Jeremia 1:1-19

17 mei [1]

1:2

ten tijde van Josia,…

1:3

van Jojakim,… van Zedekia,… tot de wegvoering van Jeruzalem…

1:5

Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.

1:9

Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond;…

1:11

Ik zie een amandeltwijg.

1:12

want Ik waak over mijn woord om dat te doen.

1:13

Ik zie een kokende pot,…

1:14

Uit het Noorden zal het onheil losbreken over alle inwoners van het land;…

1:16

dan zal Ik mijn oordelen over hen uitspreken…

1:17

verschrik niet voor hen,…

1:19

al zullen zij tegen u strijden, zij zullen u niet overmogen, want Ik ben met u, luidt het woord des HEREN, om u te bevrijden.

Jeremia. De profeet van de ballingschap.
Door God geroepen. Eer Ik u vormde in de baarmoeder heb Ik u gekend. God kent de mensen al voor dat ze geboren zijn. Hij roept ze. Ze worden uit Hem geboren. God schept het leven en wij komen daar dus niet aan. Het snijdt me door de ziel als ik aan God denk en dan aan abortus. Dat kan toch helemaal niet. Wie haalt het in z’n hoofd om een kind, door God geschapen, onder het hart van de moeder weg te halen. Vreselijk! Als je daar aan denkt en je denkt dan aan God, dan kan het toch niet anders dan dat God gekrenkt, verdrietig, boos en verontwaardigd is. Wat denken de mensen wel. Hij is hun Schepper. En zij rukken zijn kinderen uit de baarmoeder weg. Dat kan toch niet! Dat kan toch niet! Dat kan toch niet! We moeten dan ook niet vreemd opkijken als de oordelen van God komen.

God heeft de wereld lief. Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon gegeven. Maar als we zijn liefde, die al begint in de moederschoot, afwijzen, dan moeten we niet opkijken als de rampen over de wereld rollen. Er zijn nu 50 miljoen abortus­sen per jaar. Wat wil je dan? Dan heerst er toch een wereldoorlog in de moe­derschoot, zoals moeder Theresa zei. We moeten ons met alle kracht inzetten tegen abortus. Wie haalt het in z’n hoofd om een kindje uit de moederschoot te rukken? Dat slaat toch nergens op. Dat doen zelfs de dieren niet. Je bent beter af als je een dier bent. We moeten ons daar radicaal tegen verzetten. Het niet dulden.

God is duidelijk in de roeping van Jeremia. Kom niet aan de kinderen! Want wie vermoord je met abortus? Het zou een profeet kunnen zijn. Je kapt een door God gegeven mogelijkheid af. Vreselijk! God roept. En dan heb je te gehoorzamen. Ik ben jong en kan niet spreken. Maar God raakt Jeremia aan en hij spreekt. Het zijn de woorden van God, die je moet spreken en niet je eigen woorden. Het is niet nodig dat je goed kunt spreken. Je hoeft alleen maar door te geven wat God zegt. Daar gaat het om.

En wat voor opdracht krijgt hij: Ik stel u heden over de volken en de konink­rijken. Wat? Over volken en koninkrijken? Dat is nogal wat. Een mens als Jeremia over volken en koninkrijken? Ja, dat staat er. God denkt groot. Hij denkt in begrippen van zijn Koninkrijk. God denkt niet klein. Met God spring je over muren. Dan moet je niet te benauwd denken.

Dan ziet Jeremia een amandeltwijg: Ik waak over mijn Woord, zegt de HERE. Wees maar niet bang! De mensen kunnen het woord verkrachten en er tegen tekeergaan. Maar God waakt Zelf over zijn Woord. Daar gaat het om.

Wat zie je, Jeremia? Een kokende pot? Het gevaar komt van het Noorden. Daar zullen de legers losbarsten en aanvallen. Want de zonde is tot aan de he­mel gestegen. Israël is andere goden nagelopen en is al in ballingschap, maar Juda heeft niets geleerd. En nu is het ook afgelopen. Als je ongehoorzaam bent en je gaat willens en wetens tegen God in, dan moet je ook niet vreemd opkijken als je gestraft wordt. Die waarschuwing mogen wij ook in onze zak steken.

Dat is profetie. Het volk oproepen tot bekering. Maar daar zijn ze niet van ge­diend. Dan gaan ze tegen je tekeer. Dan willen ze niet naar je luisteren. Dan zullen ze je tegenspreken. En kwaad van je spreken Maar daar moet je je niets van aantrekken. Want je spreekt niet je eigen woorden. Je spreekt de woorden van God. Ze kunnen van alles tegen je proberen. Maar Ik ben met je, zegt God. Vrees niet! Ze kunnen niets tegen je doen. Glorie voor zijn Naam! Wat een evangelie. Daar kunnen we weer mee vooruit.

We zijn al voor de moederschoot door God uitgekozen om nu te leven met de talenten die Hij ons geeft. We zijn geboren om voor Hem te leven in blijd­schap en eeuwige verwachting. De vijanden kunnen proberen ons uit ons evenwicht te halen maar dat zal niet gelukken want we zijn in Hem geborgen. En Hij waakt Zelf over zijn Woord. Dus wij hoeven alleen maar te gehoorza­men en het uit te dragen in ons eigen leven en het leven van onze kinderen en familie. Wat een ontspanning. Het Woord staat er. We kunnen het lezen en indrinken. Het is waar. Zijn Koninkrijk van recht en gerechtigheid wordt gegrondvest. Glorie voor zijn Naam! Er is geen veiliger schuilplaats dan bij Jezus. Dicht bij Hem blijven in de storm van de tijd. Dank U, HERE!

Jeremia 2:1-3:5

18 mei [1]

2:3

Israël was de HERE geheiligd, de eersteling zijner opbrengst;…

2:5

Wat voor onrecht hebben uw vaderen in Mij gevonden, dat zij zich ver van Mij verwijderd hebben,…

2:7

Ik bracht u toch in een vruchtbaar land…

2:11

heeft ooit een volk goden verruild? – en dat zijn toch geen goden! –…

2:19

Laat uw boosheid u tuchtigen en uw afdwaling u kastijden;…

2:25

Het baat niet, neen, want ik heb vreemden lief, hen zal ik achternalopen.

2:27

maar ten tijde van hun rampspoed zeggen zij: Sta op en verlos ons!

2:32

Maar mijn volk heeft Mij vergeten,…

2:34

Zelfs is in uw slippen het bloed gevonden van onschuldige armen,…

2:37

want de HERE verwerpt hen op wie gij vertrouwt,…

3:1

Doch gij hebt ontucht gepleegd met vele minnaars –…

3:3

Zo zijn dan de regenstromen ingehouden en is de late regen niet gekomen;…

3:5

maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk.

Zijn ze het dan vergeten? Israël was toch de eersteling? De HERE geheiligd! God heeft hen toch door de woestijn geleid? Hij heeft hen toch het beloofde land binnengeleid? Hem zouden ze toch dienen? Hij heeft alles voor hen ge­daan. Maar de priesters werden afvallig. De herders gingen hun eigen godde­loze wegen. Zij wilden zich niet meer met de Wet, met het Woord bezighou­den. Zij gingen andere goden achterna. Kijk toch eens over de grenzen: Heeft ooit een volk z’n goden verruild? En dat zijn niet eens goden. En wat doet het volk van God? Dat ruilt zijn God, de Eeuwige in, voor dat wat van hout is. Dat is je toch niet voor te stellen? En toch nog zeggen dat ze de HERE volgen. Waarna ze niet kunnen begrijpen waarom de regen opgehouden is. En dat ze daarom naar Egypte en naar Assyrië moeten om water te halen. Anders komen ze om van de dorst. Op elke hoge heuvel worden de afgodsbeelden aanbeden. De Baälsdienst. Wat een ontucht. Ze zijn er snel bij. Ze weten heel goed de slechte wegen te vinden. En ze blijven erin volharden. Als het eenmaal ver­keerd is gegaan dan is het heel moeilijk om van die weg terug te keren. Dan moet er een radicale bekering zijn. En dat valt niet mee. Daar komt heel wat voor kijken.

Ja, en als het dan slecht gaat en de rampspoed komt, dan willen ze wel roepen: Sta op en verlos ons! Maar doen ze dan hun afgoden weg? Bekeren ze zich dan? Breken ze de offerhoogten af? Neen! Ze volharden in hun zonde. Dan moet je ook niet verwachten dat de HERE antwoordt. Dat is schijnheilig. Je moet je bekeren. Je hebt toch zelf de HERE de rug toegekeerd. Dan kan de HERE ook niet verlossen. Dan heeft de duivel bezit van je genomen. En dan maar schijnheilig roepen dat je wel op de weg des HEREN bent. Maar kijk nu eens naar het onschuldige bloed dat vergoten wordt. Je gaat in eigen ontuch­tige kracht verder.

Zou een bruid haar man verlaten? Maar jullie verlaten Mij. Jullie denken kracht te kunnen zoeken bij de afgoden en de machten van Egypte en Assyrië. Maar het zal allemaal tevergeefs zijn. Want Ik ga met jullie in het gericht. Ik neem het niet. Ik eis recht en gerechtigheid en geen afgoderij. Zo zijn dan de regenstormen ingehouden en de late regen is niet gekomen. Het is droog. Het gaat erom dat Ik jullie tuchtig, opdat jullie je bekeren en jullie Mij weer Vader noemen en weer bij Mij willen schuilen. Het is een oproep tot bekering. Maar dan moet je het ook wel doen. Je kunt een keuze maken. En Ik wil je daar ook bij helpen. Het is niet te moeilijk. Want Ik ben er altijd om je weer in ontfer­ming aan te nemen. Maar, wat kies je? Blijf je bij je zonde, dan moet je niet Mij de schuld geven.

Het is een stuk uit het leven gegrepen. Het is helemaal waar. De HERE wacht, met ontferming bewogen, op de terugkeer van de zondaars. Hij wil verlossen en niet verdelgen. Hoe heeft Hij zijn volk niet gezegend en door de woestijn geleid? Daar moeten we bij blijven. Hij heeft ons uit de woestijn van de dood gehaald naar het eeuwige leven door het bloed van de HERE Jezus. Daar moe­ten we bij blijven. Dan moeten we niet de verkeerde kant op gaan. Hoe dat ook aan ons trekt. Want van alle kanten loert de boze op ons. Maar, Gode zij dank! Hij blijft roepen en aan ons trekken. En allen die bij Hem schuilen, zijn veilig. Vast en zeker! Die oproep klinkt uit dit stuk. Waarom gaan jullie toch bij Mij weg? Het is toch goed bij Mij? Dat weet je toch? Heerlijk, om dat te weten. We gaan met Hem verder en willen niet het kwade volgen.

Jeremia 3:6-4:4

19 mei [1]

3:6

Hebt gij gezien, wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft?

3:7

Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze, Juda.

3:10

En boven dit alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij…

3:14

Keert weder, afkerige kinderen,…

3:15

en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis en verstand.

3:16

dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond…

3:17

en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam des HEREN te Jeruzalem,…

3:18

In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.

3:22

Keert weder, afkerige kinderen, Ik zal uw afdwalingen genezen.” “Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HERE, onze God.

3:25

want wij hebben tegen de HERE, onzen God, gezondigd,…”

4:1

Indien gij u bekeert, Israël, luidt het woord des HEREN, dan moogt gij tot Mij wederkeren,…

4:4

besnijdt u voor de HERE en doet weg de voorhuid van uw hart,…

Afkerigheid Israël en Trouweloze Juda. Israël en Juda hebben de HERE ver­laten. God had hen zo gezegend. God had hen zo gewaarschuwd. Maar zij verlaten God en aanbidden de afgoden onder elke groene boom. Het moet de HERE een gruwel zijn geweest. Waar blijft hun dank en eer aan hun God. Hij heeft hen toch nooit in de steek gelaten en nu dit. Maar toch, God kan hen niet vergeten. Hij heeft hen uitverkoren en heeft hen het land als een erfdeel gege­ven. Hij blijft met een rest – met één hier en één daar – doorgaan. Hij laat hen naar Jeruzalem komen. Hij is genadig en lankmoedig. Hij wil niet dat zijn uit­verkoren volk verloren gaat.

De HERE herhaalt de belofte dat in Sion zijn troon zal staan. Dat eens alle volken naar Jeruzalem zullen komen. En dat het volk, dat verstrooid is, zal terugkeren. Juda en Israël zullen elkaar zien en beide uit het Noorderland terugkeren. De HERE God blijft roepen: Keert weder, afkerige kinderen, Ik zal uw afdwalingen genezen. En als het volk tot erkenning komt dat ze gezon­digd hebben, dat ze God vergeten hebben, dat ze tot Hem moeten terugkeren, dan hóórt de HERE God. Als zij hun zonden belijden, dan hoeven ze niet meer bang te zijn. Dan zal God voor hen zorgen. Als zij Hem aanroepen, dan zal God hen zegenen en hen doen terugkeren. Dan zal het vreugde zijn.

De oproep blijft klinken: Doet weg de voorhuid van uw hart en bekeert u tot de HERE, opdat zijn gramschap van u wijke en Hij zich ontferme! God wil het goede voor de mensen. Hij blijft het heil aanbieden. Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven, opdat wij eeuwig leven zouden hebben. Daarom moeten we dat aanbod van genade aanvaarden en ons haasten om ons onder zijn leiding te willen laten gezeggen het goede wat Hij met ons voor heeft. Het is vrede in ons hart als we die waarheid gaan ontdek­ken. Wat een ellende heeft Israël niet over zich gehaald door zich voor andere goden te buigen en de weg van de HERE God te verlaten. Dat is ons allemaal ten voorbeeld opgeschreven.

Jeremia 4:5-31

20 mei [1]

4:6

Want onheil breng Ik uit het Noorden…

4:8

want de brandende toorn des HEREN keert zich niet van ons af.

4:12

nu ga Ik zelf oordelen over hen uitspreken.

4:14

Reinig uw hart van boosheid, Jeruzalem, opdat gij behouden wordt;…

4:22

wijs zijn zij om kwaad te doen, maar van goed doen weten zij niet.

4:27

Want zo zegt de HERE: Een woestenij zal het ganse land worden, al zal Ik niet voorgoed afrekenen;…

4:31

Wee mij, want ik bezwijk voor moordenaars!

Nou, nou! Dat is niet mis. Er komt een groot leger uit het Noorden. En het komt met geweldige kracht het volk vernietigen en het land verwoesten. Ze weten niet waar ze het moeten zoeken. Er komt geen einde aan. Dood en ver­derf. Het land wordt één woestenij. Wat is de duisternis groot. En waarom? Ze roepen het uit. Maar ze hebben de HERE verlaten. Ze hebben gezondigd. Ze hebben andere goden achterna gelopen. Op elke groene heuvel staat wel een afgodsbeeld. Het is de HERE een gruwel. Wat denken ze wel? Dat de HERE dat ongestraft laat? Ze halen zelf het onheil over zich. En dan maar klagen over de dood en het verderf dat hen treft. God kondigt Zelf het oordeel aan. Ze weten het van te voren. Als je God verlaat, dan komt het oordeel. Dan ga je van het licht naar de duisternis. Dan kom je in het oordeel. Dan kom je ver­keerd uit. Dan moet je niet klagen over alles wat je overkomt, want dat heb je zelf over je gehaald. God laat zijn eer niet wegroven. Hij laat ook hier weer zien dat Hij zijn uitverkoren volk niet met rust laat. Daartoe kastijdt Hij het. Er heerst een grote ramp. Maar niet helemaal zal Hij hen vernietigen, want er zal een rest overblijven en dat moet ook wel want Gods beloften aan Abraham blijven eeuwig waar. De Messias, de Verlosser, zal uit dit volk komen. Dus het kan niet helemaal uitgeroeid worden.

En zo is het ook vandaag. God volvoert zijn plan door zijn volk Israël heen. Immers, van Jeruzalem zal de wet uitgaan en alle volkeren zullen elk jaar naar Jeruzalem optrekken. Ze zullen weten dat de HERE God is. We moeten daar­om ook dicht bij Gods woord blijven. Niet links en niet rechts gaan. Maar Gods woord lezen en eruit leven. Wat er ook door dogma’s en tradities op ge­legd zijn, die moeten we afschudden en heel eenvoudig blijven bij wat er staat. Wat dat ook voor consequenties heeft. Het is geweldig om je te verlusti­gen in het Woord van God. Het is eigenlijk zo simpel. Het is zo simpel dat je het gevaar loopt eraan voorbij te gaan. Daarom moeten we het indrinken en dicht bij Jezus blijven. We moeten ons hart op Hem richten. Dan zal Hij ons vullen met zijn kracht. Met zijn liefde. Dat zullen we als een wonder ervaren. Het is de kracht van God, die ons vult met onvoorstelbare en onvoorwaarde­lijke liefde tegenover God en de mensen. We kunnen niet anders dan Hem volgen. Doen we het niet, dan gaat het zo maar mis. Dan hebben we zo maar God verlaten. Want de tegenstander van God doet alles om ons de afgoden van ons eigen ik te laten volgen. God neemt dat niet. Hij roept en blijft ons oproepen om dicht bij Hem te blijven. Om onze afgoden te verbranden en ons eigen ik in te leveren om dicht bij de Bron van het leven te blijven. Daar is haast bij. Hij is de overwinnaar over zonde en dood. We weten onze marsrou­te. Blijf in het leger van Jezus en je bent op de overwinningstocht.

Jeremia 5:1-31

21 mei [1]

5:3

zij hebben geweigerd zich te bekeren.

5:7

Waarom zou Ik u vergeven?

5:8

Geile, rondzwervende hengsten zijn het, zij hinniken ieder naar de vrouw van zijn naaste.

5:10

doch rekent niet voorgoed af;…

5:17

verslinden zal het uw zonen en uw dochters,…

5:18

Doch, ook in die dagen, luidt het woord des HEREN, zal Ik niet voorgoed met u afrekenen.

5:19

zo zult gij vreemden dienen in een land dat het uwe niet is.

5:28

het recht der armen richten zij niet.

5:31

de profeten profeteren vals en de priesters verschaffen zich gewin nevens hen, en mijn volk heeft het gaarne zo. Maar wat zult gij doen, als het op een einde loopt?

Wat een toestand. Het is je toch niet voor te stellen. Wat een opsomming van zonde en ergerlijke dingen. De satan gaat rond. Hij heeft het volk helemaal in de greep. En wat een scherpe taal wordt gebruikt om het aan te duiden. Geile rondzwervende hengsten zijn het, zij hinniken ieder naar de vrouw van zijn naaste! Dat moet je vandaag eens zeggen. Dan heb je de poppen aan het dan­sen. Je moet het vooral netjes houden. Maar dat hele gezinnen, huwelijken en jonge mensen naar de knoppen gaan door de zonde van de seks, dat is kenne­lijk niet erg genoeg om het scherp aan de kaak te stellen.

De straf komt gewis. Er komt een volk van verre die hen in bezit zal nemen en hen in ballingschap zal voeren. Ze kunnen tekeergaan en om hulp roepen maar Gods oordeel staat vast. Pas als er radicale bekering komt, dan zal God luiste­ren. Maar, zo niet, dan hebben ze het aan zichzelf te danken dat het oordeel komt. God wil het oordeel niet. Hij wil alleen maar gehoorzaamheid. Hij wil alleen maar liefde en vrede voor de mensen. Maar dan moeten we wel zijn geboden onderhouden. En zijn geboden zijn niet zwaar. Ze zijn juist licht om te onderhouden. Maar de boze, die de boel wil vernielen, die ligt steeds op de loer om de mensen de verkeerde kant op te trekken.

Het oordeel komt en het zal zwaar zijn. Het wordt omschreven op allerlei manieren. Maar ook in dit stuk staat weer de belofte. Niet heel het volk zal verloren gaan. Een rest zal worden behouden, want de beloften aan Abraham zijn eeuwigdurend. Door dit uitverkoren volk zal de Messias verzoening brengen. Dus de straf kan zwaar zijn, maar Gods plan gaat door. Desnoods via één man. Desnoods via enkelen. Gods plan verloopt op een wonderlijke wijze. Een wijze, die we zelf niet kunnen bedenken, maar het plan wordt uitgevoerd. Daar kunnen we de hele Bijbel door getuige van zijn en ook nu vandaag zien we in profetisch perspectief de plannen van God tot uitvoer komen. Daarom is het van groot belang dat we Gods woord indrinken en eruit leven. Het over­denken bij dag en bij nacht. Dan zal ons verstand verlicht worden. Dan zal God tot ons spreken en ons behoeden voor de aanvallen van de boze. God is een Toevlucht voor de zijnen. Dicht bij Jezus blijven in de storm van het leven redt ons uit de klauwen van de tegenstander. Daar zijn we onaantastbaar. Prijs de HERE!

Jeremia 6:1-30

22 mei [1]

6:1

Want rampspoed doemt op uit het Noorden, een groot verderf.

6:2

Die bekoorlijke, die verwende verdelg Ik, de dochter Sions!

6:6

dit is de stad die een en al leugen is, in wier midden afpersing tiert.

6:9

Zo zegt de HERE der heerscharen: Lees, lees het overblijfsel van Israël als een wijnstok na;…

6:10

Zie, hun oor is onbesneden,…

6:12

want Ik zal mijn hand uitstrekken tegen de inwoners van het land,…

6:14

Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is.

6:16

en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is,…

6:23

het is toegerust als een man voor de strijd, tegen u, dochter Sions!

6:26

Bedrijf rouw als over een enig kind, een bittere weeklacht; want onverhoeds komt de verwoester over ons.

6:30

Verworpen zilver noemt men hen, want de HERE heeft hen verworpen.

Rampspoed komt uit het Noorden. Jeruzalem, de verwende, de bekoorlijke wordt verdelgd. Het walgt in eigen trots en eigen godsdienst. Er is onrecht. Er is hoererij. Er is afgoderij. En dat allemaal in Jeruzalem? In de stad door God verkoren. Dat is toch verschrikkelijk? En wat de HERE God ook doet, zij luis­teren niet. Ze gaan stug door. Ze zijn weerbarstig. Ze zijn eigenwijs. Maar zij kennen toch de oude paden, die goed zijn? Zij weten toch van de zegen van God? Maar nee, zij willen het niet horen. Zij willen hun eigen wegen gaan. Ja, dan moeten ze het ook zelf maar weten. Dan komt het onheil uit het Noorden. Tot de tanden bewapend komt de vijand, die de stad en de inwoners zal ver­woesten. De stad zal vallen. Er is geen redden meer aan.

Jeremia moet toetsen. Hij is de toetser onder het volk. Maar wat hij ook doet, er heerst alleen maar zonde. Er zijn nog enkelen die van de nalezing zijn over­gebleven, want Gods plannen falen niet, nooit! Maar het volk blijft zondigen. Er is geen eer aan te behalen. Ze blijven het oordeel over zich afroepen. Het is vreselijk wat een onheil hen boven het hoofd hangt. En wat Jeremia ook zegt, ze luisteren niet. Ze gaan door met zwelgen in hun eigen ijdelheid en trots. Ze denken het wel zonder God te kunnen doen en aan een vijand denken ze hele­maal niet. Wat denkt die doemprofeet wel? Daar kan toch niets van waar zijn? Maar het onheil zal komen zoals het is geprofeteerd. Het gaat komen. En het zal komen met kracht en met geweld. Ook nu nog klinkt de oproep: Bekeert u! Want het woord van de profeet is almaar: Bekeert u! U weet toch van de zegen van God? U kent toch de wonderen die Hij doet? Waarom gooit u die allemaal aan de kant? Keer terug! Want de HERE roept. Keer om, voordat het te laat is. Dat is ook de oproep van Messias Jezus voor vandaag: Bekeert u, want het Koninkrijk der heme­len is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie. Prijs de HERE!

Jeremia 7:1-28

23 mei [1]

7:2

Ga staan in de poort van het huis des HEREN,…

7:3

Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen.

7:5

Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet,

7:6

vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achterna loopt, u tot onheil, dan wil Ik u op deze plaats,

7:7

in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw.

7:9

Wat? Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de Baäl offers ontsteken en andere goden achterna lopen,…

7:11

Is dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol?

7:15

en Ik zal u van voor mijn aangezicht wegwerpen, gelijk Ik al uw broederen, het gehele zaad van Efraïm, weggeworpen heb.

