kruiken des hemels om,…

God spreekt vanuit het onweer. Eindelijk wordt God aan het woord gelaten. God is direct. Jullie spreken als zonder verstand. En dan volgen er een lange rij constateringen. Een lange rij vragen. Die zo vanzelfsprekend zijn, dat je je afvraagt waar halen Job en zijn vrienden de arrogantie vandaan om zo’n lang­durige redenatie er op na te houden. Het slaat helemaal nergens op. En dat wordt ook wel duidelijk. Het is alsof de Here met verholen ironie, maar ook verbolgenheid een opeenvolgende rij van onmogelijkheden voor de mens op­somt. Als het ware om eens en vooral af te rekenen met het sprookje, dat wij de wereld in onze zak hebben. En het spreekt ook helemaal vanzelf. Als we denken te kunnen vertellen hoe het allemaal zit. Hoe God denkt en wat Hij wel en wat Hij niet doet, dan gaan we in hoogmoed ons boekje ver te buiten. Ook al weten we heel goed, dat Gods gedachten hoger zijn dan onze gedach­ten, toch gaan we steeds weer het beschuldigende vingertje heffen. Had God maar dit en had God maar dat gedaan. Maar het verhaal is heel simpel, het gaat om volledige overgave aan de Heer.

Job, zwijg nu maar, want je komt nergens met je grootspraak. Hoe kom je er­bij dat je rechtvaardig bent. Hoe komt het dat je daar trots op bent. De mensen spreken zo goed van je. Je moet wel geweldig zijn. Het kan niet op. Maar Job de kernvraag blijft: hoe haal jij het in je hoofd om er een theorie op na te hou­den, die ons verder van de centrale boodschap afbrengt. Het is indrukwekkend om dit hoofdstuk, stuk voor stuk te lezen. Het valt me op dat er veel over wa­ter gesproken wordt. De diepten van het water. Het lijkt alsof daar de boze geesten schuilen. En over licht en duisternis. Wat denkt de mens wel dat hij het allemaal bepaalt. En ook de dag. Job had de dag van zijn geboorte ver­vloekt. Maar heel fijntjes wordt er opgemerkt, dat een mens helemaal niet de dag kan verwelkomen, laat staan vervloeken. Het is de Here God, die dag en nacht geeft, regen en droogte. En Hij wil het goede in iedereen uitwerken. Maar we zullen allemaal door de boze aangevallen worden. En dan vooral op onze zwakke plekken. Het is om stil van te worden. Het is geen veroordeling het is louter een constatering, waar iedereen mee verder kan en mee verder moet. Dat is opwekking. Glorie voor zijn Naam.

Job 39:1-33

4 oktober [2]

39:1

Kunt gij een prooi jagen voor de leeuwin,
en de begeerte der jonge leeuwen vervullen,…

39:10

Hij lacht om het gewoel der stad,
luistert niet naar het geschreeuw van de drijver;…

39:20

want God heeft haar wijsheid onthouden
en haar geen deel aan het inzicht gegeven.

39:22

Kunt gij het paard sterkte geven,
zijn nek met manen bekleden?

39:25

het lacht om de vrees en is onvervaard
en deinst voor het zwaard niet terug.

39:29

Is het door uw inzicht, dat de valk vliegt,
zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?

39:34

En de HERE antwoordde Job:

39:35

Wil de bediller twisten met de Almachtige?
De aanklager van God antwoorde daarop!

Nog een hoofdstuk lang, voorbeelden uit de natuur. Allemaal herkenbaar voor Job. Hij ziet het om zich heen. Het gaat over paarden. Het gaat over de dieren des velds. Job begrijpt meteen dat hij te kijk gezet wordt. Hij kan het paard, de leeuw, de gier, de gems enz. enz enz. niet richten. Hij moet meteen bekennen, dat het allemaal grootspraak van hem is geweest. Hij kan wel een grote mond hebben. Hij kan wel dit en hij kan wel dat van de Here weten en vinden, maar het slaat allemaal nergens op. Hij staat volkomen in zijn hemd. God had nog wel hoofdstukken lang door kunnen gaan. We zien het allemaal ook zelf wel in.

Het is uit het leven gegrepen. Hoe redeneren we er niet vaak op los. Maar het leidt tot niets. We doen alsof we veel weten, maar we hoeven onszelf maar even een paar vragen te stellen of we doorzien meteen dat we eigenlijk nauwe­lijks iets weten. We weten tenminste heel weinig van het reilen en zeilen van de dieren. Hoe trof me de struisvogel. Dom beest. Maar God heeft dit beest dan ook wijsheid onthouden. Maar, hoe heeft God dat dan gedaan? En waar­om heeft Hij dat dan gedaan? En waarom het ene beest wel en het andere niet. Kijk eens hoe wijs en onvervaard een paard kan zijn. Waarom een paard wel en een struisvogel niet. Het is je allemaal niet voor te stellen. Het is inderdaad een goed idee om eens naar de dieren te kijken om ons onvermogen te zien. En dan de sterren. Dan zwijg je helemaal. Een blik op de sterrenhemel en je staat vol verbazing te kijken. Je weet er allemaal niets van. Wat een arrogantie van de mens om te denken dat hij het allemaal ontrafelen kan. Het is te gek voor woorden. Het gaat helemaal niet. Wat een arrogantie. Job waar ben je nu? Of beter gezegd, ik en u en wij allemaal. waar zijn we nu? Job heeft niet veel woorden nodig. God stelt het heel scherp: Wil de bediller twisten met de Al­machtige? De aanklager van God antwoorde daarop! Nou zeg het dan zelf maar.

Job 39:34 -40:19

5 oktober [2]

39:36

Toen antwoordde Job de HERE:

39:37

Zie, Ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven?
Ik leg de hand op mijn mond.

39:38

Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer;
ja tweemaal, maar ik ga er niet mee voort.

40:1

Toen antwoordde de HERE Job uit een storm en zeide:

40:3

Wilt gij zelfs mijn recht teniet doen,
Mij in het ongelijk stellen om zelf gelijk te hebben?

40:4

Hebt gij soms een arm als God,
en kunt gij donderen met een stem als Hij?

40:5

Tooi u dan met heerlijkheid en hoogheid,
bekleed u met majesteit en luister;

40:6

stort uw ziedende toorn uit,
en zie al wat trots is, en werp het terneer;

40:7

zie al wat trots is, verneder het
en verpletter de goddelozen op staande voet.

40:8

Verberg hen tezamen in het stof,
sluit hen op in het verborgen oord.

40:9

Dan zal ook Ik u loven,
omdat uw rechterhand u de zege geeft.

40:10

Zie toch het nijlpaard, dat Ik heb gemaakt evenals u.

40:14

Hij is de eerste van Gods werken,
het schepsel, waaraan Hij zijn zwaard gaf;…

40:19

Durft men hem van voren vastgrijpen,
een strik door zijn neus halen?

Job krimpt ineen. Hij voelt de zware hand van God. Het overstelpende bewijs uit het gewone dagelijkse leven om hem heen. Hij wist het allemaal allang. En toch vervalt hij in de redeneer trant. Hij zegt: Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven? Ik leg de hand op mijn mond. Nou dat is uit het leven ge­grepen. Dat zouden wij ook veel meer moeten doen. Dan zou het er heel wat beter uitzien. Laten we toch eerst ons realiseren, dat we leven vanuit de Al­macht van God. Dan zingen we wel een toontje lager. Dan laten we God aan het woord. En nog beter, we laten helemaal niets. Want God kan zelf wel op zijn woord letten. En Hij neemt het woord zelf wel. Het is enkel en alleen maar een kwestie, dat we naar Hem luisteren. En als we het dan in onze duis­tere hersenen door laten dringen, dan zullen we zelfs ervaren, dat het alleen maar de grootheid en de genade van God is, die het aan ons verdorven ver­stand peutert. Niets meer en niets minder. Maar zo is het. We mogen de Here God wel op onze blote knieën danken, dat we dit allemaal gekregen hebben. Wat een rijke levenslessen krijgen we hier. Het is grote schoonmaak in ons verduisterd verstand. En dat moeten we steeds weer horen, want de boze duis­tere krachten duiken steeds maar weer op. Dank U, Here God!