7:16

Gij nu, bid niet voor dit volk;… want Ik hoor naar u niet.

7:18

brengen plengoffers aan andere goden ten einde Mij te krenken.

7:20

Zie mijn grimmige toorn giet zich uit…

7:23

en wandelt op de ganse weg dien Ik u gebied, opdat het u welga.

7:28

Dit is het volk dat niet hoort naar de stem van de HERE, zijn God, en dat geen tuchtiging aanneemt; de oprechtheid is verdwenen en teloorgegaan uit hun mond.

Een rovershol. Waar hebben we dat vaker gehoord? O ja, als de Here Jezus de tempel schoonveegt. Hij is dan met heilige verontwaardiging bewogen. Hij zegt: Jullie hebben van Mijns Vaders huis een rovershol gemaakt, terwijl het een bedehuis voor alle volken moest zijn. Dat was krasse taal. Dat begrepen de Joden wel. Zij kenden immers de Schriften. Zij wisten precies waar Jezus op doelde. Dat stond in Jeremia. En daar gaat het om de zonde van het volk en het oordeel dat Jeremia aankondigt. En dat oordeel is gekomen. Zij hebben het toen niet geloofd en ze geloven het nu ook niet. Ze worden woedend op Jezus. En ze doen alles om Hem uit de weg te ruimen. Weg met Hem! Kruisig Hem! Wat denkt zo’n zelf gemaakte profeet wel. Hij is helemaal geen profeet. Want anders zou hij zulke dingen niet doen en zeggen.

Maar het is slecht gesteld in het land. Er is afgoderij en er is onrecht. Er is bloedschuld. Het is verschrikkelijk. Hoe heeft het ooit zover kunnen komen? Als zij zich bekeren dan wil God hen laten wonen in het land dat Hij hen voor eeuwig beloofd heeft. Maar dan moeten ze wel zijn geboden houden. Dan moeten ze wel gehoorzaam zijn. Dan moeten ze zich wel bekeren. Maar daar ziet het niet naar uit. Ze bidden wel en ze hebben wel hun religieuze rituelen in de tempel, maar God hoort hen niet. Hun hart zit bij de afgoden. Het is de HERE een gruwel. Ze maken offers en de hele familie is bezig voor de konin­gin des hemels.

Afgodendienaars zijn het. Waarom is dit volk toch steeds zo hardnekkig? Van­af het moment dat de HERE ze uit Egypte geleid heeft, zijn ze afvallig en hardnekkig. Verlaten ze keer op keer de HERE hun God. Wat een ondankbaar­heid. Wat een zonde. Wat een verdriet voor de HERE. God komt met zijn oordeel. Hij wil het ophouden. Hij wacht met smart op hun bekering. Hij blijft roepen, maar er komt geen einde aan. En dan is het te laat. Bekeert u want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie. Ook vandaag. Waar we ook zitten – en we weten dat heel goed van onszelf – klinkt tot ons: terug naar God, dan komt het goed! Want de HERE God is genadig en barmhartig, en groot van goedertierenheid.

Jeremia 7:29-8:22

24 mei [1]

7:29

de HERE heeft verworpen en prijsgegeven het geslacht waarop zijn verbolgenheid rust.

7:31

en zij hebben de hoogten van Tofeth gebouwd, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen.

7:32

Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat niet meer gezegd zal worden: Tofeth en dal Ben-Hinnom, maar: Moorddal;…

7:34

En Ik zal in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem doen verstommen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, want het land zal een verwoesting zijn.

8:2

zij zullen niet bijeengezameld noch begraven worden, tot mest op de akker zullen zij zijn.

8:3

En de dood zal boven het leven verkozen worden…

8:5

Zij houden vast aan bedriegerij, zij weigeren zich te bekeren.

8:7

maar mijn volk kent het recht des HEREN niet.

8:9

Zie, het woord des HEREN hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?

8:11

door te zeggen: Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is.

8:14

Want de HERE, onze God, doet ons omkomen en drenkt ons met gifsap, omdat wij tegen de HERE gezondigd hebben.

8:15

Hoop op vrede, maar er is niets goeds; op een tijd van genezing, maar zie, verschrikking!

8:19

Waarom hebben zij Mij gekrenkt met hun beelden, met nietigheden uit den vreemde?

8:22

Want waarom is de wond van de dochter mijns volks niet geheeld?

Ziet u Jeremia staan daar bij de ingang van de tempel? Daar gaan de priesters en de schriftgeleerden. Alles hebben ze op orde. En daar staat Jeremia. En hij moet de woorden van God zeggen. Hij moet het oordeel aankondigen. En de HERE God wint er geen doekjes om. Hij noemt de zonden bij name. Hij ver­oordeelt hun gedrag. Ze denken: Vrede, vrede, maar er is geen vrede. Want ze offeren hun kinderen aan de Moloch. Ze buigen het recht. Ze offeren aan de afgoden. En dan denken ze dat de HERE God dat goed vindt. Maar zo is het niet. De HERE komt met zijn oordelen. Vreselijke dingen zullen gebeuren. Hun lijken zullen uit de graven gehaald worden en ze zullen zijn als mest op het veld. Dat is toch vreselijk. Moet dat gaan gebeuren? Neen toch zeker. Maar het gaat gebeuren. Geen wonder dat de mensen die dit verhaal aanhoren van Jeremia met afschuw zijn bewogen. Wat denkt die man wel? We hebben toch alles onder controle. Dat zal niet gebeuren.

Echter, de vreugde zal weggenomen worden in Juda en op de straten van Jeru­zalem. Als de zonde hardnekkig blijft en het volk bekeert zich niet, dan komt het oordeel. Het is keer op keer een herhaling van hetzelfde patroon. Op beke­ring volgt genade. Maar op hardnekkig blijven zondigen volgt het oordeel. Van profeet tot priester, van klein tot groot, plegen zij bedrog. Dan kan het toch niet anders dan dat God met zijn oordeel komt. Niet dat Hij dat wil, maar het kan niet anders. God blijft roepen: waarom hebben ze Mij met hun beelden gekrenkt, met hun nietigheden uit den vreemde? Zij wisten toch dat de stom­me goden niets kunnen doen. Waarom geloven ze er dan in? Waarom altijd weer dat lonken naar het vreemde, naar de afgoden? Daarom zal het land ver­kommeren. De vijgenboom zal niet meer bloeien. Het is gebeurd. God lijdt zelf het meeste onder het oordeel dat de mensen over zichzelf halen.

Wat is de zonde toch machtig en krachtig. Het goede wordt ons voorgehou­den, maar het verkeerde is steeds nabij. Daarom moeten we steeds opnieuw ons beijveren om dicht bij Jezus te blijven. Daar moet je je voor inzetten. Dat gaat niet vanzelf. De tijd van het paradijs is voorbij. De macht van de zonde is in de wereld gekomen. Dat kunnen we niet ontkennen, daar hebben we zelf ook allemaal mee te maken. Maar daarom moeten we ook zo op onze hoede zijn. Pas op!

Jeremia 9:1-26

25 mei [1]

9:2

want allen zijn zij echtbrekers, een troep trouwelozen;…

9:3

want van het ene kwaad gaan zij over op het andere, en Mij willen zij niet kennen, luidt het woord des HEREN.

9:5

De een leidt de ander om de tuin en waarheid spreken zij niet;…

9:8

met zijn mond spreekt men van vrede met zijn naaste, doch in zijn binnenste legt men zijn hinderlaag.

9:12

Waarom is het land te gronde gegaan,…

9:13

De HERE zegt: Omdat zij mijn wet verlaten hebben,…

9:15

Zie, Ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gifsap;

9:16

Ik verstrooi hen onder de volkeren,…

9:19

Want het geluid van een weeklacht wordt gehoord uit Sion: Hoe zijn wij vernield!

9:20

leert uw dochters de weeklacht en elkander het klaaglied:

9:21

De dood is geklommen in onze vensters,
hij is gekomen in onze paleizen,
om uit te roeien het kind van de straat,
de jongelingen van de pleinen;…

9:24

maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de HERE ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het woord des HEREN.

9:26

maar het gehele huis van Israël bestaat uit onbesnedenen van hart.

Het zal je maar gezegd worden: want allen zijn zij echtbrekers, een troep trouwelozen. De een leidt de ander om de tuin en waarheid spreken zij niet. En zo gaat het maar door. Er blijft ook helemaal niets goeds over van het volk. Zou er dan echt helemaal niets goeds zijn? Dat kan toch niet? Dat gaat toch wel een beetje te ver Jeremia. Moet dat nu zo? Is alles dan echt zo zwart? Maar het zijn woorden die de HERE God Jeremia laat spreken, daar bij de ingang van de tempel. Het gaat maar door. Er is ook helemaal niets goeds bij. Een moordende pijl is hun tong. Nou, nou. Dat neem je toch niet? Dat gaat toch te ver? Het is een steppe van de dood. Jeremia roept op dat ze de klaag­vrouwen roepen, want er moet worden gerouwd en geweend. En wat moesten ze dan klagen: de dood is geklommen in onze vensters, om uit te roeien het kind van de straat.

Het worden vreselijke tijden. Het oordeel komt. God doet bezoeking. De lijken vallen op de straten, als mest op het veld. Dat is toch vreselijk? Maar dat gaat komen. Want de volken zijn onbesneden maar Israël is onbesneden van hart. Dat gaat niet goed. God komt met zijn oordeel. Dat kan niet anders. Want we hebben te maken met een rechtvaardig God. We moeten niet roemen in onze eigen kracht en onze eigen wijsheid. Maar we moeten roemen in Hem, dat Hij de HERE God is, Die goedertieren is en recht en gerechtigheid doet op aarde. Want daarin heeft de HERE God behagen. Daar moeten we ons dus op richten willen we kunnen blijven bestaan. Dat jaagt de zonde weg uit ons eigen leven en uit het leven van allen die we daarmee kunnen ergeren. Dat is de simpele waarheid. Maar ook de radicale waarheid. Daar kunnen we niet mee marchanderen, want als we dat doen dan spelen we dubbelspel. Daar gaat het hier steeds over. Ze houden er wel een eredienst en een tempeldienst op na, maar die is de HERE een gruwel, want ze offeren daarnaast ook aan de afgoden. En dat gaat niet samen. Daar komt het oordeel van God over. Daar­om is radicale overgave aan God het allerbelangrijkst en dat zal ons in bewe­ging zetten in de praktijk van alle dag. Want als de HERE God recht en ge­rechtigheid wil, dan moeten wij ons daar ook voor inzetten en radicaal elk on­recht afwijzen. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 10:1-25

26 mei [1]

10:3

Want de handelwijze der volken, die is nietigheid:…

10:5

Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet,… Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.

10:6

Niemand is U gelijk, HERE! groot zijt Gij en groot is uw naam in kracht!

10:7

Wie zou U niet vrezen, o Koning der volkeren?

10:16

Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam zijner erfenis: HERE der heerscharen is zijn naam!

10:19

Wee mij om mijn breuk! Pijnlijk is mijn wonde. Ja, ik zeg: Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen.

10:22

Hoor, een gerucht! Zie, het komt! Een groot geraas uit het Noorderland,…

10:24

Tuchtig mij, HERE, doch naar recht; niet in uw toorn, opdat Gij mij niet te gering maakt.

10:25

Stort uw gramschap uit over de volken die U niet kennen,…

Ja, wat denken ze wel. De goden van de mensen zijn gemaakt uit hout en steen. Ze kunnen niets en ze doen niets. In dit stuk worden die goden voor schut gezet. Hoe is het mogelijk dat het volk van God zulke goden achterna loopt. En ze ook nog maakt. Het is eigenlijk belachelijk. Voor de HERE God is het een gruwel. Van Hem maak je geen beeld. Hij woont in de hemel en zijn woonplaats is de tempel. Daar wil Hij aan zijn volk verschijnen. Hij is een machtig God. Wie zou Hem niet vrezen? Want het kan wel lijken dat de vol­ken de macht hebben. Maar dat is slechts schijn. Daarom roept God op. Hij blijft maar roepen. Volg Mij! Ik heb de hemel en de aarde gemaakt. Bekeer je!

We moeten de HERE God loven en prijzen. Hij is almachtig. We kunnen het lezen in zijn Woord. Dat is geen gewone geschiedenis. Dat is Gods geschiede­nis. We zien het voor onze ogen. Maar daarvoor moeten we wel onze ogen open doen. Verstomd staat ieder mens als Hij spreekt. Hij spreekt en de we­reld beeft. Hij doet de grote wateren ruisen. Hij is almachtig. En zo gaat het door. Maar als het volk niet luistert? Hardnekkig is in zijn afgodendienst? Dan zal God de vijand roepen. En nu komt de vijand uit het Noorderland. Met groot geweld trekt hij door. God slingert de inwoners van het land weg.

Want de herders, die herders hadden moeten zijn, zijn geen herders meer. Ze hebben Hem verlaten en het volk doolt als schapen zonder herder. God tuch­tigt zijn volk. Maar, O HERE, verlaat hen niet. Laten de volken die U niet kennen uw gramschap leren kennen. Zij hebben in hun onwetendheid, maar door U gebruikt, uw volk weggevoerd. Wat een tragiek. Zijn uitverkoren volk, dat de HERE zou moeten kennen en dienen, heeft Hem verlaten. En nu komen de heidenen die de HERE niet kennen, maar alleen maar afgoden hebben om het uitverkoren volk in Gods naam te straffen. Wat een wereld!

Wat een oproep! We weten het ook weer uit dit hoofdstuk. God is de Schepper van hemel en aarde. We zien het toch voor onze ogen. En wij worden opgeroe­pen om Hem onvoorwaardelijk te volgen. Weg met alle afgodendienst en eigen godsdienstigheid. Alleen de HERE God. Dan gaat het goed en anders komen de vijanden en die roven onze vreugde en onze toekomst weg. Dus we weten nu weer onze marsroute. Op weg naar dat eeuwige Koninkrijk van recht en gerechtigheid dat de HERE God baanbrekend en met grote kracht vestigt. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 11:1-12:6

27 mei [1]

11:4

Hoort naar mijn stem en doet naar alles wat Ik u gebied, dan zult gij Mij tot een volk en zal Ik u tot een God zijn,

11:5

opdat Ik de eed bevestige, die Ik aan uw vaderen gezworen heb, dat Ik hun een land, vloeiende van melk en honig, zou geven, gelijk zij heden hebben.

11:6

Hoort de woorden van dit verbond en doet ze.

11:10

het huis van Israël en het huis van Juda hebben het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten had, verbroken.

11:14

Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, want Ik luister niet, wanneer zij tot Mij zullen roepen om hun rampspoed.

11:19

laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, opdat aan zijn naam niet meer gedacht worde!

11:23

niemand van hen zal overblijven; want Ik zal onheil brengen over de mannen van Anathoth in het jaar van hun bezoeking.

12:1

Waarom is de weg der goddelozen voorspoedig, en zijn zonder zorg allen die zich trouweloos gedragen?

12:6

vertrouw hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken

Jeremia moet de woorden van het verbond met de vaderen nog weer eens herhalen. Ja, zo was het: als zij de HERE God zouden dienen, dan zouden zij wonen in een land overvloeiende van melk en honig. Maar wat is er gebeurd? Ze hebben zich daar niet aan gehouden. Ze zijn afvallig geworden. Ze hebben op elke hoek een afgod. Zij offeren aan de Baäl. Erger kan het niet. Wat moet dat erg zijn voor de HERE God. Nu heeft Hij hen alles gegeven, maar ze heb­ben Hem toch verlaten. Je weet hoe je gezegend zult worden en dan laat je je door die afgoden verleiden om het slechter te krijgen. Dat is je toch niet voor te stellen? Jeremia moet niet voor dit volk bidden. Want God zal daarnaar niet luisteren. Eerst moeten zij zich bekeren. Ze moeten zich eerst bij God melden. Hun zonden belijden en de afgoden wegdoen.

Dan volgt een stukje over de geblakerde olijfboom. Het is de rampspoed die over Israël gebracht is, omdat zij aan de Baäls offeren in plaats van aan de HERE God. Dat is een krenking voor de HERE.

Al deze rampspoed en deze onheilsprofetie, daar moeten de mensen niets van hebben. Ze staan Jeremia dan ook naar het leven. Ze proberen hem uit de weg te ruimen. Dan zijn we van hem af. Maar God treedt op. Hij zal onheil bren­gen over de mannen van Anathoth die Jeremia naar het leven staan. Niemand van hen zal overblijven. Dat is niet mis. Je bent gewaarschuwd als je profeten van God naar het leven staat.

Natuurlijk heeft God het recht aan zijn zijde. Maar Jeremia wil toch weten hoe het mogelijk is dat het de goddeloze goed gaat. Hij zou toch gestraft moeten worden? Maar het tegendeel is vaak waar. Hoe kan dat nu HERE God? Een vraag uit het leven gegrepen. We kunnen deze vraag zo overplaatsen in deze tijd. Het waarom, waarom, waarom, klinkt wereldwijd. We vragen zelfs waar­om over dingen die we wel weten. We moeten het vanuit God bekijken. Hij is almachtig. Hij kijkt het hele wereldgebeuren aan. Hij ziet ons. Hij roept ons op om Hem te volgen. Dank U Heer, voor alles wat U ons bekend maakt. Ook weer in dit hoofdstuk. Het gaat God altijd om recht en gerechtigheid. Hij ze­gent hen die Hem volgen. Want Hij wil het goede. Hij laat niemand uit zijn hand vallen. We kunnen van alles meemaken. Het kan lijken of iedereen tegen ons is. We kunnen er het leven bij laten. We sterven in ieder geval allemaal. Vroeg of laat. En hoe, dat weten we ook niet. Maar God is eeuwig. Hij redt ons. Hij trekt ons uit het aardse op naar de hoge hemel. Hij regeert van daar­uit. Hij heeft een plan. Hij vestigt zijn Rijk van recht en gerechtigheid. We moeten naar Hem zien. We moeten het van Hem verwachten. En ondanks alle vragen die we hebben, toch steeds maar weer bij Hem schuilen. Vasthouden aan Hem, Die beloofd heeft dat Hij met de rechtvaardigen zal zijn. En die rechtvaardigen worden door de tegenstander van God aangevallen. De duivel zal alles doen om ons bij God weg te halen. Dat is de grote strijd. Maar hij heeft al verloren op het kruis van Golgotha. De overwinning is aan de Here Jezus en door Hem heen aan ons. God trekt ons mee door dit leven van gebo­ren worden en sterven naar het leven waar eeuwig leven is. Wat een perspec­tief! Heerlijk om dat te weten. Dat wil je iedereen wel toeroepen. Dat moeten we dan ook doen.

Jeremia 12:7-13:27

28 mei [1]

12:7

Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verworpen; Ik heb mijn zielsgeliefde gegeven in de greep van haar vijanden.

12:8

Mijn erfdeel was Mij geworden als een leeuw in het woud, het had tegen Mij gebruld; daarom ben Ik het gaan haten.

12:14

zie, Ik ruk hen weg van hun bodem, en het huis van Juda ruk Ik weg uit hun midden.

12:15

Maar nadat Ik hen heb weggerukt, zal Ik Mij weder over hen erbarmen en hen terugbrengen, een ieder naar zijn erfdeel en een ieder naar zijn land,…

12:17

Maar als zij geen gehoor geven, dan zal Ik dat volk geheel en al uitrukken en verdelgen, luidt het woord des HEREN.

13:1

De HERE zeide tot mij aldus: Ga heen, koop u een linnen gordel en doe dien om uw middel, maar laat hem niet in water komen.

13:4

ga naar Peráth en verberg hem daar in een rotsspleet.

13:7

en zie, de gordel was bedorven, hij deugde nergens toe.

13:9

evenzo zal Ik verderven de glorie van Juda en van Jeruzalem, die groot is.

13:11

Want zoals de gordel kleeft aan het middel van een man, zo had Ik het gehele huis van Israël en het gehele huis van Juda aan Mij doen kleven, luidt het woord des HEREN, om Mij te zijn tot een volk, tot een roem, een lof en een sieraad; maar zij hebben geen gehoor gegeven.

13:13

Zie Ik vul alle inwoners… met dronkenschap,

13:14

en Ik zal hen tegen elkander aan stukken slaan,…

13:16

Bewijst de HERE, uw God, eer, voordat Hij het donker doet worden,…

13:24

Ja, Ik zal hen verstrooien als kaf, wegstuivend in de woestijnwind.

13:25

daar gij Mij hebt vergeten en op de leugen uw betrouwen gesteld.

13:27

wee u, Jeruzalem, hoelang zal het nog duren, eer gij rein wordt?

De naburige volken zullen Israël binnendringen en het tot een woestenij maken. Het zal vreselijk zijn voor het volk van God. Maar God zal ook deze volken slaan. Hij duldt niet dat ze zijn volk naar het leven staan. Enerzijds roept Hij hen op en laat hen begaan, maar anderzijds kan Hij het niet hebben dat zijn volk geslagen wordt. Hij zal Zich dan ook over zijn volk erbarmen. Hij wil dat zij zich bekeren. En Hij zal ze ook terugbrengen in hun land. Ze moeten Hem dan ook trouw beloven en Hem dienen. Maar doen ze het niet, dan kan Hij niet anders dan hen verdelgen en wegrukken. God lijdt Zelf het meeste onder de ongehoorzaamheid van en het oordeel over zijn volk.

Jeremia moet een linnen gordel kopen en omdoen. En dan moet hij hem ver­bergen in een rotsspleet en dan na vele dagen ophalen. Maar dan is de gordel bedorven; het dient nergens meer toe. En dat is het beeld van het volk. Zij hebben de HERE verlaten. En dat terwijl God zijn volk als een linnen gordel die aan de man kleeft, aan Hem wil laten kleven, om Hem te eren en Hem tot een volk te zijn. Maar ze hebben niet gehoord. Daarna komt het beeld van de met wijn gevulde kruiken. Heel Jeruzalem is dronken en staat tegen elkaar op. God zal er geen deernis mee hebben, want ze zijn in dronkenschap gevallen en hebben God verlaten.

Maar telkens weer klinkt de oproep tot bekering. God lijdt aan zijn volk. Het licht wordt in donkerheid veranderd. Het kan niet anders. Op zonde volgt de donkerheid, de dood. Het volk wordt weggevoerd. Het is gebeurd. En als de vraag klinkt: waarom treft mij dit?, dan is het antwoord: om de grootte van uw ongerechtigheid. God weent, Hij gaat er onder gebukt. Hoe heeft het zover kunnen komen? Maar het is gebeurd. Het is te laat. O HERE God, help!

Wee u, Jeruzalem, hoe lang zal het nog duren, eer gij rein wordt? Een vraag uit het leven gegrepen. Het gaat hier om het volk van God. Zij hebben gezon­digd. En dan komt het oordeel. Maar dwars door alles heen blijft klinken de oproep tot bekering. Dat geldt ook voor vandaag. Dat geldt voor het volk van God dat in ballingschap is. Dat in zonde terugkeert, dat nog steeds de HERE God niet volgt en nog veel lijden moet meemaken voordat ze erkennen dat de HERE hun God is. God Zelf zal optreden. Dan zullen ze pas zien Wie ze door­stoken hebben. Wat moet er nog ontzettend veel gebeuren.

Wat is het een voorrecht om door genade nu al te zien dat Messias Jezus ge­komen is om het heil in deze wereld te brengen. Hoe de HERE God met grote haast bezig is om een einde te maken aan de duivelse macht in deze wereld. Daarom mogen we met kracht en blijdschap op de HERE Jezus zien en Hem verwachten. Wat een zegen. Wat een voorrecht dat we dit hemels perspectief duidelijk mogen zien. We genieten daarvan. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 14:1-22

29 mei [1]

14:1

Hetgeen als woord des HEREN tot Jeremia kwam met betrekking tot de grote droogte.

14:7

Al getuigen onze ongerechtigheden tegen ons, HERE, doe het om uws naams wil. Want vele zijn onze afdwalingen, tegen U hebben wij gezondigd.

14:8

Hope Israëls, zijn Helper in tijd van nood, waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land,…

14:9

Gij zijt toch in ons midden, HERE, uw naam is over ons uitgeroepen, laat ons niet aan ons lot over!

14:11

En de HERE zeide tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede;

14:12

al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep,… maar door het zwaard, de honger en de pest maak Ik een einde aan hen.