Oké, zegt God: Wil jij soms rechtspreken over mij. Wil jij bepalen wat Ik wel en wat Ik niet moet doen. Oké. Dan moet jij maar eens aantonen, hoe jij met al jou rechtskennis de goddeloze kunt neerslaan. Stort je ziedende toorn uit. En verdelg de goddeloze. Doe hem weg van de aardbodem. Dan zal Ik je loven en prijzen. Probeer het maar. Als dat lukt. En dan begrijpen we het al weer. Dat kan Job helemaal niet. Want wie is God. Wie zijn wij, dat we maar op een of andere manier kunnen uitleggen of in praktijk brengen, wat de rechtvaardig­heid en de onrechtvaardigheid van God is. Dat kunnen we helemaal niet. Wie denken we wel dat we zijn. God staat niet op zijn recht. Maar Hij daagt ons uit, om dan maar eens zelf in de praktijk te brengen, waar we de mond vol van hebben. En hoe hebben we de mond niet vol. Wij zullen wel eens dit en wij zullen wel eens dat. God moet dit en God zal dat. Hoe durven we? We spelen met vuur. Een les die we moeten toepassen in ons leven. Dit moeten we boven onze eettafel plakken, zodat we er steeds aan herinnerd worden.

God gaat nog even verder. Hij komt met het voorbeeld van het nijlpaard. Dat dier durven we niet eens van voren beet ten nemen. God heeft het met die ge­weldige kracht geschapen. Geen mens geen dier die het kan bedwingen. En dan komt de krokodil. Wat een dier. En zo is God de Schepper van alles wat is. En als we al niet tegen een dier op kunnen, dan is het toch heel duidelijk, dat we ook niet de pretentie kunnen hebben, alsof we sterker dan God zouden kunnen zijn. Wat een verbeelding. Het slaat helemaal nergens op. Moet God dan nog meer aanvoeren om ons op onze plaat te krijgen? Hij heeft ook ons gemaakt. Geweldig. Naar zijn beeld. Maar dan moeten we ook blijven binnen de grenzen die de Schepper voor ons gesteld heeft. Wat kunnen we toch veel leren. Het kleinste bloemetje toont al Gods ondoorgrondelijke wijsheid. Het is fantastisch. Wat een zegen. Wat een geweldig voorrecht. Je wordt er alleen maar enthousiast van. Het kan niet op. Om te mogen verkeren in de Almacht van God, is het allermooiste wat je kunt meemaken. We kunnen boeken en schriften volschrijven en uren en dagen vullen met nadenken over de groot­heid en de Almacht van God. Dat zouden we ook veel meer moeten doen. La­ten we onze gedachten verheffen tot boven ons zelf en God loven en prijzen in de kleinste en de grootste dingen om ons heen. Er komt geen einde aan. Als we blijven hangen binnen ons eigen beperkte denken, dan komt er helemaal niets van terecht. Dan lopen we vast. Wat een diepe les leren we hier. Doe het. Want het werkt. Waarom zouden we zoveel tijd verknoeien, om eindelijk tot de ontdekking te komen, hoe machtig God, is terwijl het zo voor de hand ligt.

Job 40:20-41:25

6 oktober [2]

40:20

Kunt gij de krokodil met een vishaak optrekken,
met een touw zijn tong neerdrukken?

40:27

Leg eens uw hand op hem,
denk aan de strijd – gij moet het maar niet weer doen.

40:28

Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit;
reeds bij zijn aanblik wordt men neergeveld.

41:1

Niemand is zo vermetel, dat hij hem zou durven tergen;
wie is het dan, die voor Mij kan standhouden?

41:2

Wat onder de ganse hemel is, dat behoort Mij toe.

41:3

Ik wil niet zwijgen over zijn leden,
noch over zijn geweldige kracht en kunstige lichaamsbouw.

41:6

Zijn rug bestaat uit beschermende schilden,…

41:7

Zo dicht raakt het ene het andere,
dat de wind er niet tussen kan komen;…

41:13

In zijn nek zetelt kracht,
ontsteltenis springt voor hem uit.

41:24

Zijns gelijke is er op aarde niet,
een schepsel zonder vrees.

41:25

Op al wat hoog is, ziet hij neer,
hij is koning over alle trotse dieren.

Wie is het dan, die voor Mij kan standhouden? Wie zou Mij tegemoet treden, dien Ik ongedeerd zou laten? Wat onder de ganse wereld is, behoort Mij toe.

Wel eens een krokodil gezien. Daar moet je niet te dicht bijkomen. Dat is een machtig dier. Als hij in beweging komt, dan maak je wel dat je wegkomt. En een kracht die er in zijn staart zit. Het is een vervaarlijk dier. Je legt ook niet zo maar je hand op zijn kop. Het is een dier waar je ontzag voor hebt. Vers na vers wordt de Gods kracht en de grootsheid en de kleinheid van de mens be­schreven. Wat een scheppingskracht. Hoe is het mogelijk dat een mens zich daar tegen zou verheffen. Dat is niet mogelijk. Daar kijk je wel voor uit. Dat is voor iedereen duidelijk te begrijpen. Daar zal niemand zich tegen verzetten. Dat spreekt toch vanzelf. Wie daar een andere mening over denkt te hebben, die wordt voor gek verklaard. Neen dat is duidelijk. De krokodil is onneem­baar en je doet er goed aan om daar geen spelletjes mee te spelen. God kiest dit voorbeeld om de mens duidelijk te maken hoe de vork in de steel zit.

Hij zegt dan ook in zeer directe vorm: “Wie is het dan, die voor Mij kan stand­houden?” “Wat onder ganse hemel is, dat behoort Mij toe.” Dus ook de kroko­dil behoort Hem toe. Hij is heerser over hemel en aarde. Hij zal niet dulden dat enig schepsel denkt over God te kunnen heersen. Als je al niet kunt heer­sen over de krokodil, denk je dan dat je over God zou kunnen heersen? Dat slaat toch helemaal nergens op. En zo gaat het verder. God verdedigt zich niet. God laat de vanzelfsprekendheid zien, dat het volkomen onzin is, wat Job en zijn vrienden trachten te beargumenteren. God is goed. God is groot. Daarom moet je je vertrouwen op Hem stellen. God beheerst het grote wereldgebeuren. En als je een poging doet om God te begrijpen, dan haal je zijn Almacht naar beneden. Dan torn je aan de grootheid van God. Dan kom je bedrogen uit. Pro­beer het maar niet, want je zult je deerlijk verwonden.

Want , Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten?, zegt God. God laat niet met zich spotten. God is een heilig Almachtige God, die zijn eer niet laat roven door een domme mens, die denkt dat hij daartoe wel het lef kan hebben. Die komt van een koude kermis thuis. De krokodil is koning over alle trotse dieren. Iedereen gaat voor hem aan de kant. Pas op, daar komt de kroko­dil aan. Maak dat je wegkomt, want anders gaat het verkeert. Pas op!

Bedenk steeds, dat God de schepper is van hemel en aarde. Probeer niet om daar tussen te komen, want dan kom je verkeerd uit. God is goed. God is sterk. God is almachtig. Probeer niet met Hem te redetwisten. Erken zijn Almacht, zijn grootheid, zijn liefde en zijn recht over jou en de aarde. De Schepper is de pottenbakker en wij zijn het leem. Hij wil er de mooiste pot van maken, die je je kunt bedenken. Maar dan moeten we ons wel gewillig laten kneden, want anders gaat die pot zo maar stuk. We hebben die schat in aarden vaten, opdat we niet op onze kracht bogen, maar op de kracht van God. Job is een uitgele­zen voorbeeld om ons een toontje lager te doen zingen en ons op de toonhoog­te brengen van de almacht van God, waardoor we nog veel hoger worden opgetrokken dan we zelf ooit maar hebben kunnen dromen. Want we zijn met Christus opgewekt uit de doden en mogen de vergezichten van het komende koninkrijk van God zien. Glorie voor zijn Naam.

Job 42:1-17

7 oktober [2]

42:1

Toen antwoordde Job de HERE:

42:2

Ik weet, dat Gij alles vermoogt,
en dat geen uwer plannen wordt verijdeld.

42:3

Wie is het toch,
die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?”
Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht,
dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep.

42:4

Hoor nu, en Ik zal spreken;
Ik wil U ondervragen, opdat Gij mij onderricht.”

42:5

Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen,
maar nu heeft mijn oog U aanschouwd.

42:6

Daarom herroep ik en doe boete
in stof en as.