14:14

Leugenachtig profeteren de profeten in mijn naam,…

14:15

Daarom, zo zegt de HERE van de profeten die in mijn naam profeteren,… door het zwaard en de honger zullen die profeten aan hun eind komen.

14:16

En het volk, waarvoor zij profeteren, zal op de straten van Jeruzalem ten gevolge van de honger en het zwaard terneergeworpen liggen, zonder dat hen iemand begraaft, zij, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters. Zo zal Ik hun boosheid over hen uitgieten.

14:19

Hebt Gij Juda dan geheel en al verworpen? Heeft uw ziel een afkeer van Sion? Waarom hebt Gij ons geslagen, zodat er voor ons geen genezing is?

14:21

Verwerp niet om uws naams wil, onteer niet uw heerlijke troon! Gedenk; verbreek niet uw verbond met ons!

Er is een grote droogte in het land. Er is geen water te krijgen. Ze versmachten van de dorst. Wat een ellende. Ze roepen tot de HERE. HERE, U bent toch almachtig? U laat ons toch niet in de steek? Wat moeten de volken wel zeg­gen? Ja, als we in de nood zijn dan willen we wel tot de HERE God roepen. We kunnen er een potje van maken. We kunnen de grootste zonden bedrijven en denken dat er toch geen straf op volgt. We tarten God. We laten het er op aankomen. Maar als dan de droogte of wat er dan ook komt, dan zijn we in­eens vroom en weten van de prins geen kwaad. We vergeten dan ineens wat we God allemaal hebben aangedaan. Krokodillentranen. We hebben God nodig als de nood groot is, maar we laten het zo weer wegzakken als het on­heil voorbijtrekt. In nood lopen de kerken vol en daarna lopen ze weer leeg. Dat is een staande uitdrukking. Maar in dit hoofdstuk zien we scherp hoe God daarover denkt. God heeft geen behagen in dat geroep om Hem. De profeten kunnen nu wel vroom zitten te doen, maar ze hebben het volk op het verkeerde been gezet. En dat zullen ze weten ook. Ze zullen sterven en er zal niet één overblijven. En het volk dat ze hun verkeerde profetieën hebben voorgehou­den, wordt ook uitgeroeid. Hun lijken liggen op de straten van Jeruzalem. Vreselijk! Maar HERE God, hebt U dan uw volk helemaal verworpen? Dat kan toch niet? Verbreek toch niet het verbond dat U met ons hebt. Here, HERE, help ons! Verlos ons van de vijanden.

Dit hoofdstuk is wel kras. Er worden geen doekjes om gewonden. Het is de HERE ernst. We kunnen wel denken dat we in slapheid en lamlendigheid en gebrek aan moed de zonde maar de zonde laten, maar dan roepen we het oor­deel over ons af. Daar heeft de HERE een hekel aan. Daar komen we niet mee klaar. In het volgende hoofdstuk gaat het nog verder.Wat zal daar weer in staan? We hebben een almachtig God, maar ook een heilig God. We moeten niet denken met Hem een loopje te kunnen nemen. Dan gaan we eraan.

Jeremia 15:1-21

1 juni [1]

15:1

Maar de HERE zeide tot mij: Al stond Mozes met Samuël vóór Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan!

15:4

en Ik zal hen maken tot een schrikbeeld… ter wille van Manasse,… om hetgeen hij gedaan heeft in Jeruzalem.

15:8

Ik doe onverhoeds op hen vallen angst en verschrikkingen.

15:15

Neem, door uw lankmoedigheid, mij niet weg; weet, dat ik om Uwentwil smaad draag.

15:16

want uw naam is over mij uitgeroepen, HERE, God der heerscharen.

15:19

Daarom zo zegt de HERE: Indien gij terugkeert, zal Ik u doen terugkeren;…

15:20

Dan zal Ik u voor dit volk maken tot een koperen, onneembare muur, en zij zullen tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u om u te helpen en te bevrijden, luidt het woord des HEREN.

15:21

Ja, Ik zal u bevrijden uit de hand der bozen, u verlossen uit de vuist der geweldenaars.

Al stonden Mozes en Samuël voor Mij. Zelfs als deze grote voorbidders voor het volk zouden pleiten, dan nog zou de HERE niet luisteren. Jeremia pleit voor het volk. Maar God wil er niets van weten. Zij hebben vreselijk gezon­digd. Zij hebben zich van Hem afgekeerd. En nu is het voorbij. Er is geen ontferming bij God. Hij zal hen straffen. En niet zo’n klein beetje ook. Om de zonden van koning Manasse, die hij in Jeruzalem gedaan heeft. Die zijn zo gruwelijk. Dat is zo heiligschennend. Daar kan geen vergeving meer voor zijn. De HERE is zo gekrenkt, zo verbolgen, zo boos, dat Hij zijn oordeel niet meer wil tegenhouden. Het wordt allemaal met naam en toenaam genoemd. Het volk zal dit en het volk zal dat. Wat zal er een ellende zijn voor alle inwoners van het land.

Jeremia moet het allemaal aanhoren en doorgeven. Wat moeten de mensen wel gedacht hebben? Wat een onheilsprofetie. Wat een ellende. Het is niet zo gemakkelijk om dat allemaal door te moeten geven, terwijl het volk denkt: vrede, vrede en geen gevaar. Je bent dan een verstoorder van de rust. Van het gezapige geloof vermengd met heidendom. De vijand komt uit het noorden. Dat wordt keer op keer gezegd. En er zit een machtige vijand in het noorden. Maar ze verwachten geen oorlog. Het is rustig en ieder kan zijn gang gaan. Maar dat is de HERE een gruwel. Hij is boos, want ze onteren Hem en ze hebben zich niet bekeerd.

Toch aan het einde van dit hoofdstuk keert de situatie om. Jeremia pleit op de HERE God. Zij zijn toch het uitverkoren volk? Zij hebben toch de beloften? De HERE kan hen toch niet vernietigen? Dat staat toch haaks op de beloften? En dan komt opnieuw de belofte dat als het volk zich verootmoedigt en be­keert, dat dan de HERE het onheil zal afkeren. Dat geldt voor Jeremia zelf en dat geldt voor het volk. Dan zullen zij zijn een koperen muur, een onneembare vesting, want de HERE God beschermt hen. Dan zullen ze bevrijd worden uit de hand van de boze. Hij zal hen bevrijden uit de hand van de geweldenaars. Wat toch een verlossing. Het volk is diep gevallen. Ze hebben het echt ver­bruid. Het kan niet meer. Het oordeel komt. En toch zegt de HERE: als mijn volk zich bekeert, dan zal Ik horen en hen verlossen uit de macht van de vijand. Waar let God dus op? Of we ons voor Hem verootmoedigen en ons bekeren van de zonden die zo aan ons kleven. Daarom is vandaag belangrijk, dat we dicht bij de HERE Jezus blijven. Hij beschermt ons. Hij wijst ons de weg. Wij weten het soms ook niet allemaal. Op vele vragen krijgen wij geen antwoord. Maar Hij wil ons beschermen en uitleiden en ons voor onze vijan­den behoeden als we bij Hem schuilen. Maar blijven we in de zonde, dan hebben we het ook zelf gedaan. Dan hebben we gekozen voor het oordeel. Want God duldt de zonde niet. Als we zijn aanbod van genade en verlossing afweren dan doen we dat toch zelf. Het blijft staan dat Hij blijft roepen om Hem te volgen. Er is een uitkomst! Er is verlossing! Nog is het niet te laat. Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geloof het evangelie! De tijd is kort. Marcus 1.

Jeremia 16:1-17:18

2 juni [1]

16:4

Aan dodelijke ziekten zullen zij sterven,…

16:5

want Ik neem van dit volk mijn vrede weg, luidt het woord des HEREN, de genade en het erbarmen!

16:9

Zie, Ik doe in deze plaats voor uw ogen en in uw dagen verstommen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid!

16:11

dan zult gij tot hen zeggen: Omdat uw vaderen Mij hebben verlaten, luidt het woord des HEREN, en andere goden zijn achternagelopen…

16:13

daarom zal Ik u wegslingeren uit dit land naar een land dat gij niet hebt gekend,…

16:14

Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat niet meer zal gezegd worden: Zo waar de HERE leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft gebracht,

16:15

maar veeleer: Zo waar de HERE leeft, die de Israëlieten heeft doen optrekken uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; ja, Ik zal hen terugbrengen in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven had.

16:16

Zie, Ik ontbied vele vissers, luidt het woord des HEREN, die hen zullen opvissen, en daarna zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg en elke heuvel, en uit de rotskloven;

16:17

want mijn ogen zijn op al hun wegen, deze zijn voor Mij niet verborgen, en hun ongerechtigheid is voor mijn ogen niet bedekt.

16:18

Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij mijn land hebben ontwijd met het aas van hun gruwelen en afschuwelijkheden, waarmede zij mijn erfdeel hebben vervuld.

17:4

en gij zult uw hand moeten losmaken van het erfdeel dat Ik u gegeven had,…

17:7

Gezegend is de man die op de HERE vertrouwt,…

17:10

Ik, de HERE, doorgrond het hart en toets de nieren,…

17:13

HERE, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden;…

17:14

Genees mij, HERE, dan zal ik genezen zijn;…

17:18

Laten mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat ik niet beschaamd worden;… Breng over hen de dag van rampspoed, verbreek hen met een dubbele verbreking!

Het gaat door met aankondigingen van het onheil. Wanneer ze dan gaan vra­gen wat toch de reden is dat al deze rampspoed hen overkomt, dan is het om­dat hun vaderen de HERE God verlaten hebben. Andere goden zijn nagelopen. Niet naar de HERE God geluisterd hebben. De HERE gekrenkt hebben. Daar­om zullen zij als lijken vallen. Maar er zal geen rouwklacht zijn. Ze zullen niet eens begraven worden. Hun lijken zijn als mest op het land. Vreselijk wat een oordeel. En daarom zal de HERE God hen uit hun land slingeren naar een land dat zij niet kennen. En zo is het gebeurd.

Echter, zie, er komen dagen dat niet meer gesproken wordt van de uittocht uit Egypte. En wat was dat niet een geweldige uittocht. Meer dan een miljoen mensen. Van zo’n grote volksverhuizing was nog nooit sprake geweest. Maar dat zal verbleken bij de terugkeer van Israël naar hun beloofde land uit het noorden en uit alle landen waarheen ze verstrooid zijn. Dat zal een massale en opvallende terugkeer zijn. Daar zullen de mensen van blijven spreken. Eerst zullen er vissers door God gezonden worden die hen opvissen en terugbrengen naar het land. Daarna komen er jagers, die hen zullen opjagen en naar hun land terugdrijven. Hoe moeten we dat zien? Eerst vissers en dan jagers? Vis­sers zoeken de vissen op en vangen ze dan. Zal dit betekenen dat er mensen zijn die de verbannenen van Gods volk opzoeken en dan terugbrengen naar hun beloofde land? Het lijkt aannemelijk. En we zien het ten dele al op dit ogenblik gebeuren. Er zijn nu al meer dan één miljoen Joden uit Rusland teruggekeerd. Na de val van de muur en de glasnost is een enorme stroom op gang gekomen en dat gaat nog steeds door. En dan de jagers. Jagers proberen het wild op te jagen en af te schieten. Dat doet denken aan de heersers in de landen waar de Joden wonen; die hen proberen weg te jagen. Dat ze niet meer welkom zijn. Zodat ze hun biezen pakken en dan naar Israël gaan. Dat zien we in landen waar het antisemitisme opgeld doet. Dat hebben we gezien na de Tweede Wereldoorlog toen, nadat zes miljoen Joden die omgekomen waren in de concentratiekampen, heel veel Joden naar Amerika vluchtten en ook al eerder tijdens de progroms. Een groot aantal trok naar Israël, waar in 1948 de onafhankelijke Joodse staat werd uitgeroepen. Hier staat het. Ze zijn verban­nen vanwege hun zonde. Het was vreselijk wat ze allemaal uitgehaald hebben, maar nu zijn ze terug in hun land. Daar moet dus heel wat aan vooraf gegaan zijn. Daar heeft God een directe bedoeling mee. Eens zal Hij zijn woord in hun binnenste leggen. Eens zullen ze zien wie ze doorstoken hebben als Jezus zijn voeten zal zetten op de Olijfberg.

Er gebeuren grote dingen en er gaan zeer grote dingen gebeuren. We doen er goed aan om het Woord van God nauwgezet te bestuderen en er voor elke dag uit te putten. We leven in enerverende tijden. Dicht bij Jezus blijven, dan zien we het beste wat er gebeurt. Zijn Rijk van recht en gerechtigheid is komende. Glorie voor zijn Naam!

Ze zijn verbannen vanwege hun zonden. De HERE zal hun ongerechtigheden bezoeken, maar dan zullen ze terugkeren. Daar gaan heel wat jaren overheen. Juda zal de zonde gaan ontdekken. Want vervloekt is hij die de HERE God verlaat. Rechtvaardig is hij die de geboden van God bewaart en daarnaar leeft. Gezegend is Hij die op de HERE vertrouwt. We lezen Psalm 1 in dit stuk. Een prachtige psalm. Gezegend als je in de wegen van de HERE wandelt. Dan zal het je goed gaan. Dan zal het onheil afgewend worden. En allen die de HERE verlaten zullen beschaamd uitkomen. Maar Gods troon blijft gevestigd in Jeruzalem. Daar woont Hij. Daar zal Hij rechtspreken over de volkeren en over zijn eigen uitverkoren volk. Het is geweldig om de almacht van de HERE God hier steeds weer met macht en majesteit te zien. Hij regeert het grote wereldgebeuren. Het zal allemaal gaan volgens zijn plan. Jeremia is vol van God. Hij wil het onheil wel afwenden, maar hij heeft de woorden van God te spreken. Hij weet dat Gods plan doorgaat.

Jeremia 17:19-18:23

3 juni [1]

17:22

gij zult de sabbatdag heiligen, gelijk Ik aan uw vaderen geboden heb.

17:25

en zal deze stad blijven bestaan voor immer.

17:27

Maar indien gij niet naar Mij hoort om de sabbatdag te heiligen… dan zal Ik een vuur ontsteken in zijn poorten, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren zonder te worden geblust.

18:3

Toen daalde ik af naar het huis van de pottenbakker,…

18:6

Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis Israëls? luidt het woord des HEREN. Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in mijn hand, huis Israëls!

18:8

maar, bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen.

18:11

bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.

18:12

Doch zij zeggen: Het baat niet, want wij zullen onze eigen gedachten volgen en een ieder naar de verstoktheid van zijn boos hart handelen.

18:15

Nochtans heeft mijn volk Mij vergeten;…

18:17

Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor de vijand;…

18:18

Toen zeiden zij: Komt, laat ons plannen tegen Jeremia beramen, want nooit ontbreekt een aanwijzing aan de priester, raad aan de wijze, een woord aan de profeet!

18:22

Want zij hebben een kuil gegraven om mij te vangen en strikken verborgen voor mijn voeten;

18:23

doch Gij, HERE, kent heel hun moordplan tegen mij; doe geen verzoening over hun ongerechtigheid,…

Zie je Jeremia staan, daar bij de poorten van Jeruzalem? Hij roept de mensen op om de sabbat te houden. Daar waren duidelijke voorschriften voor. Natuur­lijk ging je niet met goederen in en uit de poort. Maar men deed het toch. Want men had de weg des HEREN verlaten. Ze gingen hun eigen weg en deden ook op de sabbat handel. Dan komt het oordeel. Maar doe je wel naar het gebod van de sabbat, dan zal het u goed gaan, dan zullen de vorsten zitten op de troon van vader David. Dan zullen er offers gebracht worden in de tempel. Maar doen jullie het niet, dan zal Ik een vuur ontsteken en dan zullen de paleizen en de poorten van Jeruzalem verbrand worden. Het gaat dus om gehoorzaamheid aan de geboden van God. Zal Jeremia nooit moe geworden zijn van al deze waarschuwende boodschappen? Wat zullen de mensen boos op hem geweest zijn. Dan weer dit en dan weer dat. Overal kwamen ze deze onheilsprofeet tegen. Kan hij niet eens een keer ophouden?

Dan krijgt Jeremia opdracht om naar de pottenbakker te gaan. En de HERE zegt: Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis Israëls? De pottenbakker maakt de kruik zoals hij dat goed gedacht heeft. Het gaat hier over het volk dat in zonde is en de straffen Gods over zich afroept, maar als het zich dan weer bekeert, dan hoort de HERE naar hen en gaat het hen weer goed. Maar blijven ze zondigen, dan komt er rampspoed en niet zo’n beetje ook. Het is een aanfluiting voor de HERE. Wat andere volken voor hun goden nooit zouden hebben gedaan, dat doet Israël. Dat kan toch niet. Als een oos­tenwind zal Ik hen verstrooien voor de vijand, de nek zal Ik hun tonen, niet het aangezicht, ten dage van hun nood.

En ja hoor. Ze zijn het zat. Ze willen Jeremia uit de weg ruimen. Hij komt ook nooit eens met een positieve profetie. Weg met hem! Ze willen hem een val­strik leggen. Maar Jeremia is het te weten gekomen. En hij roept dit naar de HERE. Hij smeekt of de HERE hem wil redden. Hij heeft toch trouw gedaan aan wat de HERE hem geboden heeft? Het was niet gemakkelijk om steeds maar weer de straat op te gaan met deze onheilsprofetie en ook steeds maar te zien dat het volk zich niet bekeerde. Ondanks het feit dat hij ook steeds de andere kant liet zien van wat er zou gebeuren als het volk zich zou bekeren. Nu roept hij op dat de HERE zijn oordelen uitvoert en hem beschermt. HERE, Gij kent hun moordplan. Treed handelend op! Red mij!

Jeremia 19:1-20:6

4 juni [1]

19:1

De HERE zeide aldus: Ga heen, koop u een pottenbakkerskruik, en ga…

19:2

naar het dal Ben-Hinnom,…

19:3

en zeg: Hoort het woord des HEREN,… Ik breng rampspoed over deze plaats, waardoor ieder die er van hoort, de oren tuiten zullen,

19:4

omdat zij Mij verlaten,… deze plaats met het bloed van onschuldigen hebben vervuld,

19:5

en zij de hoogten van de Baäl gebouwd hebben om hun kinderen als brandoffers voor de Baäl met vuur te verbranden, iets wat Ik niet geboden noch uitgesproken heb en wat Mij niet in de zin is gekomen.

19:6

Daarom… dat deze plaats niet meer zal genoemd worden Tofeth… maar Moorddal.

19:8

en Ik zal deze stad maken tot een voorwerp van ontzetting en tot een aanfluiting; ieder die er langs gaat, zal zich ontzetten en fluiten om al haar slagen.

19:10

Breek dan de kruik… aan stukken en zeg tot hen:

19:11

Zo zegt de HERE der heerscharen: zo zal Ik dit volk en deze stad aan stukken breken, gelijk men pottenbakkersgerei aan stukken breekt, dat niet weder heel gemaakt kan worden;…

19:13

ja, de huizen van Jeruzalem en van de koningen van Juda zullen als de plaats van Tofeth zijn, onrein;…

19:15

Ik breng over deze stad en al haar steden al de rampspoed die ik tegen haar heb uitgesproken, omdat zij hun nek hebben verhard om niet naar mijn woorden te horen.

20:4

en geheel Juda zal Ik overgeven in de macht van de koning van Babel; hij zal hen wegvoeren naar Babel,…

20:5

zal Ik geven in de macht van hun vijanden, die ze zullen buitmaken en medenemen en brengen naar Babel.

Jeremia moet naar het dal Ben-Hinnom. Dit dal ligt net buiten de muur van Jeruzalem op een steenworp afstand van de tempel. In dat dal worden de kin­deren geofferd aan de Moloch. De armen van het afgodsbeeld worden verhit en de kleine kinderen worden in die armen gegooid zodat ze levend verbran­den. Hoe meer het geschreeuw der kinderen opstijgt en hoe meer bloed er vloeit, hoe meer de eigen welvaart en het persoonlijke genot gezegend zullen worden. Het is onvoorstelbaar dat zoiets kan plaatsvinden. Jeremia moet een pottenbakkerskruik kopen en daarmee naar het dal Ben-Hinnom gaan. De regeerders van het land moet hij daarbij meenemen. Jeremia gaat met lood in de schoenen, want hij heeft ervaren dat ze naar hem niet willen luisteren, dat ze hem zelfs naar het leven staan. Maar hij moet profeteren. Zo zegt de HERE: Zie, Ik breng rampspoed over deze plaats, waardoor ieder die ervan hoort de oren tuiten zullen. Jullie hebben het bloed van onschuldigen vergoten door jullie kinderen aan de afgod Moloch te offeren. Zoiets is in Mij niet opgeko­men, hoe is het mogelijk! Daarom zal dit dal Moorddal genoemd worden. Maar Ik zal rampspoed brengen en hen toebrengen wat zij voor deze weerloze kinderen hebben beraamd. De vijanden zullen komen en jullie zullen sterven door het zwaard. Ze zullen jullie naar het leven staan en de benauwdheid zal groot zijn.

Jeremia moet de kruik breken ten aanschouwen van de leiders van het volk, gelijk men pottenbakkersgerei aan stukken breekt. Het land zal vallen en de huizen worden onrein, van een ieder die offert aan de afgoden, omdat zij hun nek hebben verhard om niet naar mijn woorden te horen. Ik zal Juda overge­ven in de macht van de koning van Babel, die jullie schatten zal buitmaken en medenemen en brengen naar Babel. En zo is het geschied. Zij, die onschuldig bloed vergieten, zullen de straf van God niet ontlopen.

Elke dag wordt in ons land onschuldig bloed vergoten in de abortusklinieken. Elke dag worden honderd kinderen in de moederschoot vermoord. Geofferd aan de moderne Moloch, omdat je eigen kind de dupe wordt van de keuze om te kiezen voor je eigen welzijn. Onschuldig bloed vloeit in ons land. Moeders blijven achter met een wond in hun ziel. Zou een moeder ooit haar kind kun­nen vergeten? Met het vermoorden van onze kinderen in de moederschoot hebben we het oordeel van God over ons gehaald. Alleen als het moedwillig afbreken van zwangerschap stopt, zal er hoop zijn voor ons land. Nog geeft de HERE God de kans om het tij te keren. Nog geeft Hij tekenen om ons op te roepen om ons te bekeren. Zij die hun veestapel zien ruimen, beseffen hoe een ramp hen treft. Zij die hun huizen onder water hebben zien staan, weten van bedreiging en oordeel. Als de apocalyptische profetische contouren zich in ziekten en oorlogen en rampen aftekenen, klinkt de eindtijd oproep om ons te bekeren, want het oordeel op het vergieten van onschuldig bloed staat vast.

Met het hedendaags stukslaan van de pottenbakkerskruiken klinkt de profe­tische oproep om te ontkomen aan het oordeel. De ongeboren kinderen Schreeuwen om Leven in de baarmoeder van hun moeders en onder het altaar voor de troon van God tot de komst van het eeuwige Koninkrijk van recht en gerechtigheid, als al het onschuldig vergoten bloed gewroken wordt. Nog is het niet te laat: Bekeert u! Om onze kinderen en om onze eigen levenswil moet abortus uit onze samenleving gebannen worden.

Jeremia 20:7-21:10

5 juni [1]

20:7

Ik ben tot een bespotting geworden de gansen dag, allen honen ze mij.

20:8

Want telkens wanneer ik spreek, moet ik het uitschreeuwen, van geweld en onderdrukking roepen;…

20:9

wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet.

20:10

Alle lieden met wie ik bevriend ben, loeren op mijn val:…

20:11

Maar de HERE is met mij als een geweldig held;…

20:12

ik zal uw wraak op hen zien,…

20:13

Zingt de HERE, looft de HERE, want Hij bevrijdt het leven van de arme uit de macht der boosdoeners.

20:18

Waarom toch ben ik uit de moederschoot voortgekomen om moeite en kommer te aanschouwen en opdat mijn dagen in schande ten einde spoeden?

21:2

misschien zal de HERE met ons doen naar al zijn wonderen, zodat hij van ons wegtrekt.

21:6

en Ik zal de inwoners van deze stad slaan,…

21:7

overgeven in de macht van Nebukadrezar,…

21:8

Zie, Ik stel u de weg des levens en de weg des doods voor:

21:9

wie in deze stad blijft, zal door het zwaard, de honger of de pest sterven, maar wie er uitgaat en naar de Chaldeeën die u belegeren, overloopt, zal leven…

Ja, dat is ook wel te begrijpen. Jeremia moet steeds het oordeel preken. Hij moet het met scherpe woorden doen. Dat is niet eenvoudig. Hij moet het uit­schreeuwen. En dan zie je de mensen hem steeds weer verbolgen aankijken. Daar heb je die zwartgallige profeet weer. Niemand is meer vriendelijk tegen hem. Zelfs zijn vrienden laten hem links liggen. Met zo’n onheilsprofeet, daar kun je ook niets mee beginnen. Kan er nu ook nooit eens een greintje vreugde en hoop af. Jeremia heeft het er moeilijk mee. Hij weet wel dat de HERE rechtvaardig is. En dat Hij ook op de HERE moet blijven vertrouwen. De HERE geeft de overwinning. Want dat is ook steeds zijn profetie geweest. Maar het valt niet mee als je dat moet doen.

Hij vervloekt de dag van zijn geboorte. Als hij niet geboren was, dan had hij ook dat onheil niet hoeven meemaken. Waarom ben ik toch uit de moeder­schoot voortgekomen om moeite en kommer te aanschouwen en mijn dagen in schande ten einde voeren? Natuurlijk weet Jeremia dat hij dingen vraagt die nergens op slaan. Want dat kan natuurlijk niet. Ons leven is niet in onze hand. Dat is duidelijk. Maar het kan een mens wel eens teveel worden. En dan roep je wel eens dingen die nergens op slaan. Waar je ook van terug moet komen.

En dan wordt Jeremia gevraagd om te profeteren, want de vijand komt eraan. De koning, Zedekia, zegt: Misschien wil God zijn wonderen aan ons doen en de vijand van ons doen wegtrekken. Laten we Jeremia vragen. Maar dan moet Jeremia het oordeel profeteren. Vreselijk wat een oordeel. De hele stad zal sterven aan de pest, aan de honger of aan het zwaard. Alleen zij die overlopen naar de Chaldeeën, die zullen het leven eraf brengen. De hele stad zal worden verbrand. Het oordeel van God is onherroepelijk. Het zal gaan gebeuren. Dat was het tegenovergestelde van wat Zedekia had verwacht. Dit was de uitvoe­ring van de profetie die Jeremia al die jaren had aangekondigd. En nu zal het gebeuren. Wat zullen de koning en zijn mannen gezegd hebben? Dit is toch te gek? Je wordt zelfs aangemoedigd om naar de vijand over te lopen. Wat voor profetie is dit? Dat de profeet aanraadt zich over te geven, lag helemaal in de lijn van zijn prediking. Het was immers het oordeel Gods, dat kwam. Daaraan moest men zich onderwerpen. Bovendien, de koning en de regering hadden hun eed verbroken tegenover Nebukadrezar. Overgave kon de strafexpeditie alleen maar verlichten. Intussen is Jeremia zelf op zijn post gebleven en hij kon zich dus terecht tegen de aanklacht van overloperij verdedigen. Wie zich overgaf, is inderdaad gespaard.

Jeremia 21:11-22:19

6 juni [1]

21:13

Zie, Ik zàl u! die daar zetelt in het dal, rots in de vlakte! luidt het woord des HEREN, gij, die zegt: Wie zal tot ons afdalen, wie zal in onze schuilhoeken binnendringen?

21:14

Nu, Ik zal aan u bezoeking doen naar de vrucht uwer handelingen, luidt het woord des HEREN, en Ik zal een vuur in haar woud ontsteken, dat haar gehele omgeving verteren zal.

22:4

Want indien gij dit nauwgezet doet, dan zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op de troon van David,…

22:9

En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond van de HERE, hun God, verlaten hebben, en zich voor andere goden hebben neergebogen om die te dienen.

22:12

maar in de plaats waarheen men hem in ballingschap heeft gevoerd, dáár zal hij sterven en dit land zal hij niet weerzien.

22:15

Uw vader, heeft hij niet… recht en gerechtigheid gedaan? Toen ging het hem wèl.

22:17

Maar gij hebt enkel oog en hart voor uw onrechtmatig gewin en voor het vergieten van onschuldig bloed, voor het begaan van onderdrukking en geweld.

22:19

Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem.

Ja, het koningshuis van Juda, daar was het niet zo best mee gesteld. Die konin­gen deden niet wat recht was in de ogen des HEREN. Daar kwam het oordeel over. Het koningshuis zal worden vernietigd. Het is genoeg. Het is afgelopen. Jeremia moet afdalen naar het huis van de koning. Daar profeteert hij het oor­deel. We weten toch de belofte? Als de koningen in de weg des HEREN wan­delen en nauwgezet zijn geboden onderhouden, dan zal er een koning zijn op de troon van David. Maar zo niet, dan komt het oordeel. Dat staat vast. Dan zullen de volken zeggen: Hoe komt het toch dat hun God hen zo in de steek laat? En dan zal het antwoord zijn: Omdat zij de geboden van hun God niet hebben gevolgd en omdat zij zich voor andere goden hebben neergebogen.

Ook Sallum zal worden weggevoerd en sterven in ballingschap. Koning Jojakim, die toch van z’n vader Josia had kunnen leren wat recht en gerech­tigheid was, die doet de zonde en hij zal een ezelsbegrafenis krijgen, staat er. Men zal hem wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem. Daar zal dus geen eer meer zijn. De oordelen Gods staan vast. Ze zijn gepro­feteerd en het zal gebeuren. Er is geen weg terug. De maat is vol. Ze zullen worden weggevoerd. Dit is het tegenovergestelde van wat de koning verwacht­te. Hij had nog hoop dat God zijn wonderen zou laten zien. Die wonderen zouden ook gekomen zijn als de koning en het volk in de wegen van de HERE zouden wandelen. Maar dit is juist niet het geval. Zedekia had het dus kunnen weten. Maar hij probeert het toch. Uit het leven gegrepen. Hoe vaak marchan­deren wij niet met de geboden van de HERE en blijven dan toch nog rekenen op de zegen van God. Hoe verongelijkt kunnen we zijn als ons dingen tegen­zitten. We zitten zo maar verwijten richting God te spuien. Waarom? Waar­om? Waarom? Maar het gaat erom dat we onvoorwaardelijk de geboden van God volgen. Dan kan God ons zegenen. Dan heeft Hij ons leven in zijn hand. Glorie voor zijn Naam! Dan hebben we vrede in Hem. Bij Hem kunnen we altijd schuilen.

Jeremia 22:20-23:8

7 juni [1]

22:21

Ik wil niet horen.

22:25

in de macht van Nebukadrezar, de koning van Babel,…

22:26

en Ik zal u met uw moeder, die u gebaard heeft, wegslingeren naar een ander land, waar gij niet geboren zijt,…

22:29

Land, land, land, hoor des HEREN woord:…

23:2

Gij verstrooit en verstoot mijn schapen, en zoekt ze niet op; zie, Ik bezoek aan u de boosheid uwer handelingen,…

23:3

En Ik zal de rest van mijn schapen verzamelen uit al de landen waarheen Ik ze heb verdreven, en Ik zal ze doen wederkeren naar hun weiden, en zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermeerderen.

23:5

Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land.

23:6

de HERE onze gerechtigheid.

23:7

Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de HERE leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft doen optrekken, maar veeleer:

23:8

Zo waar de HERE leeft, die het nageslacht van het huis Israëls heeft doen optrekken en die het heeft doen komen uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; en zij zullen op hun eigen grond wonen.

Het gaat hier nog even door. Ook Jojakim luisterde niet. Hij zondigde. En ook hij wordt weggeslingerd naar een ander land. Ook hij gaat in ballingschap.

Land, land, land, hoort het woord des HEREN! Het gaat erom dat we luisteren naar de stem van de HERE God. Hij heeft ons zijn woorden gegeven. Hij houdt ons de geboden ten leven voor. Daar hebben we het goed bij. Dat zijn de universele geboden van God. Al het andere is afgodendienst en daar wor­den we door onderdrukt. Dan gaat het niet goed. Dat zien we keer op keer bij de koningen van Juda en Israël. En het loopt uit op de ballingschap als straf van God. Die ballingschap duurt nog voort tot op vandaag. Want tot op van­daag zijn de Joden verstrooid over de gehele aarde.

God neemt het niet hoe de leiders het volk leiden. Wee die herders! Zij weiden de schapen niet, maar zij verstrooien ze. Dat neemt de HERE God niet. Hij zal ze verzamelen uit alle landen waarheen ze verstrooid zijn en Hij zal ze terug­brengen naar het land waar zij zich zullen uitbreiden; het goed hebben. Gepre­zen zij de HERE God!

Dan zal ook de Rechtvaardige Spruit verwekt worden. Hij zal als Koning heer­sen. Hij zal recht en gerechtigheid uitoefenen. Hij zal heten: de HERE onze gerechtigheid. Dat is het allermooiste om een koning te noemen. Dan kan er ook niets verkeerd gaan. Dan is het veilig wonen in Juda en Israël. Dan zal men niet meer spreken over de uittocht uit Egypte als een overduidelijk voor­beeld van Gods uitredding, maar van de uittocht uit het Noorderland en uit alle landen waarheen Hij hen verdreven had. En zij zullen op hun eigen grond wonen. Dat is profetie. Dat is de bedoeling. Alles zal weer worden zoals het in het paradijs was. God komt klaar met zijn plan. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. Het staat hier. Dan zal Israël weer in Israël wonen en de HERE zal regeren met gerechtigheid vanuit Jeruzalem. De Rechtvaardige Spruit zal komen, de Messias. En ze zullen allen zien dat Hij hun HERE en God is. Wat een heerlijk perspectief. Daar past niet in dat dat niet letterlijk zou gelden voor het volk Israël en de Joden. Maar dat geldt in geestelijke zin ook voor ons. Want wij zijn geënt op die stam. Heerlijk om bij het volk te horen waarmee de HERE God een eeuwig verbond heeft.

Jeremia 23:9-32

8 juni [1]

23:11

Want zowel profeet als priester plegen heiligschennis,…

23:14

zij zijn Mij altezamen als Sodom geworden, zijn inwoners als Gomorra.

23:19

Zie, een stormwind des HEREN, gramschap, vaart uit, een wervelende storm; op het hoofd der goddelozen stort hij zich uit.

23:20

in het laatst der dagen zult gij dat duidelijk inzien.

23:25

Ik heb gehoord wat de profeten zeggen, die in mijn naam vals profeteren: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd!

23:28

wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des HEREN.

23:29

Is niet mijn woord zó: als een vuur, luidt het woord des HEREN, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?

23:30

Daarom zie, Ik zàl de profeten! luidt het woord des HEREN, die mijn woorden van elkander stelen;

23:31

zie, Ik zàl de profeten! luidt het woord des HEREN, die hun tong gebruiken en godsspraken verkondigen;

23:32

zie, Ik zàl de profeteerders van leugenachtige dromen! luidt het woord des HEREN, die zij vertellen om mijn volk te misleiden door hun leugens en woordenkramerij; Ik heb hen niet gezonden en hun geen opdracht gegeven; zij zijn dit volk niet van het minste nut, luidt het woord des HEREN.

Vreselijk! Vreselijk! De profeten doen alsof ze de God van Israël dienen, maar ze dienen de Baäl. Ze doen leugen en bedrog. De profeten van Jeruzalem zijn als de inwoners van Sodom en Gomorra. Dat zal je maar gezegd worden. Dat is het ergste wat je overkomt. Dat zal je duur komen te staan. Want dat nemen ze niet. Maar de HERE God zegt het onomwonden. Het zijn leugenaars. Ik heb ze niet gezonden. Ze zijn valse profeten. Ik heb ze geen opdracht gegeven. Er komt rampspoed over het volk. Ze hebben verkeerde profeten gevolgd. Het oordeel komt. Vast en zeker. Ik zàl die profeten, zegt God. God is verbolgen. Hoe durven ze zijn uitverkoren volk zo te misleiden. Dat kan niet. God is niet een God van verre. De profeten hebben valse dromen gedroomd. Wat denken ze wel?

Zo gaat het maar verder in dit stuk. Het oordeel komt. Ze hadden het kunnen weten. Ze hadden voor veel onheil behoed kunnen worden, maar ze zijn de valse profeten gevolgd. Jullie weten toch wat mijn Woord is. Ik laat niet met me spotten. Ik zàl die profeten. Ik zàl die valse profeteerders van leugendro­men. Ik maak er een eind aan. Ik heb hen niet gezonden. Wat een duidelijke taal. Daar is niets aan mis te verstaan. God neemt het niet. Daarom is de les voor vandaag: Lezen wat er staat, geloven wat er staat en doorgeven wat er staat en doen wat er staat.

Jeremia 23:33-25:14

9 juni [1]

23:33

Gij zijt de last, en Ik zal u afwerpen,…

23:36

dat gij verdraait de woorden van de levende God, van de HERE der heerscharen, onze God.

24:2

de ene korf bevatte zeer goede vijgen,… maar de andere korf zeer slechte vijgen,…

24:5

Gelijk deze goede vijgen, zo zal Ik de ballingen van Juda,… aanzien, ten goede;

24:6

en Ik zal hen naar dit land doen terugkeren;…

24:8

Zo zal Ik Zedekia, de koning van Juda, maken en zijn vorsten en het overschot van Jeruzalem,…

25:3

doch gij hebt geen gehoor gegeven;…

25:5

Bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en van de boosheid uwer handelingen,…

25:9

zie, Ik laat alle geslachten van het Noorden komen,…

25:10

en Ik doe uit hun midden verdwijnen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid,…

25:11

dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze volken nu zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren;…

25:12

maar na verloop van zeventig jaren zal Ik aan de koning van Babel en dit volk,… hun ongerechtigheid bezoeken,…

25:13

Dan zal Ik over dit land doen komen al mijn woorden die Ik daartegen gesproken heb, alles wat in dit boek geschreven staat, wat Jeremia over alle volken heeft geprofeteerd.

Ja, zo zijn wij ook vaak. Wij, net als het volk Israël, geven God de schuld van de last die we hebben te dragen. God is niet de last, maar het volk is de last. En de valse profeten maar zeggen dat God de last is. Daar steekt God een stokje voor. Zij hebben schuld. Zij zijn zelf de last, want zij hebben gezon­digd; zij hebben Gods geboden verlaten. Wij zijn ook vaak zo. We spelen maar een beetje toneel. We denken dat we vroom zijn, maar in onze woorden en gedachten zijn we vaak vèr van God. Daarvan moeten we ons bekeren, want anders kan God niets door en voor ons doen.

Dan is er het beeld van de twee korven met vijgen. De goede en de slechte vijgen. Het volk is in ballingschap. Ze zijn om hun zonden weggevoerd. En dan zegt de HERE van de korf goede vijgen, dat Hij zich zal ontfermen over Juda. Zij zullen weer terugkeren naar hun land. Ze zullen alles weer herbou­wen en planten. God is hen niet vergeten. Hij waakt over zijn Woord. Hij is getrouw. De slechte vijgen in de andere korf, dat zijn Zedekia en zij die ach­tergebleven zijn in Jeruzalem en Egypte. God zal hen kastijden. God zal het oordeel over hen doen komen. Zij zullen worden uitgeroeid.

Jarenlang heeft Jeremia geprofeteerd. Drie en twintig jaar lang. Hij heeft op­geroepen om te bekeren en terug te keren naar het Woord van God. Maar ze hebben Hem tot een bespotting gemaakt. Ze hebben niet naar de stem van God geluisterd. Daarom heeft God de vorsten uit het noorden gestuurd. De koning van Babel, Nebukadrezar. Die heeft het volk in ballingschap gezonden. Ze zijn weggevoerd uit het land dat God hen beloofd had. Alle vreugde is weg. Het land is geworden tot een puinhoop en een woestenij.

Maar de profetie gaat verder. Zij zullen de koning van Babel dienstbaar zijn, zeventig jaren. En dan zal Ik de koning van Babel bezoeken en hem overleve­ren aan de macht van anderen. God heeft een plan met zijn volk en een plan met deze wereld. Hij wil terug naar de wereld van recht en gerechtigheid. Daar gaat een hele strijd aan vooraf. We zien het hier met zijn eigen uitverko­ren volk. Ze hebben gezondigd. Ze keren zich steeds weer tegen God. Wat is de zonde toch machtig. Wat is de macht van de duivel toch groot. De zondeval is zichtbaar in alle vezels van ons bestaan, maar zo heeft God het niet bedoeld. Hij wil dat de stem der vreugde en de stem der bruidegom wel gehoord wor­den op de straten van Jeruzalem en deze wereld. Daarom moeten we Hem zoeken en zijn geboden volgen. Dat gold toen en dat geldt nu. Zijn Woord is de waarheid. Zijn Woord wijst ons de weg door de zondige wildernis naar dat eeuwige koninkrijk van recht en gerechtigheid waar we met reikhalzend verlangen naar uitzien. Kom, Here Jezus! Kom!

Jeremia 25:15-38

10 juni [1]

25:17

En ik heb de beker uit de hand des HEREN genomen en die aan alle volken, tot welke de HERE mij zond, te drinken gegeven:

25:18

aan Jeruzalem… tot een aanfluiting en tot een vloek,…

25:19

aan Farao,…

25:26

aan alle koninkrijken der aarde,…

25:27

Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Drinkt, wordt dronken, spuwt, valt neer om niet weer op te staan, ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder u zend!

25:29

Drinken zùlt gij; want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin Ik rampen te brengen, en zoudt gij dan vrij uitgaan? Gij zult niet vrij uitgaan, want het zwaard roep Ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt het woord van de HERE der heerscharen.

25:30

geweldig zal Hij brullen tegen zijn dreve,…

25:31

Krijgsrumoer verbreidt zich tot aan het einde der aarde, want de HERE heeft een rechtsgeding met de volken,…

25:36

Hoor! Geschreeuw van herders… omdat de HERE hun weideplaatsen heeft vernield;…

25:38

ten gevolge van het gewelddadige zwaard, ten gevolge van zijn brandende toorn.

Jeremia profeteert het woord des HEREN over alle volken der aarde. Het gaat niet alleen om de afval en de zonde van Gods uitverkoren volk. Daar richt God Zich wel in eerste instantie op, maar in wezen gaat het om de afval en zonde van alle volken der aarde. En dat profeteert Jeremia niet alleen voor de tijd waarin hij leefde, maar ook in heilshistorisch perspectief. Denk maar niet dat de andere volken en ook wij zullen ontkomen aan zijn toorn. Het zal ver­schrikkelijk zijn in die dagen. Dan maakt God een einde aan de zonde, aan de afval, aan de godslastering. Dan zullen de oorlogen komen en de eindveldsla­gen er zijn. Maar God zal overwinnen. Hij zal zijn Rijk van recht en gerechtig­heid grondvesten.

Als we om ons heen zien, dan zien we de zonde welig tieren. De machtheb­bers doen alsof God niet bestaat. Maar God neemt het niet. Hij zal hen neer­slaan om hun ongeloof en grootsprekerij. Vast en zeker! We doen er goed aan om dicht bij Jezus te blijven. Ons sterk te maken tegen de aanvallen ook op onszelf. Om pal te staan voor zijn Woord en anderen op te roepen om zich tot Hem te bekeren. HERE, help ons om staande te blijven!

Jeremia 26:1-24

11 juni [1]

26:4

Als gij niet naar Mij luistert…

26:6

en Ik zal deze stad maken tot een vloek voor alle volkeren der aarde.

26:9

Sterven moet gij;… En het ganse volk liep tegen Jeremia te hoop…

26:11

Deze man is des doods schuldig, omdat hij over deze stad heeft geprofeteerd,…

26:13

Nu dan, betert uw handel en wandel, en hoort naar de stem van de HERE, uw God;…

26:19

En wij zijn bezig een groot kwaad te begaan tegen onszelf.

26:24

Ahíkam echter, de zoon van Sáfan, beschermde Jeremia, zodat men hem niet overgaf in de handen van het volk om hem te doden.

Jeremia moet gaan staan bij de ingang van de tempel. Daar moet hij het oor­deel van de HERE aankondigen. Als het volk nog gaat luisteren, dan komt mijn oordeel niet. Maar bekeren zij zich niet, dan zal Ik met mijn oordeel ko­men. Als ze dat horen dan worden ze boos. Wat denkt deze profeet wel. Hij is des doods schuldig. Sterven moet hij. En dan komen de koningen en de leiders van het volk. Deze man is des doods schuldig om wat hij heeft geprofeteerd over deze stad. Jeremia herhaalt dat de HERE hem gezonden heeft en dat, indien zij hun handel en wandel beteren, God zijn oordeel dan zal afwenden. Maar als ze hem doden, dan hebben ze onschuldig bloed aan hun handen. De priesters en profeten beraadslagen wat te doen. Ze kunnen hem doden maar dan komen ze met voorbeelden waarbij wel een profeet gedood is en waarbij niet een profeet gedood is. Jeremia wordt bevrijd door een zekere Ahíkam, de zoon van Sáfan.

De HERE geeft opdracht om dit te profeteren. Het is de waarheid. Ze moeten terug naar het woord van God. Het is in het begin van de regering van Joja­kim. Weg met alle afgoden. Alleen de HERE. Maar dat nemen ze niet. Ze heb­ben alles nu mooi in de hand en nu komt deze onheilsprofeet. Daar moeten ze niets van hebben. Weg met hem! Hij moet sterven. Wat denkt hij wel? Wat zal er niet allemaal voor lelijks over Jeremia zijn gezegd? Ze zullen hem dreigend hebben aangekeken. De vorsten komen er bij. En Jeremia is in hun handen. Dan durven ze het toch niet aan. Sommigen denken dat ze onheil over zich halen als ze Jeremia doden. Anderen denken dat het wel kan en moet. Net als eerder met een profeet gebeurd is. Het eind van het liedje is dat Jeremia beschermd wordt zodat hij niet overgeleverd wordt om te worden gedood.

Het valt niet altijd mee om de waarheid te moeten zeggen over een religieuze organisatie of kerk die alles vast in handen heeft en zich niet zo maar wil laten gezeggen. Wat is er in de godsdienst toch vaak veel religie en traditie die niets te maken hebben met het evangelie. Daar gaan heel veel mensen aan kapot. We moeten daarom steeds weer terug naar het Woord van God. De Bijbel lezen. Dicht bij de Bijbel blijven. Steeds weer opnieuw elkaar opscherpen. Het Woord van God is levend en krachtig. Als we daar steeds maar weer de basis leggen en daar steeds weer opnieuw mee beginnen, dan worden heel wat scheve schaatsen voorkomen. We hebben steeds weer behoefte aan Jeremia’s die met betoon van Geest en kracht blijven hameren op het evangelie van Jezus Christus en Dien gekruisigd. Heerlijk om daar bij gescherpt en opge­wekt te worden.

Jeremia 27:1-22

12 juni [1]

27:2

Maak u banden en jukken en leg die op uw hals,

27:3

en zend die aan de koning van Edom,…

27:6

Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnezar, de koning van Babel, mijn dienaar, gegeven;…

27:8

over dat volk zal Ik bezoeking doen met het zwaard, de honger en de pest,…

27:9

Gij dan, geeft geen gehoor aan uw profeten, uw waarzeggers, uw dromers, uw toekomstvoorspellers en uw tovenaars, die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven;

27:10

want leugen profeteren zij u – …

27:11

Maar het volk dat zijn hals zal voegen onder het juk van de koning van Babel en hem dienstbaar zal blijven, dat zal Ik op zijn bodem laten, luidt het woord des HEREN, om die te bewerken en daarop te wonen.

27:16

Want leugen profeteren zij u.

27:17

blijft de koning van Babel dienstbaar,…

27:22

Naar Babel zal het gebracht worden en daar zal het zijn tot de dag dat Ik ernaar omzie, luidt het woord des HEREN, en het haal en terugbreng naar deze plaats.