42:7

Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw beide vrienden, want gij hebt niet recht van Mij gesproken zoals mijn knecht Job.

42:8

en mijn knecht Job moge voor u bidden, want slechts hem zal Ik ter wille zijn, zodat Ik u niet iets kwaads aandoe, omdat gij niet recht van Mij gesproken hebt, zoals mijn knecht Job.

42:10

En de HERE bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de HERE gaf Job het dubbele van al dat hij bezeten had.

42:11

Zij beklaagden en troostten hem over al het onheil, dat de HERE over hem gebracht had,…

42:12

En de HERE zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere;…

42:16

Daarna leefde Job nog honderd veertig jaar; hij zag zijn kinderen en kindskinderen, vier geslachten.

42:17

En Job stierf oud en van het leven verzadigd.

Wat een schuldbelijdenis. Wat een bekentenis. Uit het leven gegrepen. Wat zijn wij toch vaak aan het redeneren. We doen alsof we alle wijsheid in pacht hebben. We hebben het over God. We doen alsof wij grote theologen zijn. Het zit zus en het zit zo. We doen steeds maar weer van die geweldige uitspraken. Maar dit is toch wel het ultieme antwoord. We moeten een toontje lager zin­gen. We praten over dingen waar we geen verstand van hebben. Wat een toe­stand. Job is er door schade en schande achter gekomen. Hij sprak over dingen zonder inzicht. Dingen hem te wonderbaar en die hij niet begreep.

Ja, daar zit het leven vol van. Wat is Job toch een geweldig boek. Een levens­les om blij van te worden. Want, wat kan je niet overkomen. Hoe kun je niet in de put zitten. Wat kan het leven je zwaar vallen. En hoe kun je opstandig worden tegen God en tegen jezelf en tegen de omstandigheden. Je wordt gek van de omstandigheden. En je wilt er een antwoord op hebben. Waarom dit en waarom dat. En wat zeggen zullie en hullie. En de mensen om je heen doen er ook nog een schepje bovenop. Want je hebt toch dit en je moet toch dat. En had je maar zus en had je maar zo. Dan zou dit en dan zou dat niet of wel ge­beurd zijn. We bouwen heel onze redeneringen op. En als we het maar vaak genoeg doen geloven we het ook nog.

Job had de zaak omgedraaid. God zegt het radicaal en direct tegen Job. Als je het dan allemaal zo goed schijnt te weten, dan wil Ik je ondervragen, opdat je Mij onderricht. Zeg het dan maar. En dan lezen we hele verhalen over het nijl­paard en de krokodil. Ja, daar kun je niet tegenop. Want we weten er geen snars van. En de sterren aan de hemel en de sluizen van de hemel. Wat weten we ervan? De Here plukt het ene voorbeeld na het andere uit de natuur. En geef daar nu maar eens een antwoord op. We weten er niets van. Wat een arro­gantie, om te doen alsof wij weten hoe het allemaal zit.