De volken zijn overwonnen door de koning van Babel. Jeremia moet profete­ren dat ze zich allemaal moeten onderwerpen aan deze overheerser, deze bezetter. Als ze dat doen, dan zal het goed met hen gaan. Doen ze het niet, dan zal God hen straffen met het zwaard, de honger en de pest, totdat zij zich geheel hebben onderworpen. Jeremia roept op dat ze dus niet moeten luisteren naar hun profeten, waarzeggers, toekomstvoorspellers, dus iedereen aan wie ze gezag toekennen wat de toekomst betreft. Want als die zeggen dat ze tegen de koning van Babel moeten opstaan, dan zijn het leugenprofeten. Dat is nogal krasse taal. Dat is revolutie in de tent. Na een bepaalde tijd zal God ook de koning van Babel weer ondergeschikt maken aan anderen. Maar nu moeten ze zich onderwerpen aan de koning van Babel. Dat geldt ook voor het volk dat achtergebleven is met Zedekia. Jeremia waarschuwt, dat als ze zich verzetten tegen de koning van Babel, dat die opnieuw zal komen en dan ook het gerei van de tempel, dat hij nog heeft achtergelaten, mee zal nemen naar Babel. Aan het slot profeteert Jeremia dat inderdaad bij een volgende aanval op het land de koning van Babel ook het achtergebleven gerei mee zal nemen naar Babel. En de HERE God zegt, dat Hij het dan weer terug zal halen op de tijd dat Hij naar zijn volk omziet.

Wat een verhaal. Dat staat nogal haaks op het levensgevoel van de mensen. Als je land bezet is, dan heb je constant de neiging om alles te doen om de bezetter kwijt te raken. Maar hier is het het omgekeerde. Dat is toch ook wel een moeilijke profetie van de HERE God. Daar zal Jeremia het ook wel knap lastig mee gehad hebben. Hij moet niet alleen profeteren tegen z’n eigen volk, maar ook tegen de landen rondom. Hij moet banden en jukken maken en die op zijn hals leggen. Als een visueel voorbeeld hoe de volken zich moeten on­derwerpen. Hoe zouden wij gereageerd hebben? Als we denken aan de Twee­de Wereldoorlog? En dat was vijf jaar, maar hier gaat het om een periode van zeventig jaar. Daar gaat een hele generatie voorbij. Het is daarom heel belang­rijk om heel goed te letten op de tekenen der tijden. We moeten heel goed de Bijbel kennen om te onderscheiden waar het op aan komt. Het gaat hier om Gods plan met de wereld. Hij heeft alles in zijn hand. Hij ziet ook al wat er na de koningen van Babel gaat gebeuren. Dan komt er een ander rijk waaraan Babel ondergeschikt moet zijn. God ziet ook, dat als de koning van Babel voor de tweede keer komt om het volk te onderdrukken dat Hij dan het gerei dat bij de eerste keer in de tempel achtergebleven is ook mee zal nemen. God weet ook al dat Hij het weer op zijn tijd terug zal halen.

Wat een details van Gods plan worden hier openbaar gemaakt. Het is dan ook een geruststellende gedachte om in de tijd waarin wij leven en waarin ook zoveel dingen onduidelijk zijn, maar heel dicht bij die God te blijven leven, want dan ben je zeker dat je goed uitkomt en niet in handen valt van al die valse profeten en waarzeggers en toekomstvoorspellers die je op het verkeerde been zetten. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 28:1-17

13 juni [1]

28:1

de profeet Hananja,…

28:2

Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken.

28:6

en de profeet Jeremia zeide: Amen, zó doe de HERE!

28:9

de profeet die van vrede profeteert – … zal van die profeet erkend worden,…

28:10

Toen nam de profeet Hananja het juk van de hals van de profeet Jeremia en brak het,…

28:11

Doch de profeet Jeremia ging zijns weegs.

28:14

Een ijzeren juk heb Ik op de hals van al deze volken gelegd, om Nebukadnezar, de koning van Babel, dienstbaar te zijn,…

28:16

Zie, Ik zend u weg van de aardbodem, nog dit jaar zijt gij een lijk, omdat gij afval van de HERE hebt gepredikt.

28:17

En de profeet Hananja stierf in dat jaar, in de zevende maand.

Hier zien we de ware en de valse profeet tegenover elkaar. De valse profeet predikt dat de ellende over twee jaar voorbij zal zijn. Dan zal de ballingschap voorbij zijn en het volk weer in vrijheid zijn. Wat moet Jeremia daar nu tegen­in zeggen. Hij zegt: Amen, zó doe de HERE! Een profeet die vrede aankon­digt, diens woorden zullen eerder geloofd worden. En Hananja, de profeet, pakt het juk van de schouders van Jeremia en breekt het. Alsof hij wil bewij­zen dat de klaagliederen en profetieën van Jeremia voorbij zijn. Maar Jeremia gaat zijns weegs. Hij gaat er niet tegenin om zijn gelijk te bewijzen. Hij laat de leugenprofeten hun gang gaan. Hij heeft het gezegd. Hij is verantwoorde­lijk voor de proclamatie van de woorden die God hem heeft gegeven om door te geven. Niet meer en niet minder. Dan ontmoet hij de profeet Hananja en zegt: Een houten juk hebt gij gebroken maar de HERE God zal nu een ijzeren juk op de volken leggen. En gij, Hananja, omdat gij tegen God in geprofeteerd hebt, zult gij nog dit jaar een lijk zijn. En zo is het gebeurd.

God neemt het niet als er valse profeten zijn. Het kan lang of kort duren, maar zij hebben hun oordeel al over zich gehaald. En wat lopen er een valse profe­ten rond. Hoe kun je ze ontmaskeren? Dat is heel simpel. Je gaat steeds weer terug naar het Woord van God. Luister ook niet als ze zeggen dat het Woord van God te moeilijk is voor de gewone mensen. Dat is een leugen. De Bijbel is juist geschreven voor de meest simpele mensen. En als er gedeelten zijn die je in eerste instantie te moeilijk voorkomen, dat geeft helemaal niets. Die sla je dan maar even over. Wat in de Bijbel staat is zo veelvuldig en zo veelkleurig en zo op herhaling gericht, dat er voor niemand één reden kan zijn om aan de waarheid van de Bijbel voorbij te gaan. Het gaat heel eenvoudig om het die­nen van God de Schepper. Van de erkenning, dat er alleen verlossing van de zonde is door het offer van de Zoon van God. Van de bereidheid en de belofte om Hem te volgen en te blijven op de weg naar dat nieuwe Koninkrijk van God van recht en gerechtigheid. Daar moeten we ons naar uitstrekken. En al die lieden die er andere verhalen op na houden, daar moeten we niet naar luis­teren en ook niet te veel tijd aan besteden. Glorie voor de Naam van God!

Jeremia 29:1-32

14 juni [1]

29:4

Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël, tot al de ballingen die uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap zijn weggevoerd:

29:5

Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan;

29:6

neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters, neemt vrouwen voor uw zonen en geeft uw dochters aan mannen, opdat zij zonen en dochters baren; vermeerdert daar en vermindert niet.

29:7

Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de HERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.

29:10

Want zo zegt de HERE: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen.

29:11

Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des HEREN, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven.

29:12

Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen;

29:13

dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart.

29:14

Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des HEREN, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des HEREN, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren.

29:16

zo zegt de HERE van de koning die op de troon van David gezeten is,…

29:17

Zie, Ik zend het zwaard, de honger en de pest onder hen…

29:19

omdat zij niet naar mijn woorden gehoord hebben,…

29:20

Hoort gij dan naar het woord des HEREN, o alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel weggezonden heb!

29:22

De HERE doe met u zoals met Zedekia en Achab, die de koning van Babel op het vuur geroosterd heeft! – omdat zij een schandelijke dwaasheid in Israël hebben begaan,…

29:27

maar waarom zijt gij dan niet opgetreden tegen Jeremia uit Anathoth, die zich bij u als profeet voordoet?

29:32

Zie, Ik doe bezoeking aan Semaja, de Nechelamiet, en zijn nageslacht; van de zijnen zal niemand onder dit volk wonen en hij zal het heil niet zien, dat Ik mijn volk breng, luidt het woord des HEREN, omdat hij afval van de HERE gepredikt heeft.

Jeremia moet een brief schrijven aan de ballingen in Babel. Bouwt u huizen, staat er. Huw en geef uw zonen en dochters ten huwelijk. Vermeerdert u daar en vermindert niet. Ga op in het leven van Babel. Doe alsof je er een carrière moet opbouwen. Want je blijft er een hele tijd. Denk niet dat het zo weer voorbij is. Als voor Babel zeventig jaren voorbij zijn, dan zal Ik naar u om­zien, zegt de HERE God. Dan zal Ik u terugbrengen naar het land van waar Ik u verbannen heb. Want Ik heb heilrijke gedachten over u. Bidt dan ook voor de stad, want in haar vrede zal ook uw vrede gelegen zijn.

Het zijn prachtige verzen die dan volgen. God houdt van zijn volk. Hij koes­tert hen. Hij lijdt er het meeste aan dat zijn volk in ballingschap is. Als jullie Mij aanroepen, dan zal Ik Mij laten horen. Dan zal Ik herstel brengen. Maar luistert niet naar de valse profeten die van in Jeruzalem komen. Dat zijn valse profeten. Ik zend onder hen het zwaard, de pest en de honger. Pas op, luister niet naar hen. Ik zal Zedekia en ook koning Achab van Israël naar Babel in ballingschap zenden en zij zullen voor uw ogen worden gedood. Nebukadrezar zal hen voor uw ogen roosteren. En dat zal als een spreekwoord worden. Zij hebben de HERE verlaten en hun oordeel staat vast.

De priester Semaja beschuldigt de priesters ervan dat zij niet tegen Jeremia zijn opgetreden. Jullie weten dat Jeremia geen profeet is. Maar Jeremia zendt een brief aan de ballingen en profeteert wat er met Semaja gaat gebeuren. Semaja profeteert leugens. En de HERE doet bezoeking aan Semaja. De zijnen zullen het heil dat God voor zijn volk doet niet meer zien, omdat hij afval van de HERE gepredikt heeft. Pas op dat je niet aan de gezalfden des HEREN komt!

Jeremia 30:1-31:14

15 juni [1]

30:3

Want zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de HERE, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten.

30:7

een tijd van benauwdheid is het voor Jakob, maar daaruit zal hij gered worden.

30:8

vreemden zullen hen niet meer knechten,

30:9

maar zij zullen de HERE, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal.

30:10

Jakob zal terugkeren en rustig en veilig zijn, door niemand opgeschrikt.

30:11

Want Ik ben met u, luidt het woord des HEREN, om u te verlossen; want Ik zal met alle volken waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan.

30:15

Om de grootte van uw ongerechtigheid, omdat uw zonden geweldig zijn, heb Ik u dit aangedaan.

30:22

Dan zult gij Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn.

30:24

in het laatst der dagen zult gij dat inzien.

31:3

Van verre is de HERE mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid.

31:6

Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de HERE, onzen God!

31:8

in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren.

31:10

Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde.

31:12

hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten.

Wat een heerlijke belofte. Het houdt niet op. Israël en Juda zullen terugkeren naar het land dat God hen voor altijd beloofd heeft. Ze hebben geleden. Ze zijn verdrukt. Niemand gaf meer om ze. Het leek alsof God hen verlaten had. Maar neen, God ontfermt zich over hen en Hij heeft hun angstgeschrei ge­hoord. Zij zullen terugkeren naar het beloofde land. Ik reken af met de landen die u vervolgd hebben. Ik neem het niet. Maar over u zal ik Mij ontfermen, al zal Ik ook met u moeten spreken. Ik kan u ook niet vrij uit laten gaan. Gij hebt geleden. Maar Ik heb dit moeten doen om de grootte van uw ongerechtigheid. Het is niet zonder reden gebeurd. Jullie hebben gezondigd. Mijn Naam veront­reinigd. Andere goden gediend. Niet geluisterd naar mijn profeten. Men noemt u Sion, de verstotene. Dat is vreselijk. Maar Ik zal het herstellen. Dan zullen jullie weer wonen in Sion en vreugdegeluiden zullen opklinken. Dan zult gij Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn. Zo was het en zo zal het weer worden. Wat een belofte. Wat een toekomst.

Want Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Daarom zal Ik jullie herstellen. Jullie zullen weer op­trekken in reidans naar Sion, tot de HERE jullie God! De HERE heeft Zijn volk verlost. Hij zal over zijn kudde waken als een herder. Hij is de Herder Israëls. Ze komen jubelend terug. Hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten. Het volk wordt met het goede van Mij verza­digd. Wat een vreugde. Wat een toekomst. Wat een verschrikkelijke tijd heeft het volk van God meegemaakt. Ze zijn uit hun land verbannen. Ze zijn wegge­zonden, omdat ze de HERE hun God niet gehoorzaamd hebben. De profeten hebben hen opgeroepen om zich te bekeren, maar ze hebben de profeten ge­dood. Ze hebben niet geluisterd. Ze zijn andere goden achterna gelopen. En toen kwam het oordeel. Maar God heeft hen lief met een eeuwige liefde. Hij trekt hen met zijn goedertierenheid.

Dat zijn toch wel profetische woorden. Zijn volk is in ballingschap, maar ze zullen terugkeren naar het door God beloofde land. Zowel Israël als Juda. Daar valt niet aan te twijfelen. Daar kun je geen exegese op los laten die zegt dat de beloften voor Israël allemaal op de kerk zouden zijn overgegaan, zodat er voor de Joden geen beloften meer zijn. Dat is niet goed. Dat is Gods belof­ten overnemen en ze als valse profeten toepassen daar waar het niet hoort. Hoe hebben we het ooit kunnen bedenken? We moeten ons daar radicaal van bekeren. Hoe kunnen we anders ooit geënt zijn op de wortel Israëls, op de rots Messias Jezus?

Jeremia 31:15-40

16 juni [1]

31:15

Zo zegt de HERE: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween, Rachel weent om haar kinderen,… omdat er geen meer is.

31:16

Zo zegt de HERE: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen;…

31:22

Want de HERE schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen.

31:23

De HERE zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige berg!

31:28

en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des HEREN.

31:30

Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden.

31:31

Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal.

31:32

Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN.

31:33

Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.

31:34

Dan zullen zij niet meer een ieder tot zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.

31:37

Zo zegt de HERE: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des HEREN.

31:40

zal de HERE heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid.

De profetie gaat vol kracht verder. God beweegt. God keert terug naar zijn volk. Hij herstelt alle dingen. Het wordt een tijd van bouwen en planten, niet van afbreken. Israël zal weer wonen in het land dat de HERE hen beloofd had. De HERE schept iets nieuws op aarde. Je zult er versteld van staan. Jeremia is er ook van onder de indruk.

Zie de dagen komen dat God een nieuw verbond zal oprichten met het huis van Juda en het huis van Israël. Niet zoals het verbond dat Hij gesloten heeft toen Hij hen uit Egypte geleid heeft. Dat verbond hebben ze verbroken. Maar dit is het verbond dat Ik mijn wet in hun binnenste zal leggen. Dan zullen zij Mij allen kennen van de kleinste tot de grootste. Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonde niet meer gedenken.

Dat is een geweldige profetie. God zal Zelf zijn woord in hun binnenste leg­gen. Zelf zullen ze het dus niet doen. Zij zien geen kans om zich te bekeren. God zal het moeten doen. Hij houdt zich aan zijn belofte en aan zijn verbond. Het verbond wordt hersteld. Er was een verbond toen de HERE hen bij de hand nam en uit Egypte leidde, maar dat verbond hebben ze verbroken. Kijk maar naar de geschiedenis van Israël. Het was keer op keer dat het volk af­week van de geboden van de HERE God. Er was geen beginnen aan. Wat hebben ze God daarmee een verdriet gedaan. God had hen uit Egypte geleid. Hij had een land gegeven overvloeiende van melk en honig. En hoe vaak had Hij aan hen de overwinning op de vijand gegeven? Maar keer op keer gaan ze de afgoden achterna. Het is verschrikkelijk als je dat allemaal leest. En dan komt de ballingschap. Het is afgelopen. God neemt het niet. Het hele volk van Israël en Juda gaat in ballingschap. Het zal zeventig jaar duren, want de belof­te van de komst van de Messias moet worden vervuld. Echter slechts een heel klein deel komt terug. Zal er ooit een bekering van Israël zijn?

En dan komt deze profetie: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven. Dat gaat dus gebeuren. Dat is de grote ommekeer van Juda en Israël. En dan zullen ze allen Hem kennen. Dat wordt nog eens heel krach­tig bekrachtigd met de woorden dat, zoals de zon en de maan aan de hemel staan, zo zeker is dat dit zal geschieden. Want het lijkt nogal een wonderlijk verhaal. Een volk dat van God afwijkt en dan toch in genade terug mag ko­men, omdat God Zelf zijn geboden in hun hart zal leggen. Maar Jeremia heeft het geprofeteerd en verankerd in de onveranderlijke dingen van de natuur. Wat God zegt dat gaat gebeuren. De stad zal weer worden opgebouwd. Daarna zal de stad in eeuwigheid niet weer vernield worden. Dat is profetie! Want hoe vaak is Jeruzalem in de geschiedenis verwoest? Maar dan zal het niet weer verwoest worden. In eeuwigheid niet! En dat is lang. En hoe zal de stad weer opgebouwd worden? Het wordt een grote stad. Want heel veel mensen zullen er moeten wonen. Al die mensen die gaan terugkeren. Daar zien we vandaag al een voorproefje van. Ze keren al terug, ook al is het nog niet de grote terug­keer. Er gaan nog grote dingen gebeuren. God grijpt in in het grote wereldge­beuren en Jeruzalem zal in het centrum staan. Nu al staat Jeruzalem in het brandpunt van de wereldpolitiek. Dus moeten we waakzaam zijn, zoals de Here Jezus ons Zelf in Mattheüs beveelt.

Jeremia 32:1-44

17 juni [1]

32:2

Toen lag het leger van de koning van Babel om Jeruzalem, en de profeet Jeremia was opgesloten in de gevangenhof,…

32:3

onder de beschuldiging: Waarom profeteert gij: zo zegt de HERE: zie, Ik geef deze stad in de macht van de koning van Babel,…

32:5

die zal Zedekia naar Babel voeren en daar zal hij blijven, totdat Ik naar hem omzie,…

32:7

Koop gij mijn akker die in Anathoth ligt, want gij hebt het recht van lossing tot de koop.

32:14

Neem deze brieven, deze koopbrief, zowel de verzegelde als deze open brief, en leg ze in een aarden vat, opdat zij lange tijd bewaard blijven;

32:15

want zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Er zullen weer huizen, akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land.

32:17

Ach, Here HERE, zie, Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm; niets zou te wonderlijk zijn voor U,

32:18

die aan duizenden goedertierenheid bewijst en de ongerechtigheid der vaderen in de boezem van hun kinderen na hen vergeldt, o grote, sterke God, wiens naam is HERE der heerscharen,…

32:22

en hun dit land gegeven hebt, waarvan Gij aan hun vaderen gezworen hadt het hun te zullen geven, een land, overvloeiende van melk en honig;

32:23

maar toen zij gekomen waren en het in bezit genomen hadden, hoorden zij niet naar uw stem en wandelden niet naar uw wet; zij deden niets van alles wat Gij hun geboden hadt te doen; daarom hebt Gij al dezen rampspoed over hen gebracht.

32:25

Toch hebt Gij zelf tot mij gezegd, Here HERE: Koop u de akker voor de prijs en laat het door getuigen bekrachtigen, – terwijl de stad in de macht der Chaldeeën is gegeven!

32:27

zou voor Mij iets te wonderlijk zijn?

32:33

zij keerden Mij de nek toe in plaats van het aangezicht; hoewel Ik hen leerde, vroeg en laat,…

32:35

en zij bouwden de hoogten van de Baäl, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters aan de Moloch te wijden, wat Ik hun niet geboden had en wat bij Mij niet opgekomen was, het bedrijven van deze gruwel om Juda te doen zondigen.

32:37

zie, Ik verzamel hen uit al de landen, waarheen Ik hen in mijn toorn en gramschap en grote verbolgenheid zal verdreven hebben, en Ik zal hen naar deze plaats terugbrengen en hen veilig doen wonen;

32:38

zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn;

32:39

Ik zal hun één hart en één weg geven, zodat zij Mij vrezen al de dagen, hun en hun kinderen na hen ten goede;…

32:41

en Ik zal hen voorgoed in dit land planten met heel mijn hart en heel mijn ziel.

32:44

want Ik zal in hun lot een keer brengen, luidt het woord des HEREN.

Wat een profetie. De vijanden liggen rondom de stad. Jeremia zit in de gevan­genis, want hij profeteert allemaal van die nare profetieën. Over de vijand die zal winnen. Die moeten we er niet bij hebben, zo’n doemdenker. Die loopt maar dwars door onze religieuze strategie. Weg met hem! En ja hoor, Jeremia zit in de kerker. Je zult maar dergelijke opdrachten van de HERE krijgen. Je zult maar altijd tegengewerkt worden. Je zult maar uitgelachen en te schande worden gemaakt. Maar Jeremia weet zich geroepen. De HERE heeft hem aan­gewezen. En hij moet profeteren, of ze het nu horen willen of niet. Zelfs in de gevangenis moet hij profeteren. Hij moet van zijn familielid de akker kopen die hem wordt aangeboden, die hij moet lossen. Maar wie koopt er nu een ak­ker in een oorlog. Terwijl de vijand de stad bezet heeft en jouw te kopen akker in bezit heeft. Dat slaat nergens op. Maar de HERE maakt Jeremia duidelijk dat hij de akker moet kopen. En zo worden de koopbescheiden opgemaakt en de akker wordt gekocht. Want dat is profetie: het lijkt er nu niet op, maar eens zullen er weer akkers gekocht en verkocht worden. De tijden worden weer anders. Nu lijkt het nog nergens op. Maar de HERE gaat door met zijn plan. Wat een profetie! Hoe is dat mogelijk. Daar gelooft toch niemand in. Berg de bescheiden op, want daar zullen ze voor lang moeten blijven. Maar er komt een dag dat ze weer nodig zijn, dat er weer verkocht en gekocht zal worden. Dat is een belofte. En wat de HERE belooft dat zal ook gebeuren. Want God kun je vertrouwen.

Jeremia is de boodschapper van God. Dan bidt Jeremia. Hij kan ook niet anders dan het bij de Here zoeken, want als hij zijn eigen gedachten zou volgen dan kan hij er ook geen touw aan vastknopen. In de gevangenis een stuk grond kopen dat al in handen is van de vijanden en ieder hem voor gek verklaard. HERE, U bent de Schepper van hemel en aarde. U hebt grote won­deren gedaan. U hebt uw volk uit het land Egypte geleid. U bent geweldig. Dank U HERE, dat U zo’n God bent, die uw beloften houdt. U had hen het land beloofd en U hebt uw woord gehouden. U hebt ze hier gebracht. Maar ze zijn keer op keer van U afgeweken. HERE wat een zondig volk. Ze hebben de afgoden gediend. Ze hebben hun zonen en dochters aan de Moloch geofferd. Het was niet bij God opgekomen, dat ze ooit zoiets zouden kunnen doen, maar ze hebben het gedaan. Het is verschrikkelijk. Hoe is het mogelijk, dat ze zoiets hebben gedaan. HERE God, help ons. Daarom komt al deze rampspoed over ons. Daarom staan de wallen tot aan de muur van Jeruzalem, daarom wordt uw volk in ballingschap weggevoerd. O HERE, toch hebt U gezegd dat ik deze grond moest kopen.

Dan komt het antwoord van de HERE. En dat is een krachtig woord. Het is fantastisch! Het is een belofte. Ja, het is inderdaad zo dat God hen straft voor hun zonden. Ze offeren aan de afgoden. Het oordeel kan niet uitblijven, want ze offeren hun kinderen aan de Moloch. Daar komt het oordeel op. Vast en zeker. Ze hebben Mij gekrenkt hoewel Ik hen leerde, vroeg en laat. Maar ze luisterden niet. En dan is het te laat. Dan wordt de stad weggevaagd. Ze gaan in ballingschap. Maar eens…, en dan komt het: ze zullen terugkeren. Want Gods beloften blijven altijd waar. Hij heeft een eeuwigdurend verbond geslo­ten met Abraham, Isaäk en Jakob. Het is eeuwigdurend. Dus het volk kan wel naar Egypte gaan. En ook al duurde het vierhonderdendertig jaar, ze gaan terug naar het beloofde land. Ze gaan nu wel in ballingschap, maar ze komen terug na zeventig jaar. En zo is het ook geweest met de komst van de Messias. Hij kwam. Hij werd verworpen en in het jaar zeventig wordt Jeruzalem ver­woest en de inwoners van het land verdreven. En pas in 1948 is er een terug­keer en sprake van een Joodse staat. Wat een tijd. Meer dan 1900 jaar. Hoe is het mogelijk? Maar Gods beloften blijven ja en amen. Dat staat hier zwart op wit: zie: Ik verzamel hen uit alle landen waarheen ze verstrooid zijn. Ze ko­men terug en zullen veilig wonen. Ik zal hen een God zijn. Ik zal hun een hart en een weg geven, zodat zij Mij vrezen, al de dagen. Ja, Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten. De rampspoed is gekomen, maar ook het heil. En dat zal een eeuwig heil zijn. Wat een profetie! Wat een belofte! Hij zal het doen.

Zelf komen ze niet tot bekering. Maar God moet het in hun hart leggen. En dan zullen ze het zien. Wat een genade. Wat een wonder. Hoe is het mogelijk? Wat een genadige God. Daar, waar wij het allang opgeven, gaat God door. Hij legt zijn weg en zijn Naam in hun harten voor altijd. Dat is genade. God brengt in hun lot een keer. Hij zal het doen. We moeten letten op de grote da­den van God. Het kan dus absoluut niet zo zijn dat de beloften voor land en volk van Israël zijn overgegaan op de kerk. Neen, ze blijven staan. En God zal het duidelijk maken door de geschiedenis heen. Dan zullen alle volken zien dat de HERE, God is. Dan zal de wereld het weten. Wij mogen dat heil procla­meren. Dat is onze marsroute. Daar word je enthousiast van. Dat geeft de bur­ger moed. Heerlijk wat een zegen. Dank U Here, dat we steeds meer de con­touren van uw heilsplan zien. En het is, o zo belangrijk om gewoon de Bijbel te lezen. Dan weet je wat er staat en dan heb je wat er staat. Bazuin het rond! Dat is de boodschap die men moet horen. Prijs de Heer!

Jeremia 33:1-26

18 juni [1]

33:6

Zie, Ik zal haar genezing schenken en herstel,…

33:7

ja, Ik zal een keer brengen in het lot van Juda en Israël…

33:8

Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid,…

33:9

ja, zij zullen zich verbazen en verwonderen over al het goede en al het heil, dat Ik aan haar doe.

33:11

zal weer gehoord worden de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid,…

33:15

In die dagen en te dien tijde zal Ik aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die naar recht en gerechtigheid in het land zal handelen.

33:17

Want zo zegt de HERE: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is;…

33:26

want Ik zal een keer brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen.

De Chaldeeën liggen om Jeruzalem, Jeremia zit in de gevangenpoort. En dan komt het woord van herstel. De HERE spreekt tot Jeremia. Ik zal je grote dingen laten zien. Dat wat nu verwoest lijkt, dat wat nu onmogelijk lijkt, dat zal gebeuren. Ik zal een keer brengen in het lot van Juda en van Israël. Zij zullen weer in vrede wonen. Er zal bestendige vrede zijn. En de volken ron­dom zullen zich verbazen en zien al het goede dat de HERE hen heeft aange­daan. Want Ik zal hen reinigen en hun zonden vergeven. Er zal weer vrolijk­heid zijn op de straten van Jeruzalem. Want:

Looft de HERE der heerscharen,
want de HERE is goed,
want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid!

Wat een wonder! Wat een genade! Als God hen Zelf niet gereinigd had, dan was er niets van terecht gekomen. Zij hadden gezondigd. En daarom zijn ze in ballingschap. God kon het niet langer aanzien. Maar er zal een keer komen. Het is de zoveelste keer dat Jeremia dit herstel moet profeteren. Ze geloven het niet. Ze willen deze profeet weg hebben. Hij zit al gevangen. Want het is ook wel een vreemde profetie. Terwijl de vijand je bijna de keel afsnijdt en er geen hoop meer lijkt, kom jij met deze profetie van herstel. Het staat haaks op de situatie en het staat haaks op het gevoel van de mensen.

In die dagen zal men veilig wonen. En men zal Jeruzalem noemen: De HERE, onze gerechtigheid. En nimmer zal het David ontbreken aan een man die op de troon van het huis Israëls gezeten is. Dat zeiden de engelen ook bij de geboor­te van de Here Jezus. En dat is vast en zeker. Zo zeker als er dag en nacht is, zo zeker is deze profetie. Twijfel er niet aan. Het gaat gebeuren. Zoals het heir des hemels niet geteld en het zand der zee niet gemeten kan worden, zo talrijk zal Ik maken het nageslacht van mijn knecht David, en de Levieten, die Mij dienen. Wat een belofte! Wat een zegen! Wat een troost! En wat een God! Hij is rechtvaardig. Hij wil recht en gerechtigheid. Hij wil ons leiden op de weg. Hij heeft ons zijn Zoon gegeven op de troon van zijn vader David. Hij was de Messias. De Redder der wereld. En Hij vestigt zijn Rijk van recht en gerech­tigheid. Daar mogen we uit leven en daar mogen we verblijd om zijn. Daar mogen we ons aan vasthouden. Dat is zo zeker als dat er de zon en de maan zijn.

Jeremia 34:1-22

19 juni [1]

34:2

zie, Ik geef deze stad in de macht van de koning van Babel,…

34:3

van aangezicht tot aangezicht zult gij de koning van Babel zien,… en gij zult in Babel komen.

34:4

in vrede zult gij sterven,…

34:11

Maar later waren zij er op teruggekomen en hadden zij de slaven en de slavinnen die zij vrij hadden laten gaan, teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan zich ondergeschikt gemaakt.

34:14

Na verloop van zeven jaren zult gij een ieder zijn broeder, een Hebreeër, die zich aan u verkocht heeft, vrij laten gaan; als hij u zes jaar gediend heeft, zult gij hem vrij van u laten gaan. Maar uw vaderen gaven Mij geen gehoor en neigden hun oor niet.

34:15

Gij nu hadt u heden bekeerd…

34:16

Maar gij zijt weder omgekeerd en hebt mijn naam ontheiligd,…

34:17

Zie, Ik kondig voor u een vrijlating af, luidt het woord des HEREN, aan het zwaard, de pest en de honger, en Ik zal u tot een schrikbeeld maken voor alle koninkrijken der aarde.

34:20

Ik zal hen overgeven in de macht van hun vijanden…

34:21

in de macht van het leger van de koning van Babel, dat van u weggetrokken is.

34:22

Zie, Ik geef bevel, luidt het woord des HEREN, en Ik breng hen naar deze stad terug, dat zij tegen haar strijden, haar innemen en haar met vuur verbranden; en de steden van Juda maak Ik tot een wildernis, waar niemand woont.

Jeremia spreekt tot Zedekia: Zedekia, de stad zal worden genomen. En jij, Zedekia zal ook gevangen worden genomen. Maar je zal niet worden gedood. Je zal naar Babel gevoerd worden en van aangezicht tot aangezicht met de koning van Babel spreken. En je zal in vrede sterven. Dit wordt allemaal gezegd terwijl de koning van Babel oorlog voert. Het is een spannende tijd.

Temidden van al deze spanning hadden Zedekia en de leiders van het volk een vrijlating afgekondigd voor de slaven. Niemand zou een slaaf in zijn dienst houden. Ze hadden in zonde geleefd. Want de HERE had regels gegeven ten aanzien van slaven, maar ze hadden zich er niet aan gehouden. Maar nu had­den ze die regels weer toegepast. En de slaven waren vrij. Maar wat gebeurt er, even later komen ze op hun beslissing terug en maken de slaven weer onderhorig. Dan komt Jeremia en die profeteert het oordeel. Wat hebben jullie gedaan? Je wist toch dat God gezegd had, dat na zeven jaar een slaaf vrij zou moeten zijn? Jullie wisten dat. En jullie vaderen gaven daaraan geen gehoor. Jullie daarentegen gehoorzaamden uiteindelijk wel, maar nu keer je weer terug tot de zonde. Nu kondig ik jullie een “vrijlating” af: de honger, de pest en het zwaard. Jullie worden overgegeven in de macht van de vijanden, zodat jullie lijken tot voedsel zullen strekken voor het gevogelte des hemels. Wat een oordeel. Ze zullen worden overgegeven in de macht van de koning van Babel. Die was eerst weggetrokken, maar de HERE God laat hem terugkomen, om de stad in te nemen en met vuur te verbranden.

Je ziet: het komt er wel op aan. Je sluit eerst een verbond tot gehoorzaamheid en even later gooi je er met de pet naar. Dat kan natuurlijk niet. Dan moet je ook niet opkijken als het oordeel komt. Het oordeel is: dat God zijn Zoon in deze wereld gezonden heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe Het oordeel is de verwerping van de Naam van de Zoon van God. Je wordt niet veroordeeld, maar je bent reeds geoordeeld, omdat je niet hebt geloofd in de Eniggeboren Naam van de Zoon van God. Dat is het evangelie. En alles wat geschreven staat, ook deze geschiedenis, staat geschreven opdat wij zullen weten en leren, dat er leven is, eeuwig leven, in de gehoorzaamheid aan de liefdesgeboden van God. Die zijn niet moeilijk, maar die moeten gewoon worden geleefd, opdat er vrede heerst en de boze geweerd wordt.

Jeremia 35:1-19

20 juni [1]

35:6

Maar zij zeiden: Wij drinken geen wijn; want onze vader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft ons geboden: Nimmer zult gij of uw kinderen wijn drinken; ook zult gij geen huis bouwen, geen zaad zaaien en geen wijngaard aanleggen of in bezit hebben, maar gij zult uw leven lang in tenten wonen, opdat gij lang leeft in het land waar gij als vreemdeling vertoeft.

35:11

Maar toen Nebukadrezar, de koning van Babel, tegen het land optrok, hebben wij gezegd: Komt, laat ons naar Jeruzalem gaan,… Zo wonen wij in Jeruzalem.

35:13

Wilt gij hieruit geen lering trekken om aan mijn woorden gehoor te geven?

35:14

En Ik heb tot u gesproken, vroeg en laat, maar gij hebt Mij geen gehoor gegeven.

35:15

Bekeert u toch,… dan zult gij blijven in het land…

35:17

Zie, Ik breng over Juda en alle inwoners van Jeruzalem al de rampspoed waarmede Ik hen gedreigd heb,…

35:19

Nimmer zal het Jonadab, de zoon van Rechab, ontbreken aan een man, die voor mijn aangezicht staat al de dagen.

God houdt er zo zijn eigen methoden op na om dingen duidelijk te maken. Nu moet Jeremia de stam van de Rechabieten in één van de ruimten van het huis des HEREN brengen en hen wijn aanbieden om die te drinken. Als ze er dan zijn dan zeggen ze: Wij drinken geen wijn, want onze vader heeft ons dat ge­boden. En wij hebben hem gehoorzaamd tot op deze dag. Wij zijn nu in Jeru­zalem komen wonen, omdat het leger van de koning van Babel kwam, maar wij wonen in tenten. En dan zegt Jeremia, in opdracht van God, tegen de man­nen van Juda en de inwoners van Jeruzalem: Zouden jullie hier geen lering uit trekken? Zij houden de geboden die hun vader aan hen gegeven heeft. Maar jullie luisteren niet naar Mij. Ik spreek tot jullie en roep jullie op tot bekering, maar jullie willen naar mijn Woord niet horen. Jullie hadden in het land kun­nen blijven als jullie je bekeerd hadden. Nu zal Ik rampspoed brengen, omdat Ik gesproken heb, maar jullie antwoordden niet. Maar het huis der Rechabie­ten zal Ik zegenen: Er zal altijd iemand van dat huis voor mijn aangezicht zijn.

Het ligt niet aan God. Hij heeft hen steeds geroepen om zich te bekeren. Hij wil niet de dood, maar het leven voor de mensen. Hij heeft ook het goede met ons voor. Wij weigeren te antwoorden. Wij denken: Laat maar praten. Want het zal zo’n vaart niet lopen. En we zondigen maar verder. We gaan voorbij aan de HERE God. Zo is het zo vaak met de mensen. En ook al heeft God hen gezegend. Ze geven Hem niet de dank. Wat denkt God wel? Ze zullen het zelf wel opknappen.

En God roept almaar. Hij stuurt zijn profeten. Hij laat het hen zeggen. Of ze het nu willen horen of niet. Ze spreken dag en nacht. Dag in dag uit. Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Gelooft het evangelie. De tijd is nabij. Dat is ook de boodschap van vandaag. Die moeten we met verve brengen. Want dat is de centrale boodschap van de profeet en van Messias Jezus. En bekeer je je niet, dan moet je ook niet piepen als de oordelen komen, want je hebt het zelf over je afgeroepen. Glorie voor de Naam van Jezus! Bekeer je! Nu!

Jeremia 36:1-32

21 juni [1]

36:2

Neem een boekrol en schrijf daarop al de woorden, die Ik tot u over Israël, Juda en alle volken gesproken heb,…

36:3

Misschien zal het huis van Juda luisteren naar al de rampspoed die Ik hun denk aan te doen, opdat zij zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en Ik hun ongerechtigheid en zonde vergeve.

36:4

en Baruch schreef uit Jeremia’s mond al de woorden die de HERE gesproken had, op een boekrol.

36:6

Ga gij dus en lees van de rol… ten aanhoren van alle Judeeërs,…

36:12

en hij daalde af naar het paleis des konings,… en zie, daar waren al de vorsten gezeten:…

36:14

De rol, waaruit gij ten aanhoren van al het volk hebt voorgelezen, neem die mee en kom hier.

36:15

Neem plaats en lees ze ons voor. En Baruch las hun voor.

36:16

Stellig moeten wij al deze woorden aan de koning overbrengen.

36:21

En Jehudi las haar voor ten aanhoren van de koning…

36:23

Telkens als Jehudi drie of vier kolommen gelezen had, sneed de koning ze met een schrijversmes af en wierp ze in het vuur…

36:24

Zij verschrokken niet en scheurden hun klederen niet,…

36:26

Daarop gebood de koning… om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia gevangen te nemen; maar de HERE hield hen verborgen.

36:28

Neem weer een andere rol en schrijf daarop al de vorige woorden die op de eerste rol stonden,…

36:29

De koning van Babel zal zeker komen en dit land verwoesten en er mens en dier uitroeien?

36:32

en nog vele dergelijke woorden werden daaraan toegevoegd.

De HERE is onuitputtelijk in de methoden en manieren waarop Hij de mensen duidelijk maakt wat zijn plan is. Nu moet Jeremia een boekrol nemen en daar­op al de woorden schrijven die de HERE tegen hem gesproken heeft. Baruch doet het schrijfwerk. Daarna leest Baruch de rol voor ten aanhoren van het volk. Dan ziet één van de priesters het en hij zegt aan de vorsten dat ze deze woorden ook moeten horen. Ook bij hen leest Baruch de rol voor. De vorsten worden bevreesd en zeggen: Maar dit moet de koning ook horen. Dan wordt de boekrol meegenomen en aan de koning voorgelezen. Deze snijdt steeds als er drie of vier kolommen gelezen zijn die van de rol af en gooit ze in het vuur. En zo verbrandt de hele boekrol. Hij wil er niets van weten. En hoe de mannen ook aandringen om de boekrol niet te verbranden, de koning doet het toch.

Maar de HERE God geeft Baruch de opdracht om opnieuw een boekrol te maken en daarop de woorden die Hij gesproken heeft weer te schrijven. En zo gebeurt het. Het oordeel komt over Jojakim. Zijn naam wordt uitgeroeid. En over de inwoners van Jeruzalem zal al de rampspoed komen die de HERE God gesproken had, omdat zij zich niet wilden bekeren en naar Hem niet geluisterd hebben. En Baruch neemt de boekrol en begint weer te schrijven.

Ik denk aan de Bijbel. Toen was er geen gedrukte Bijbel. Toen had men alleen maar boekrollen waaruit voorgelezen werd. En de mensen moeten het horen. Het moet voorgelezen worden. En zo leest Baruch het voor. Vandaag hebben we overal Bijbels. Je kunt ze overal kopen. Het Woord is overal verkrijgbaar. We moeten er dus uit lezen. We moeten het dus aanvaarden. Dat wat geschre­ven staat, staat er voor ons heil geschreven. Als we God volgen, dan komen we goed uit. Dan hebben we het eeuwige leven nu al en we moeten er met alles wat in ons is Hem voor loven en prijzen. Het Woord van God is niet te zwaar. Het zijn geboden ten leven. Maar doen we het niet, dan komt het oor­deel. En dat oordeel is dat de boze je probeert van God en zijn vrede weg te trekken om je in de wereld van de duisternis en de dood vast te houden. Maar ook al willen de mensen het niet horen. Niet bij de pakken neerzitten. Net als Jeremia en Baruch begin je gewoon opnieuw de boekrol te schrijven. En dan ga je verder. En ook al worden de mensen boos. Je moet je er niets van aantrekken. Het is de HERE God, Die je wil helpen en redden uit deze wereld, waarin de zonde huist en de boze het gemunt heeft op je leven.

Daarom is het geweldig om te weten door genade een kind van God te zijn. Daarom wil je het ook aan anderen doorgeven. In woord en daad. Geloofd en geprezen zij de Naam van Jezus! Hij helpt ons. Hij leidt ons. Hij wijst ons de weg. Naar het eeuwige leven waar geen zonde en dood meer zal zijn, maar eeuwige vrede, vreugde en blijdschap. Glorie voor zijn Naam! Bekeer u! Nu nog! Het kan nog!

Jeremia 37:1-21

22 juni [1]

37:2

En hij gaf geen gehoor,… aan de woorden des HEREN,…

37:3

Bid toch voor ons tot de HERE, onze God.

37:5

Ook was het leger van de Farao uit Egypte opgerukt, en toen de Chaldeeën die Jeruzalem belegerden, de tijding daarvan vernomen hadden, waren zij van Jeruzalem weggetrokken.

37:7

zie, het leger van Farao, dat uitgetrokken is om u te helpen, keert naar zijn land, Egypte, terug;

37:8

en de Chaldeeën zullen terugkomen en tegen deze stad strijden, haar innemen en met vuur verbranden.

37:13

Gij wilt naar de Chaldeeën overlopen!

37:14

greep hem en bracht hem naar de vorsten.

37:16

Zo kwam Jeremia in het gevangenhuis, in de gewelfde vertrekken; en Jeremia bleef daar lange tijd.

37:17

vroeg hem in zijn paleis in het geheim en zeide: Is er een woord van de HERE?

37:21

totdat al het brood in de stad op was. En Jeremia bleef in de gevangenhof.

Zedekia is aangesteld door de koning van Babel. Hij luistert niet naar de woorden des HEREN die de profeet Jeremia sprak. Dan roept hij Jeremia: Bidt toch voor ons tot de HERE. Maar Jeremia zegt dat de Chaldeeën terug zullen komen. Ze waren namelijk van Jeruzalem weggetrokken toen ze gehoord hadden dat Farao met zijn leger in aantocht was om Jeruzalem te helpen. Maar Jeremia zegt dat de Chaldeeën terug zullen komen en de stad zullen innemen en met vuur verbranden.

Jeremia wil de stad uitgaan, maar bij de poort gekomen, nemen ze hem gevangen en sluiten hem op, want ze denken dat hij naar de Chaldeeën wil overlopen. Hij had immers steeds ten gunste van de Chaldeeën geprofeteerd. Hij bleef lange tijd in de kerker. Dan laat Zedekia hem halen en Zedekia vraagt: Is er een woord van de HERE? Jeremia beklaagt zich bij de koning. Hij zegt ook: Waar zijn de profeten die u profeteerden dat de koning van Babel niet zou optrekken tegen Jeruzalem? Waar zijn ze? Een goede vraag. Want de koning van Babel was wel opgetrokken tegen Jeruzalem. Hij was nu weggegaan, omdat Egypte tegen hem optrok, maar hij komt terug. Zedekia verzacht de omstandigheden voor Jeremia. Elke dag krijgt hij brood totdat al het brood op was in de stad.

Dus Jeremia heeft er gezeten toen de Chaldeeën terugkwamen en de stad voor de tweede keer belegerden. De woorden van God komen altijd uit. Je kunt er aan twijfelen. Je kunt er tegen tekeergaan. Je kunt het niet willen accepteren, maar het woord van God komt altijd uit. Kijk de hele Bijbel maar door. Alles wat de profeten profeteerden, dat komt uit. De oproep is en blijft dat je je om moet keren naar Koning Jezus, Die wil dat alle mensen behouden worden en de weg der waarheid vinden. Dat is de wil van God.

Koning Zedekia wilde niet luisteren. Hij wilde wel de zegen van God, maar wilde niet gehoorzaam zijn. Hij deed niet wat de HERE van hem vroeg. Dus het onheil kwam. Wat is er toch een gemakkelijke weg. De HERE roept en wij mogen en moeten antwoorden. Wat is er toch een sterke kracht die ons van het pad naar het eeuwige leven wil afhalen. Daarom is profetisch proclameren van groot belang. Bekeer je, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Heerlijk! Wat een evangelie!

Jeremia 38:1-28

23 juni [1]

38:3

Voorzeker zal deze stad in de macht van het leger van de koning van Babel gegeven worden en dat zal haar innemen.

38:4

Laat deze man toch ter dood gebracht worden, want zó ontmoedigt hij de krijgslieden…

38:5

Koning Zedekia zeide: Zie, hij is in uw hand,…

38:6

Toen namen zij Jeremia en wierpen hem in de put… en zij lieten hem aan touwen zakken; in de put nu was geen water, maar wel slijk; en Jeremia zonk in het slijk.

38:8

en Ebed-Melech… sprak tot de koning:

38:9

Mijn heer de koning, deze mannen hebben slecht gehandeld…

38:13

Toen trokken zij Jeremia aan de touwen op en haalden hem uit de put. En Jeremia bleef in de gevangenhof.

38:17

Indien gij vrijwillig uitgaat tot de vorsten van de koning van Babel, dan zult gij in leven blijven en zal deze stad niet met vuur verbrand worden en zult gij met uw huis in leven blijven.

38:24

Toen zeide Zedekia tot Jeremia: Laat niemand weten van dit onderhoud, opdat gij niet sterft.

38:27

daarop lieten zij hem met rust, want de zaak was niet ruchtbaar geworden.

38:28

en hij was er nog, toen Jeruzalem werd ingenomen.

De stad wordt belegerd. De vijand legt het op je aan. Maar kijk nou eens, wat gebeurt daar? Daar loopt iemand die voortdurend roept en zegt dat de mensen zich moeten overgeven aan de vijand, want anders zal de stad verbrand wor­den en zal iedereen sterven door het zwaard, de honger of de pest. Nou, dat is nu niet bepaald een gezellige boodschap. Bovendien lijkt het meer op verraad, dan heldhaftig; tot de laatste man, de stad verdedigen. Dan worden ze het zat, ze willen het niet langer aanhoren. Ze gaan naar de koning en roepen hem op Jeremia om het leven te brengen. De koning antwoordt: Hij is in uw hand, want de koning vermag niets tegen u. En ja hoor, daar gaat Jeremia in de put in de gevangenhof tot diep in het slijk. Maar als Ebed-Melech, de Ethiopiër, bij de koning pleit, wordt Jeremia weer uit de put getrokken.

Zedekia is toch niet gerust en roept Jeremia in het geheim bij zich. Hij zegt: Ik wil u iets vragen, verberg mij niets. Maar Jeremia vreest dat de koning hem zal doden als hij zegt wat hij moet zeggen. Echter de koning zweert dat hij dat niet zal doen. En dan profeteert Jeremia opnieuw dat als hij, Zedekia, zich aan de koning van Babel overgeeft er niets met de stad en met hem zal gebeuren. Maar doet hij het niet dan zal hij zelf en al de vrouwen worden overgeleverd in de macht van de koning van Babel en dan zal de stad met vuur verbrand worden. Zedekia bezweert Jeremia dat hij van dit gesprek niets verder zal ver­tellen en dat hij, als hij erover ondervraagd wordt, er maar over moet liegen, want niets van dit gesprek mag bekend worden bij de vorsten. Zo gebeurt het. Jeremia zit nog in de gevangenhof als de stad wordt ingenomen.