En zo is het vandaag aan de dag ook. Wij doen alsof we de wijsheid in pacht hebben. Maar wie heeft het alles geschapen? Dan kun je maar tot één conclu­sie komen: De mens niet. Waarom doen we zo moeilijk om het allemaal achter onszelf te verstoppen. Het bewijs is zo simpel. Het is veel moeilijker om te veronderstellen dat je het zelf hebt uitgevonden, dan dat je tot de conclusie komt, dat God er is. En in de hele discussie over de zin van het lijden kan er maar één antwoord zijn: dat inderdaad de zonde in de wereld gekomen is. Dat het lijden over de aarde giert. Dat inderdaad de zonde, de dood, het kwaad, het duister van de tegenstander van God komt, die zijn zwerftochten over de aarde maakt, om alles wat een beetje de schoonheid van God vertegenwoordigt, ka­pot te maken. Je ziet het aan Job. Job moet vallen voor de boze. Hij moet God vervloeken. God staat bovenaan. Hij regeert het grote wereldgebeuren. Hij wil je vasthouden. Hij wil je beschermen tegen die boze. Deze heeft wel macht. Want de dood heerst in ons sterfelijk lichaam. Maar zo is het van den beginne niet geweest. De dood is dan ook de laatste prikkel. Het kan niet dat kinderen verwekt worden om te sterven. Het kan niet, dat we kunnen berusten in het kwaad, de afval. Sinds de zondeval worden we in zonde ontvangen en gebo­ren. Maar God voert zijn strijd met de duivel. Goed en kwaad heersen in de wereld. We zien het in ons en om ons heen. Maar God gaat alle dingen her­stellen. Hij zendt zijn eigen Zoon, Jezus. Want geen mens is in staat om de zonde te beteugelen. Alleen God zelf. En de opgestane Jezus redt ons van die zondedood. En van al het onheil, dat ons overkomt. En dat wat we allemaal meemaken, heeft maar een doel: om ons dichter bij God te brengen. We krij­gen op zoveel vragen geen antwoord. We weten het ook allemaal niet. We zien verbaasd en verdwaasd rond. Wat is er in ons zelf en om ons heen ook niet een gebrek, een falen, een teleurstelling, een zonde, een chaos. Wij willen voor alles een verklaring, maar we komen er niet uit. Net als Job en zijn vrien­den. Maar God zegt: Job, Bert, Piet, Klaas, zing eens een toontje lager. Zie je niet in alles om je heen, dat Ik de Schepper ben. Ik heb het alles goed gemaakt. En hoe mooi kan het niet zijn. Zo was het en zo wordt het weer. Nu heerst nog de zonde en mijn tegenstander de duivel gaat tekeer. Maar Ik heb alles in mijn hand. En je mag je rustig en helemaal aan Mij onderwerpen. Dan kom je niet in de greep van de boze. Dan kan het wel zijn dat het moeilijk wordt, maar dan kun je net als Job zeggen: De HERE heeft gegeven en de HERE heeft geno­men, de Naam des HEREN zij geprezen. Want zou een Vader zijn zoon stenen geven als hij Hem om brood vraagt. En als we zien hoe Jezus geleden heeft voor ons. Laat ons oog dan alleen op Hem gericht zijn, die zoveel tegenspraak van zondaren tegen zich verdragen heeft. Hij is onze Leidsman en Voleinder des geloofs. En daarom is de tuchtiging, die ons overkomt van de Vader, niet negatief maar positief. De aardse vader die zijn zoon tuchtigt, doet dat om zijn bestwil. Hij wil hem maken naar zijn beeld. En zo is het en dat weten we en dat ervaren we. Daarom is groeien in de genade en kennis zo belangrijk. We mogen zijn Woord indrinken en eruit leven.

Job is een fantastisch boek Wat een zegen, wat een les. En het gevolg van de gehoorzaamheid aan God is, dat we in de vrijheid gezet worden. Niets kan ons dan nog in de war brengen, want we weten dat het goed is bij God. We zijn geborgen in Christus in God. Die vrijheid kan niemand ons ook ontnemen. Dat is een vrijheid die bestand is tegen elke verzoeking. En als God in ons hart woning heeft gemaakt, dan zullen we nooit bovenmate worden verzocht. Dan kunnen we sterven, dan kunnen we leven; want hetzij wij dan leven, hetzij wij dan sterven, wij zijn des Heren. Glorie voor zijn Naam. Dan wil je ook niet anders dan zijn naam doorgeven aan anderen. Want dat is leven en overvloed. Prijs de Heer. Ik kan er niet over ophouden. En het geheimenis? Je moet dat gewoon lezen. Of eigenlijk is het andersom. Jij leest niet, maar de Bijbel, de woorden van God, lezen jou. En dat is het grote geheim in het leven. Als je eenmaal gaat ontdekken dat dat je bestemming is. Om vanuit die Almachtige God te leven. Dan zie je alles in het perspectief van de overwinning en de liefde van God, die je draagt door dit leven heen. Met al de aanvallen op je le­ven, door de tegenstander van God, de duivel. Maar we gaan naar het eeuwige leven, dat vast en zeker komt, omdat God het beloofd heeft. Een leven met Hem, omdat het ook zo is begonnen in het paradijs. Dan zing je zelf een toon­tje lager, want het is genade van die God, die als we tot erkenning van onze grootspraak komen, ons in genade aanneemt en ons zal zegenen. Het boek Job is het loflied op God. Nooit zo geweten. Maar het staat als een huis. Je moet het ook lezen. Wel even volhouden!