Wat een geschiedenis. Zedekia hoort het nu voor de zoveelste keer. Maar hij luistert niet. Hij laat het erop aankomen. De mensen hebben het allemaal zo vaak gehoord. Maar ook zij blijven weigeren om naar de profeet Jeremia te luisteren. Hij is een dissonant. Voor zulke mensen moet je je oren sluiten. En dan komt het oordeel. De stad wordt ingenomen. En Jeremia zit dan nog steeds in de gevangenhof. God komt met zijn oordeel. Wat een krachtig ver­haal. We moeten heel dicht bij God blijven, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt. We moeten ons niet laten verleiden door de zonde die ons zo licht in de weg staat. We moeten met volharding de wedloop lopen, om de krans der overwinning, die voor ons ligt, te grijpen. Als we dat doen, dan be­veiligen we onszelf tegen alle verleidingen die ons van Jezus aftrekken. Het lijkt er vaak zo op, dat de andere wereld het voor het zeggen heeft. Dat je je ook wel een beetje moet aanpassen en niet altijd de negatieveling moet zijn. Maar overal waar Koning Jezus niet op de troon zit, daar regeert de boze en daar moeten we ons niets van aan trekken. We moeten blijven volharden.

Wat moet het voor Jeremia moeilijk geweest zijn. Hij zit zelfs in de gevange­nis op het moment dat de stad wordt ingenomen. Het volk heeft niet willen luisteren en het oordeel komt.

Jeremia 39:1-18

24 juni [1]

39:1

werd een bres in de stad geslagen;…

39:4

namen zij de vlucht en verlieten de stad bij nacht…

39:5

en zij achterhaalden Zedekia in de vlakten van Jericho;… en brachten hem naar Nebukadrezar,… en deze velde vonnis over hem.

39:6

De koning van Babel bracht de zonen van Zedekia voor diens ogen in Ribla ter dood;…

39:7

en hij liet de ogen van Zedekia verblinden en boeide hem met twee koperen ketenen om hem naar Babel te voeren.

39:8

En het koninklijk paleis en de huizen van het volk verbrandden de Chaldeeën met vuur, en de muren van Jeruzalem haalden zij neer.

39:9

De rest van het volk,… voerde Nebuzaradan,… in ballingschap naar Babel.

39:12

Neem hem onder uw hoede… maar handel met hem, zoals hij zelf tot u spreken zal.

39:14

Zo bleef hij te midden van het volk.

39:17

Maar Ik zal u te dien dage redden,… en gij zult niet overgegeven worden in de macht der mannen,…

39:18

omdat gij op Mij vertrouwd hebt,…

Anderhalf jaar had de belegering van Jeruzalem geduurd. Wat een belegering. Het brood raakte op. De moed raakte op. En Jeremia zat maar in de gevangen­hof. Ze hadden naar hem niet willen luisteren. Dan wordt er een bres in de muur geslagen en de koning vlucht, maar de koning van Babel neemt hem ge­vangen. Zedekia moet zien hoe al zijn zonen gedood worden. Daarna wordt hij blind gemaakt en met twee koperen ketenen geboeid en naar Babel gevoerd. En de stad wordt met vuur verbrand en de muren worden omver gehaald. Een groot deel van het volk in Jeruzalem wordt in ballingschap gevoerd, alleen de armen blijven leven en daar wonen.

Jeremia wordt uit de gevangenhof gehaald en er is opdracht dat hem niets mag overkomen. Er moet naar hem geluisterd worden en zo blijft Jeremia onder het volk. De belofte voor Ebed-Melech, de Ethiopiër, die Jeremia uit de put gehaald had, is machtig. Hij zal niet omkomen, hij zal gered worden, omdat hij heeft vertrouwd op de HERE God.

Wat een verhaal. Het is dus toch gebeurd. Wat zal Zedekia gedacht hebben? Hij zal geweten hebben dat hij niet heeft geluisterd. Hij zat vast in het web van alle vorsten en het volk. Je kunt toch niet heulen met de vijand? En ieder­een was toch tegen Jeremia, die ze achter slot en grendel gezet hebben. Maar nu, nu is de vijand de stad binnengevallen, en nu moet hij aanzien hoe al zijn zonen gedood worden en ondergaan hoe hij zelf blind gemaakt wordt en in ballingschap gaat. Het oordeel is gekomen. Op een zeker moment is het te laat. Laat dan niemand roepen dat hij er niets aan kan doen. God heeft aan alle kanten geroepen en aan alle kanten zijn profeten gestuurd, maar als ze niet willen luisteren, dan moeten ze ook niet verbaasd kijken als het oordeel komt dat God al zo lang heeft aankondigd. Met God kun je geen spelletje spelen. Je kunt het nooit op een akkoordje gooien. Het is wit of zwart. En het is altijd duidelijk. Ook nu was het duidelijk. De stad wordt met vuur verbrand. De muren worden neergehaald en het volk gaat in ballingschap.

En Jeremia wordt uit de put gehaald en de instructie is dat niemand hem iets mag doen. En Ebed-Melech wordt gered. Hij was trouw aan God en aan Jere­mia en God is trouw aan hem. Hij wordt gered en wordt niet weggevoerd. We hebben een God die Zich aan zijn woord houdt. Glorie voor zijn Naam! We weten weer hoe de vork in de steel zit en welke koers wij moeten varen. Daar is geen misverstand over mogelijk.

Jeremia 40:1-16

25 juni [1]

40:1

hem uit Rama had laten gaan, toen deze hem had laten halen, terwijl hij in boeien geslagen was te midden van al de ballingen…

40:4

doch indien het u mishaagt met mij naar Babel te gaan, zo laat het;…

40:5

en keer terug tot Gedalja… en blijf bij hem onder het volk…

40:6

Zo kwam Jeremia tot Gedalja… en bleef bij hem onder het volk…

40:10

en blijft wonen in uw steden, waar gij u vestigt.

40:12

keerden al de Judeeërs… terug…

40:14

ten einde u om het leven te brengen? Maar Gedalja, de zoon van Ahikam, geloofde hen niet.

40:16

Doe dat niet, want wat gij van Ismaël zegt, is een leugen.

Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, haalt Jeremia uit de rijen van ballingen, die bij Rama op weg zijn naar Babel. Hij zegt tegen Jeremia: De HERE, uw God, heeft van deze ramp gesproken en het is gebeurd. U mag zelf weten waar u naar toe wilt. Wilt u mee naar Babel, dan zal ik voor u zorgen. Maar wilt u onder het volk blijven, dan is dat ook goed. Waar u maar wilt gaan, u bent een vrij man. En dan gaat Jeremia terug en meldt zich bij Gedal­ja. Die was aangesteld als vertegenwoordiger van de Chaldeeën. Zo blijft Jeremia onder het volk, dat hoofdzakelijk uit armen bestaat, want de rest is weggevoerd. Als ze merken dat er een rest is overgebleven, dan komen ook alle Judeeërs, die verstrooid waren, terug naar Israël. Ze vestigen zich in Israël waar Gedalja overste is.

Dan meldt Johanan, een legeroverste van Gedalja, dat de koning van de Ammonieten hem wil vermoorden. Maar Gedalja gelooft het niet. En als hij voorstelt om hem te doden, dan zegt hij: Doe het niet, want wat je zegt is een leugen.

Zie je de ballingen geboeid naar Babel trekken? Wat een tragiek. Wat is er overgebleven van het volk van God? Jeremia loopt er ook tussen. Wat zal hij gedacht hebben? Wat zal er in hem omgegaan zijn? Het is toch vreselijk! Nu gaat Jeremia ook nog in ballingschap. Terwijl hij juist alles had gedaan wat de HERE God gezegd had. Wat moet Jeremia op de proef gesteld zijn. En hoe zullen de anderen hem misschien bespot hebben en gezegd hebben: Kijk, Jere­mia, nu ga je zelf ook in ballingschap. Maar dan komt de bevelhebber van de lijfwacht, die hem ook uit de gevangenhof gehaald heeft. Van hem mag Jere­mia kiezen of hij mee naar Babel gaat of niet. Jeremia kiest ervoor om in het land te blijven en bij het volk te wonen.

Daar is ook de volgende strijd al weer aanstaande. Het leven van Gedalja, die door de koning van Babel was aangesteld, wordt bedreigd door de koning van de Ammonieten, maar hij gelooft het niet. Wat zal er nu weer gebeuren? Is er dan nooit een einde aan de strijd in dit leven? Het lijkt wel een keer op keer terugkerende ellende. Als je even denkt dat je rust hebt, dan ligt het volgende gevaar weer op de loer. Wat is er toch een strijd gaande. Wat is het toch zeker dat het hier op deze wereld niet kan zijn. Het kan toch niet zo zijn dat we geboren worden om steeds maar strijd te hebben. We zijn geboren om eeuwig te leven. Dat is het op deze aarde niet. God strijdt om zijn Koninkrijk van recht en gerechtigheid te grondvesten. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 41:1-15

26 juni [1]

41:1

met tien mannen bij zich, kwam tot Gedalja,…

41:2

en zij sloegen Gedalja,… met het zwaard.

41:3

Ook vermoordde Ismaël al de Judeeërs… die zich daar bevonden, de krijgslieden.

41:5

kwamen… tachtig man, met afgeschoren baard… zij hadden spijsoffer en wierook bij zich om die naar het huis des HEREN te brengen.

41:7

En toen zij midden in de stad gekomen waren, maakte Ismaël, de zoon van Nethanja, hen af en wierp hen in de put,…

41:10

voerde hen gevankelijk weg en hij trok heen om naar de Ammonieten uit te wijken.

41:12

En zij troffen hem aan bij het grote water in Gibeon.

41:14

en al het volk… keerde om en voegde zich bij Johanan,…

Gedalja was gewaarschuwd, maar hij geloofde niet dat ze het op zijn leven gemunt hadden. Hij heeft in ieder geval geen maatregelen genomen. En als die Ismaël, waarvoor hij gewaarschuwd was, bij hem komt, dan heeft hij nog niet in de gaten hoezeer hij in gevaar is. Hij had toch naar zijn legeroversten kun­nen luisteren en veiligheidsmaatregelen kunnen nemen? Het waren toch ook niet de eerste de besten die hem gewaarschuwd hadden? Maar neen. Ismaël komt en neemt tien mannen mee. Terwijl ze aan de maaltijd zijn wordt Gedal­ja vermoord en ook alle Judeeërs die bij hem zijn. Het was dus waar. Je kunt niet genoeg op je hoede zijn.

Wanneer de volgende morgen tachtig mannen met afgeschoren baarden langs komen, dan gaat Ismaël ze tegemoet. Ze zijn met offers op weg naar het huis des HEREN. Ismaël lokt ze naar Mizpa en in de stad gekomen doodt hij ze op tien na. Die tien zeggen, dat ze hem geheime voedselvoorraden kunnen wij­zen. De lijken worden in een put gegooid en Ismaël trekt met de overigen weg. Dan hoort Johanan van de moord en hij roept al het volk bijeen en ze gaan achter Ismaël aan en hij redt hen. Maar Ismaël ontkomt naar de Ammonieten.

Wat een verhaal. Wat een brute moord. Wat een haat. Het lijkt wel of ook het laatste overblijfsel van Israël niet mag blijven leven. Je vraagt je af waarom dit allemaal met zoveel detail en zoveel preciesheid wordt vastgelegd. Wat is de moraal van dit verhaal? Wat wil God er ons mee zeggen? Gaat het hier om Gedalja? Of gaat het om de, zich keer op keer herhalende, aanvallen op zijn volk? Er schijnt geen einde aan te komen. Het lijkt alsof het volk van God ner­gens veilig is. Als ze denken weer een periode van rust te hebben, dan zijn er wel weer andere vijanden die het op hun leven gemunt hebben. Nergens schij­nen ze veilig. En inderdaad, als we de hele geschiedenis van het uitverkoren volk zien, dan is het aanval op aanval, holocaust op holocaust. Ze worden steeds achtervolgd. Ze zijn hier in ballingschap gebracht, omdat ze niet heb­ben willen luisteren naar de profeten die God gestuurd heeft. Jeremia heeft ze gewaarschuwd. Hij heeft opgeroepen om de geboden te gehoorzamen die God aan hen gegeven had. Maar ze deden het niet. Ze hebben de profeten ver­moord. Ze hebben ze weggestuurd. Ze hebben de profeten het zwijgen opge­legd. En toen kwam het oordeel. De ballingschap. Dat is toch verschrikkelijk. Van je vader­land verdreven te worden. Wat een tragiek. Hoe belangrijk is het dan ook om naar Gods stem te luisteren. Want als je dat doet, dan kom je niet in het kamp van de vijand, maar dan blijf je veilig in de marsroute van het leger van Koning Jezus naar dat eeuwige Rijk van recht en gerechtigheid. En wie wil daar niet heen? Pas op, laat je niet in de war brengen. Hij komt, vast en zeker!

Jeremia 41:16-43:7

27 juni [1]

41:17

om verder te trekken naar Egypte, met het oog op de Chaldeeën; want dezen vreesden zij,…

42:2

en zij zeiden tot de profeet Jeremia: Laat toch onze smeking bij u gehoor vinden en bid voor ons tot de HERE, uw God, voor dit gehele overblijfsel,…

42:3

dat de HERE, uw God, ons te kennen geve, welke weg wij moeten gaan en wat wij moeten doen.

42:5

naar de stem van de HERE, onze God,… zullen wij luisteren,…

42:10

Indien gij rustig in dit land blijft, dan zal Ik u bouwen en niet afbreken, u planten en niet uitrukken, want Ik heb berouw over het kwaad dat Ik u heb aangedaan.

42:12

en Ik zal u erbarming doen vinden, dat hij zich over u erbarme en u in uw land laat blijven.

42:16

dan zal het zwaard waarvoor gij bevreesd zijt, u daar in het land Egypte achterhalen, en de honger waarvoor gij beangst zijt, u daar in Egypte op de hielen zitten en daar zult gij sterven.

42:19

Weet wel, dat Ik u heden ernstig gewaarschuwd heb;…

42:22

Nu dan, weet wel, dat gij door het zwaard, de honger of de pest zult sterven in de plaats waarheen gij verkiest te gaan om daar te verblijven.

43:2

zeiden… al die drieste mannen tot Jeremia: Gij spreekt leugens!

43:3

ten einde ons te doden en ons in ballingschap naar Babel te voeren.

43:6

ook de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria,

43:7

en zij trokken naar het land Egypte, want zij luisterden niet naar de stem des HEREN; en zij kwamen tot aan Tachpanhes.

Hoe is het mogelijk? Ze komen bij Jeremia met de vraag of hij aan de HERE wil vragen wat ze doen moeten. Gedalja is vermoord en ze weten dat nu de straf van de koning van Babel zal komen. Want Gedalja was aangesteld door de koning van Babel. Jeremia: Vraag je God wat we moeten doen? Jeremia vraagt aan God en God antwoordt. Het antwoord is: Blijf in het land, trek niet naar Egypte, dan zal het vrede zijn en de koning van Babel zal je met rust laten. Hij zal erbarming over je doen. Maar als jullie toch naar Egypte trekken, dan zal de honger, de pest of het zwaard je treffen en niemand zal overblijven en jullie zijn een aanfluiting voor al de volkeren. God zegt het heel duidelijk. Hij waarschuwt hen met klem. Wees gewaarschuwd! Doe wat Ik zeg, want het oordeel komt onherroepelijk. En wat antwoordden de drieste mannen Jeremia: Gij spreekt leugens. In hun gedachten kan het niet waar zijn dat Jeremia Gods woorden spreekt. Voor hen is zeker, dat de koning van Babel komt, om hen te straffen en weg te voeren naar Babel. Weer verdenken ze Jeremia van verraad. Je spreekt leugens. En zo gaan ze tegen Jeremia tekeer. Ze verzamelen al het volk en trekken naar Egypte. Jeremia en Baruch gaan ook mee. En ze komen tot Tachpanhes.

Wat een geschiedenis. De profetie van de HERE is ook tegendraads. Het laatste wat je verwacht zou hebben is dat de HERE zou zeggen: Blijf maar in het land, dan gebeurt je niets. Dat vraagt een groot Godsvertrouwen. Dat vraagt een grote gehoorzaamheid van de profeet. Maar zo is het altijd. God vraagt niet het voor de hand liggende. Want daar hoef je niet om te vragen. Dat spreekt vanzelf. Maar God wil ons keer op keer testen of we echt wel op Hem vertrouwen. We hebben zo vaak onze eigen gedachten en willen God er wel even bijhalen om ons eigen denken bevestigd te krijgen. Maar zo werkt dat niet. God laat zich niet door ons op sleeptouw nemen. Dit is weer een goede les. We moeten op God vertrouwen. We moeten dicht bij Hem blijven. Dan zal Hij ons pad leiden op een spoor van bescherming en bewaring. Dan zijn we geborgen in zijn hand. Dan weten we dat we goed uitkomen. Dan kan er best van alles gebeuren, maar we blijven op God vertrouwen. Want Hij heeft het grote wereldgebeuren in handen. Toen, in de tijd van de koning van Babel, en nu ook vandaag, nu de wereld schudt en we de voetstappen van zijn wederkomst horen. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 43:8-44:14

28 juni [1]

43:9

Neem in uw hand grote stenen en verberg die in het leem onder het plaveisel vóór de ingang van het paleis van Farao in Tachpanhes, ten aanschouwen van Judeese mannen, en zeg tot hen:

43:10

Zie, Ik ontbied mijn knecht Nebukadrezar, de koning van Babel, opdat hij zijn troon zette boven op deze stenen, die Ik verborgen heb, en zijn statietapijt daarboven uitbreide.

43:13

en de tempels der goden van Egypte met vuur verbranden.

44:4

hoewel Ik al mijn knechten, de profeten, tot u zond, vroeg en laat, met de boodschap: Doet iets gruwelijks, dat Ik haat, toch niet!

44:6

zodat zij tot een puinhoop, tot een woestenij zijn geworden, gelijk het heden ten dage is.

44:12

ja, Ik neem het overblijfsel van Juda weg, dat zijn aangezicht gericht heeft om naar het land Egypte te gaan en daar te verblijven,…

44:14

zal niemand ontkomen en ontsnappen, namelijk om terug te keren naar het land van Juda,… want zij zullen er niet terugkeren, behalve enkele vluchtelingen.

Ja, nu zitten ze in Egypte. En Jeremia is er ook. Jeremia moet stenen onder het plaveisel voor de ingang van het paleis van de Farao stoppen met de profetie dat de koning van Babel daar zijn troon zal zetten en zijn statietapijt daar zal uitspreiden. God had het gezegd. Ze kunnen wel naar Egypte vluchten en denken daar veilig te zijn, maar daar zal de koning van Babel ook komen. En de koning van Babel kwam en heeft de tempels en de paleizen in Egypte verwoest en met vuur verbrand.

Nu zijn ze in Egypte en ontsteken ook daar offers voor vreemde goden. God waarschuwt opnieuw dat ze niet van Hem moeten afwijken. Ze hebben toch gezien in Jeruzalem hoe God met zijn toorn kwam, omdat ze afgeweken waren van God. Hoe God keer op keer zijn profeten zond en hen opriep om zich te bekeren. Hoe Hij zei: Doet zo iets gruwelijks niet. Maar ze weigerden te gehoorzamen en het oordeel kwam en daarom is Jeruzalem nu een puinhoop. Jullie weten toch hoe het gegaan is? En jullie zijn tegen mijn wil naar Egypte gegaan. En nu gaan jullie weer hetzelfde doen. Er zal niet een van jullie over­blijven. Jullie zullen allemaal sterven. Want jullie zijn ongehoorzaam geweest aan God. De maat is vol. Ik zal bezoeking doen aan het overblijfsel van Juda. Ja, zij zullen omkomen door de honger, de pest en het zwaard. Alleen enkele vluchtelingen zullen ontkomen.

Wat een profetie. Ja, je moet ook heel precies luisteren naar de stem van God. En dat is niet zo moeilijk. Het allerbelangrijkste is om dicht bij het Woord van God te leven. De Bijbel, het Woord van God, is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Probeer het maar en je zult het merken. Dat betekent, dat je niet links en niet rechts gaat. Neen, je luistert naar het Woord van God en dan doe je de dingen die van God zijn. Want God kan nooit tegen Zichzelf zijn. Wanneer je die weg gaat, dan kom je goed uit. Je neemt stappen. Je gaat een weg. Je hoeft niet te twijfelen, want God leidt je op het pad. Er zijn zoveel mensen die zich afvragen of ze wel op de weg van God zijn. Dat hoeven ze zich niet af te vragen als ze wandelen op de weg van God. Dan zal Hij je ook behoeden om andere wegen te gaan. Dan zal Hij deuren sluiten en deuren openen. Hij is er dan altijd bij. Dat is een rustgevende gedachte. Dat geeft ook rust. Want je hoeft niet te twijfelen. Hij leidt je al de weg. Al de weg leidt mij mijn Heiland. Prachtig! Doen! Kan niet misgaan!

Jeremia 44:15-45:5

1 juli [1]

44:15

Toen antwoordden al de mannen, die wisten, dat hun vrouwen voor andere goden offers ontstaken,…

44:16

wij zullen niet naar u luisteren;

44:17

maar wij zullen voorzeker… offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen,… toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed.

44:23

Omdat gij offers ontstoken hebt en gezondigd tegen de HERE en niet geluisterd hebt naar de stem des HEREN en niet gewandeld naar zijn wet, zijn inzettingen en zijn getuigenissen, daarom heeft u deze rampspoed getroffen, gelijk het heden ten dage is.

44:26

mijn naam zal niet meer worden aangeroepen door de mond van een Judeeër, die zegt: zo waar de Here HERE leeft! in het gehele land Egypte.

44:28

zo zal het gehele overblijfsel van Juda… …weten, wiens woord standhoudt, het mijne of het hunne.

45:3

want de HERE heeft smart bij mijn lijden gevoegd, ik ben moede van mijn zuchten en rust vind ik niet.

45:5

en zoudt gij voor u grote dingen zoeken? … Ik geef u uw leven ten buit in alle plaatsen waar gij zult heengaan.

Wat een hardnekkig volk. Ze horen de woorden van Jeremia. Het is niet mis. Het oordeel komt. Ze zullen allemaal omkomen. Ze hebben het toch zelf gezien in Jeruzalem. God kwam toch met zijn oordeel. Maar, nee hoor. Ze willen ook nu niet naar de woorden van Jeremia luisteren. Ook in Egypte gaan ze door met het offeren aan de hemelkoningin. Dat vinden ze zelf uitstekend. Trouwens, voorheen hadden ze het toch goed in Jeruzalem. Toen hadden ze brood. Maar sinds Jeremia profeteert gaat het verkeerd. Ze willen niets met zijn profetie van doen hebben. En hoe Jeremia ook zegt dat ze juist in balling­schap en weggevoerd zijn omdat ze offers ontsteken voor andere goden, het komt niet over. Maar als jullie dan willen volharden in de zonden, doe het dan maar, dan zul je wel zien wat er van komt. Want niet één van jullie zal over­blijven in het land Egypte. Ik zal woorden ten verderve spreken. Jullie zullen het zien. Maar wat Jeremia ook zegt, ze geloven het niet, ze spreken hem tegen. Ze zullen doorgaan met het offeren aan de afgoden. Ze tergen God, keer op keer. Ze gaan door met hun zonden. Ze willen zich niet bekeren. God kan dan toch ook niet anders dan met Zijn toorn komen. Dat spreekt toch vanzelf. Hij duldt de zonde niet. Hij roeit het uit. Maar als de mensen hardnekkig zijn, dan zegt Hij ook: Nou, ga dan je gang maar, dan zul je het zelf wel zien. Ik heb het voorzegd en dan moet je ook niet raar opkijken als het oordeel komt. Het gaat gebeuren. God komt met zijn oordeel.

En zo is het vandaag ook. We moeten de mensen oproepen tot bekering. We moeten ze het voorhouden. Doen ze het niet, dan gaan ze voor eeuwig verlo­ren. Want God gaat door met zijn plannen. Het herstel van alle dingen komt. Het nieuwe Rijk van recht en gerechtigheid komt. Deze wereld is het niet. God komt met zijn oordeel. Het is verschrikkelijk als je die nieuwe hemel en die nieuwe aarde mist. En je hoort ze vandaag ook roepen: Ach, zit niet te zeu­ren. We hebben het goed. We hebben geen behoefte aan die onheilsprofetie. Weg met je verhalen. Maar wij moeten gehoorzaam zijn.

Toch kunnen we er soms wel moe van zijn, zoals ook Baruch. Maar dan geldt, dat we niet onszelf naar voren moeten schuiven. Dat we niet te groot van ons­zelf moeten denken. Maar God zegent ons wel. Hij redt het leven van Baruch. Hij zal met hem zijn waar hij ook heengaat. En zo is het ook met ons vandaag. God is met ons! Wat er ook gebeurt.

Jeremia 46:1-47:7

2 juli [1]

46:1

Hetgeen als woord des HEREN kwam tot de profeet Jeremia over de volken.

46:5

schrik van rondom! luidt het woord des HEREN.

46:7

Wie is het, die komt opzetten als de Nijl, wiens wateren bruisen als rivieren?

46:16

Op! terug naar ons volk en ons geboorteland voor het gewelddadige zwaard!

46:19

Maak u toebereidselen voor de ballingschap, gij inwoonster, dochter van Egypte, want Nof zal tot een woestenij worden, vernietigd, zonder inwoner.

46:24

De dochter van Egypte is te schande gemaakt, overgegeven in de macht van het volk uit het Noorden.

46:27

Vrees gij dan niet, mijn knecht Jakob, en wees niet verschrikt, o Israël, want zie, Ik verlos u uit verre streken, uw nakomelingen uit het land hunner gevangenschap; Jakob zal terugkeren en rustig en veilig zijn, door niemand opgeschrikt.

46:28

Vrees gij niet, mijn knecht Jakob, luidt het woord des HEREN, want Ik ben met u; want Ik zal met alle volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan.

47:3

De vaders zien niet om naar hun kinderen,

47:4

zó zijn hun handen verslapt op de dag die komt om al de Filistijnen te verdelgen, om voor Tyrus en Sidon elke nog overgebleven helper uit te roeien, want de HERE verdelgt de Filistijnen, de rest van het eiland Kaftor.

47:5

Gaza is kaal geschoren, Askelon vernietigd; o rest der Enakieten, hoe lang zult gij u insnijdingen maken?

Dit zegt de HERE over de volkeren. Woorden van grote strekking. Van waar­heid. Egypte wordt door de koning van Babel verslagen. Het leger van Egypte is opgetrokken tot aan Karkemis in Babel. Dat is een verschrikkelijk eind van Egypte. En daar worden ze verslagen. Ze moeten vluchten. Er blijft niets van hen over. En dan trekt de koning van Babel naar Egypte en verslaat hen en verwoest. En er gaan ballingen van Egypte naar Babel. De twee grootmachten in die tijd rekenen met elkaar af. En Israël ligt daar precies tussenin. De legers trokken door Israël. Israël is in ballingschap. Dus is het ook niet zo moeilijk om door het land te trekken. Want van het volk van Israël hebben ze geen problemen te verwachten.

Daarna komt weer de profetie over Israël en Juda. God zal hen terugbrengen uit de landen waarheen ze verstrooid zijn. Ze zullen dan veilig wonen in het land dat de HERE God aan hen beloofd heeft. God zal afrekenen met alle volken waaronder Hij ze verstrooid heeft. Hij zal henzelf ook tuchtigen, maar niet voorgoed met hen afrekenen. Echter, Hij zal hen voorzeker niet vrijuit doen gaan. Dat is profetie. Dat is een wereldomvattende strategie en profetie. Daar moeten we op letten. Dat gaat gebeuren. Net zo als alles is gebeurd wat de Bijbel schrijft. Het is immers Gods Woord? We doen er goed aan om er acht op te slaan. Niet alleen christenen maar ook niet-christenen. Wil je we­reldpolitiek bedrijven, dan kun je dat alleen maar doen in profetisch perspec­tief. God regeert het grote wereldgebeuren. En Hij brengt zijn volk terug naar zijn land. Daardoor wordt de wereldpolitiek bepaald. Het is alles gericht op de terugkeer van zijn volk naar zijn land. En daarop zullen de volkeren afgere­kend worden. Ook met het volk zelf zal de HERE een rechtsgeding voeren. Want ze zijn verbannen vanwege de ongehoorzaamheid en de vreselijke zon­den die ze tegen de HERE hebben begaan. Maar ook nu gehoorzamen ze niet. En daar gaat het om. Terugkeer staat in verband met gehoorzaamheid. Daarom zal Hij Zelf zijn Woord in hun binnenste leggen. Dat zijn grote momenten. Zonder zijn ingrijpen komt er niets van terecht. Dat zal een wereldomvattende gebeurtenis zijn, dan zullen ze allemaal zien dat ze terug mogen gaan naar hun beloofde land. Dan zal Jeruzalem het centrum van de wereld zijn. De stad waarin God woont. De stad van waaruit zijn wet zal uitgaan. Dat zal geweldig zijn. Moge dat spoedig gebeuren.

De volgende profetie is over de Filistijnen. Die hebben Gods volk voortdurend dwars gezeten. Die zullen dan ook totaal vernietigd worden. God rekent defi­nitief met hen af. Als wateren die uit het noorden komen opzetten. De HERE verdelgt hen. Daar worden maar zeven verzen aan gewijd. Wat hebben de Fili­stijnen huisgehouden tegen Gods volk. Keer op keer. En steeds maar weer. Maar dan is het afgelopen.

Jeremia 48:1-47

3 juli [1]

48:2

Moabs roem is er niet meer;… Komt, laat ons het uitroeien als volk!

48:8

de vallei zal te gronde gaan en de vlakte verdelgd worden, gelijk de HERE gezegd heeft.

48:20

Te schande geworden is Moab, want het is terneergeslagen; jammert het uit en schreeuwt; boodschapt aan de Arnon, dat Moab verwoest is.

48:27

dat gij, zo vaak gij erover spraakt, met het hoofd gingt schudden?

48:29

Wij hebben van Moabs trots gehoord – zeer hoogmoedig is het! –…

48:38

want Ik heb Moab verbroken als vaatwerk,…

48:42

Dan wordt Moab verdelgd, zodat het als volk niet meer bestaat, omdat het zich tegen de HERE verheven heeft.

48:46

want weggehaald zijn uw zonen als gevangenen, uw dochters in gevangenschap.

48:47

Maar Ik zal in het lot van Moab een keer brengen in het laatst der dagen, luidt het woord des HEREN.

De Moabieten leefden in het Overjordaanse. Ook zij ontkomen niet aan de veroveringszucht van de koning van Babel. Zij worden eveneens verwoest. Er blijft niets over. Ze bestaan straks als volk niet meer. Alles gaat te gronde. In detail worden de verschillende plaatsen beschreven. Het is ook geschied op last van de Koning, Wiens naam is: HERE der heerscharen. Zij hebben zich altijd negatief tegenover het volk van God gedragen. Ze schudden hun hoofd als ze het over God hadden en Israël. Dat neemt God niet. Hij doet hen de verschrikking aan, zoals Hij voorzegd heeft. De koning van Babel komt en brengt ze in ballingschap. Dat zal een grote strijd geweest zijn. Het volk wordt verbroken als vaatwerk staat er. Het bestaat als volk niet meer omdat het zich tegen de HERE verheven heeft.

Wat een oordeel over dit volk, dat al vanaf Bileam de HERE en zijn volk tart. God is rechtvaardig. Hij roept op tot bekering. Maar als je je blijft verzetten en meedoet met de dingen die niet van God zijn, dan heb je een probleem. Dan ga je te gronde. Het is ontzettend belangrijk, dat we dicht bij de HERE blijven. Hij roept ons op om trouw te blijven. Om het van hem te verwachten. Het hele wereldgebeuren staat in het perspectief van de wederkomst van Jezus. Deze profetieën staan in het teken van het herstel aller dingen. Hier gaat het nog over de strijd en alles wat gebeuren moet om de Messias aan te kondigen. Wij mogen leven in een profetische tijd waarin we de wederkomst mogen verwachten. Daar is nu het grote wereldgebeuren op gericht. Hij komt. We zien het om ons heen in het woelen der volken. Er is zoveel beweging dat we wel blind moeten zijn, als we niet willen zien dat Hij komt. Wat een profe­tie. Wat een verwachting. We hoeven het van deze wereld niet te verwachten. We zien dat alles zich spoedt naar de komst van Gods Rijk van recht en gerechtigheid. Dan zal Hij regeren vanuit Jeruzalem. Dan zal Hij ons zegenen. Dan zal Hij alle onrechtvaardigen uitroeien met zijn scepter van recht en gerechtigheid. Wat een profetie. Daar heeft Jeremia van mogen profeteren in zijn tijd. Daar mogen wij van profeteren in onze tijd. Glorie voor zijn Naam!

Jeremia 49:1-22

4 juli [1]

49:2

en het zal tot een woeste puinheuvel worden en zijn onderhorige plaatsen zullen met vuur verbrand worden; dan zal Israël hen in bezit nemen, die het in bezit genomen hadden, zegt de HERE.

49:3

want Milkom zal in ballingschap gaan, zijn priesters en vorsten tezamen.

49:6

Doch daarna zal Ik in het lot der Ammonieten een keer brengen, luidt het woord des HEREN.

49:8

Vlucht, keert om, schuilt diep weg, inwoners van Dedan, want Ezaus verderf heb Ik over hem gebracht, de tijd dat Ik aan hem bezoeking doe.

49:10

verdelgd wordt zijn zaad en zijn nakomelingschap en van zijn naburen helpt niet één:

49:11

Uw wezen zal ik in het leven houden en laten uw weduwen op Mij vertrouwen”.

49:13

en dat al zijn steden tot eeuwige puinhopen zullen worden.

49:16

al maakt gij uw nest zo hoog als de gier, Ik zal u vandaar neerhalen, luidt het woord des HEREN.

49:19

Want wie is Mij gelijk en wie zal Mij tot verantwoording roepen, en wie is zulk een herder, dat hij voor Mij zou bestaan?

49:22

en het hart van Edoms helden zal te dien dage zijn als het hart van een vrouw in barensnood.

Nu de profetie over de Ammonieten. Daar blijft ook niets van over. Hun steden zullen worden als puinheuvels. Ze zullen niet meer gevonden worden. Ze zullen weggevoerd worden in ballingschap. Er zal niemand meer wonen. Het is hetzelfde liedje. De koning van Babel heerst over al de volken van rondom. Ook over Israël dat in ballingschap is weggevoerd. Ze kunnen wel denken dat ze veilig wonen en dat niemand kans zal zien om in hun versterkte en door de natuur onneembare vestingen te komen, maar zo is het niet. Ze worden allemaal weggevoerd. En dan volgt daar de tekst: “Doch daarna zal Ik in het lot van de Ammonieten een keer brengen.” Er is kennelijk genade.

Vervolgens de profetie over Edom. De nazaten van Ezau. Ook zij ontkomen niet aan de straf. Zij zullen ook verwoest worden en weggevoerd. Want Ezaus verderf heb Ik over hem gebracht, de tijd dat Ik aan hem bezoeking doe. Het volk Edom was Israël altijd tot een last. Ze zullen allemaal weggevoerd worden. Ze hebben hun veilige plaatsen hoog in de bergen en in rotsspleten. Het lijkt alsof ze niet in te nemen zijn. Maar ook al hebben ze hun vestingen zo hoog als het nest van de gier, de HERE zal ze neerhalen. Ze zullen tot eeuwige puinhopen worden. Wat een verderf! Wat een verovering! Wat een wreedheid! Wat een ellende! Je zult maar zo’n profetie te horen krijgen. Alle volken van rondom gaan eraan. Niet alleen Israël en Juda, maar alle volken van rondom. Er is geen houden aan. Zij allen hebben gezondigd. Want de zonden van Israël worden altijd vergeleken met de zonden van de volken van rondom. Ze hebben de afgoden van de volken overgenomen. Net als de volken offeren ook Israël en Juda hun kinderen aan de Moloch. En dat is het einde. Als dat gebeurde, dan kwam het oordeel. Niet alleen over het volk Israël, maar ook over de volkeren. Het is de HERE een gruwel. God komt met zijn oorde­len. En wie denkt daar iets aan te kunnen doen, is hoogmoedig. Wat denk je wel? Wie is eerlijk tegenover God? Wie kan Hem ter verantwoording roepen? Wie kan voor Hem bestaan? Hij is almachtig. Hij regeert het grote wereldge­beuren. Niets is te vergelijken met God. God schiep de wereld goed. Het was zeer goed. Maar de zonde kwam in de wereld en God is bezig om zijn Rijk van recht en gerechtigheid te grondvesten. Het gaat komen. Daar mogen we ons op voorbereiden. Daar moeten en mogen we naar uitzien. Glorie voor zijn Naam! Keer je af van de zonde. Richt je op Hem, dan zal Hij je behoeden in de stormen der tijden, wat er ook gebeurt. Want niemand weet het uur van zijn dood. Daarom, wees bereid! Het uur der waarheid roept. Bekeert U want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geloof het evangelie!

Jeremia 49:23-39

5 juli [1]

49:25

Hoe is de roemrijke stad verlaten, de veste der vreugde!

49:27

en Ik zal een vuur aansteken binnen de muur van Damaskus, dat de burchten van Benhadad zal verteren.

49:30

want Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft tegen u een aanslag gesmeed en een plan beraamd.

49:33

niemand zal daar wonen en geen mensenkind daar verblijf houden.

49:36

en Ik verstrooi hen naar al die windstreken, zodat er geen volk zal zijn, waar niet verdrevenen van Elam komen zullen.

49:37

Ik zend het zwaard hun achterna, totdat Ik hen verdelgd heb.

49:39

Maar in het laatst der dagen zal Ik in het lot van Elam een keer brengen, luidt het woord des HEREN.

Damaskus. De onneembare stad. Wat gebeurt er nu? Ook Damaskus wordt ingenomen en het gehele land wordt een woestenij. Er zal een vuur worden ontstoken binnen de muren van Damaskus, zegt de HERE God en dat zal de burchten van Benhadad verteren. Wat een strijd, wat een verandering in de strategische en politieke situatie. De koning van Babel komt en zal het land in ballingschap wegvoeren. Het zal een plaats van jakhalzen worden. Ze zullen er niet meer wonen. Het machtige Damaskus. De aartsvijand van Israël is een krachteloze plaats geworden. Ze zullen worden weggevaagd.

Wat zal het in Babel druk zijn geweest met vorstenkinderen uit allerlei landen van rondom. Wat een mengelmoes van mensen in ballingschap. Wat een machtige koning om heel de toenmalig bekende wereld in bezit te hebben, tot Egypte toe.

Ook het volk van Elam zal verstrooid worden. Rampspoed komt er over hen. Ze zullen verdelgd worden. Wat een strijd, wat een doden. Je zult maar uit je land verbannen worden. Je zult maar verplicht worden om in een ander land weer een bestaan op te bouwen. Wat zal er geleden zijn. Wat een ellende. Wat zal er geleden zijn vooral door de zwakken en de kinderen. Hoe kun je het allemaal bij elkaar houden als je zo wreed en plotsklaps van huis en haard verdreven bent. Wat een oordeel over de heidenvolken. Wat een oordeel over de zonde. Want wat er in al die heidenlanden aan occultisme en afgodendienst gebeurde was verschrikkelijk. Ze zijn immers allemaal door God geschapen en als ze Hem dan de rug toekeren en andere goden achterna lopen en ook nog het uitverkoren volk keer op keer verleiden, dan kan het niet anders dan dat de toorn van God over hen komt. Jeremia moet dan ook al deze profetieën over de volken van rondom aankondigen. De HERE heeft gesproken. En als de HERE gesproken heeft, dan gaat het ook gebeuren. Daar kun je zeker van zijn. Dus zo is het ook gebeurd. We weten het. Het staat ook in de analen van de koningen van Babel zelf.

Daarom is het goed om te bedenken dat er ook de profetieën zijn, die nog niet vervuld zijn. Die betreffen de tijd van na de komst van de Messias. Ook die zullen vervuld gaan worden. Want wat God zegt, dat gaat gebeuren. We doen er goed aan om de Bijbel nauwgezet te lezen. En ons te bekeren van wat we door de eeuwen heen vergeestelijkt hebben. Want het gaat gebeuren. God houdt zijn verbond met zijn volk. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. God zij geloofd en geprezen!

Jeremia 50:1-28

6 juli [1]

50:2

Boodschapt onder de volken en laat het horen, verheelt het niet, zegt: Babel is genomen,…

50:3

Want er rukt een volk tegen op uit het Noorden, dat zijn land tot een woestenij zal maken, zodat er geen inwoner in is;…

50:4

In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zullen de Israëlieten komen, zij en de Judeeërs tezamen; al wenend zullen zij voortgaan en de HERE, hun God zoeken;

50:5

naar Sion zullen zij vragen, op de weg hierheen zal hun aangezicht (gericht) zijn; zij komen en zoeken gemeenschap met de HERE in een eeuwig verbond, dat niet zal vergeten worden.

50:6

hun herders misleidden hen,…

50:8

Vlucht uit Babel weg en trekt uit het land der Chaldeeën en weest als bokken voor de kudde uit!

50:10

Zo wordt het land der Chaldeeën ten roof;…

50:13

Ten gevolge van de verbolgenheid des HEREN zal het niet bewoond worden,… ieder die Babel voorbij gaat, zal zich ontzetten en fluiten om al zijn slagen.

50:14

want tegen de HERE heeft het gezondigd!

50:15

want dit is de wraak des HEREN…

50:17

Een opgejaagd schaap is Israël,…

50:18

Daarom, zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik doe bezoeking aan de koning van Babel en aan zijn land, zoals Ik aan de koning van Assyrië bezoeking gedaan heb,

50:19

en Ik breng Israël terug naar zijn weide,…

50:20

In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden; want Ik zal vergeving schenken aan wie Ik doe overblijven.

50:24

betrapt zijt gij en gegrepen ook, omdat gij de HERE hebt uitgedaagd.

50:28

Hoor, vluchtelingen en ontsnapten uit het land van Babel om in Sion te boodschappen de wraak van de HERE, onze God, de wraak voor zijn tempel.

Wie had dat gedacht? Het machtige Babel zal vallen. Dat kan toch niet? En toch staat Babel in de rij der profetieën van de verwoesting. Vreemd. Babel gaat eerst alle profetiën over de andere landen uitvoeren. En dan wordt het zelf verdelgd door een grote menigte der volken die uit het Noorden optrek­ken. En het zal verwoest worden. Er zal niets van overblijven. Ieder die langs Babel trekt zal zich ontzetten en fluiten om al zijn slagen. Het wordt uitge­roeid. Israël wordt opgeroepen om te vluchten voordat de aanval komt. De HERE God doet bezoeking aan Babel. En Israël is een opgejaagd schaap. Ze gaan weer vragen naar de HERE God. Ze gaan weer vragen naar Sion. Ze zijn weggevoerd omdat hun herders hen misleid hebben. En de volken, die hen wegvoerden, omdat Israël zelf zondigde tegen zijn eigen God. Maar God zegt: Ik breng hen terug naar de weiden van Israël. Ik zal hen vergeving schenken aan hen die Ik doe overblijven. God is genadig. Hij blijft bij de eeuwigdurende beloften aan zijn volk. Ze hebben gezondigd. Hun leiders, hun herders, hebben hen op dwaalwegen gebracht. Maar de HERE is genadig en barmhartig, lank­moedig en groot van goedertierenheid. Hij zal hen redden uit de klauwen van de vijand. Hij zal hen terugbrengen. Er zal een grote strijd zijn. Want als Babel al machtig was en verslagen wordt, hoe machtig moeten dan die volke­ren uit het Noorden zijn? Het zal een onvoorstelbare strijd zijn.

En de ontsnapten zullen in Sion de boodschap brengen dat Babel gevallen is. Omdat Babel zich tegen Gods wil gewroken heeft. Je kunt niet ongestraft tegen God optreden. Hoe het volk ook gezondigd heeft, het blijft het volk van God. Je zult je trekken thuiskrijgen als je zijn uitverkoren volk tegenstaat. Zo was het en zo is het. Wat wij de Joden aangedaan hebben, daar zijn we nog lang niet klaar mee. We hebben ons verzet tegen het volk van God, hoe durven we het? Hoe halen we het in ons hoofd? We zien het al om ons heen in de enorme afval en bandeloosheid van de volken in Europa. Nederland voorop. We moeten de zaak in breder profetisch perspectief zien. En we doen er goed aan ons met haast te bekeren voordat het te laat is. Glorie voor zijn Naam! Glorie voor zijn waarheid! Bekeer U! Geloof het evangelie!

Jeremia 50:29-51:10

7 juli [1]

50:29

Vergeldt het naar zijn werk, doet het naar al hetgeen het gedaan heeft, want tegen de HERE is het overmoedig geweest, tegen de Heilige Israëls.

50:33

Zo zegt de HERE der heerscharen: Verdrukt worden de Israëlieten en de Judeeërs, en allen die hen gevankelijk hebben weggevoerd, houden hen vast, zij weigeren hen te laten gaan;

50:34

hun Verlosser is sterk, HERE der heerscharen is zijn naam; voorzeker zal Hij hun twistzaak beslechten ten einde aan de aarde rust te brengen, maar de inwoners van Babel zal Hij verontrusten.

50:38

Het zwaard over zijn wateren, dat zij uitdrogen!

50:40

Zoals God Sodom en Gomorra met hun naburen ondersteboven keerde, luidt het woord des HEREN, zal daar niemand wonen en geen mensenkind daar verblijven.

50:46

Van het gerucht: Babel is genomen! beeft de aarde en geschrei wordt onder de volkeren gehoord.

51:5

Want Israël en Juda zijn niet in weduwschap gelaten door hun God, door de HERE der heerscharen, al was hun land vol van schuld tegenover de Heilige Israëls.

51:6

Vlucht uit Babel, laat ieder zijn leven redden; komt niet om in zijn ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake voor de HERE, het verdiende loon betaalt Hij hem.

51:10

De HERE heeft ons recht aan het licht gebracht; komt en laten wij in Sion het werk van de HERE, onze God, verhalen.

Wat een verhaal. Babel valt. De machtigste natie der aarde. Wie had dat ge­dacht? De HERE laat volken tot de tanden gewapend uit het noorden komen om Babel te doen vallen. Zij hebben gezondigd. Zij zijn overmoedig geweest tegen het volk van God en tegen de Heilige Israëls. En daar moet je mee op­passen. Want dan krijg je je trekken thuis. Want wie is met de HERE God te vergelijken? Wie durft het tegen Hem op te nemen? Wie durft Hem uit te dagen? Ze zullen sterven op de straten. De stad wordt ingenomen. De stad zal niet meer zijn. Zoals Sodom en Gomorra omgekeerd zijn, zo zal ook Babel omgekeerd worden. Ze zijn niet meer te verdedigen. De wateren die het be­schermden, drogen op. Ze zijn kwetsbaar. Ze hebben ook heel hun stad vol met afgoden gestopt. Ze hebben de HERE getergd. God heeft zijn volk, ook al waren ze om hun zonde in ballingschap gegaan, niet vergeten. Hij wil zich over hen ontfermen. Hij roept hen dan ook op om uit de stad te vluchten en niet in de ongerechtigheid van de strijd om te komen. Vlucht uit de stad en trek naar Sion om daar het werk van de HERE te verhalen.

Een wonderlijk verhaal. Ze zijn in ballingschap. Ze worden bevrijd. Ze vluch­ten temidden van de grote strijd. Ze trekken naar Sion. Daar woont de HERE. Daar wil Hij zijn eigen volk terughebben, daar zal het grote gebeuren plaats­vinden. Alles wat gebeurt staat in het teken van de komst van dat eeuwige Rijk van recht en gerechtigheid. Daar hoeft niemand aan te twijfelen. God gaat met zijn plan door. Het gaat door ballingschap en vervolging en door holocausten heen, maar het zal gebeuren. God zal zijn waarheid nimmer krenken maar eeuwig zijn verbond gedenken. Dat is een verbond met Abraham, zijn vriend, dat Hij bevestigt van kind tot kind. Dat zongen we bij de doop. En dat is goed. Maar het gaat daar om het verbond met Abraham en dat blijft bestaan voor zijn uitverkoren volk En wij gelovigen, uit de heidenen, zijn op die stam geënt. Dat is heil, dat is zegen, maar dan moeten we ons niet beroemen tegen deze stam waarop we geënt zijn.

Ook in dit stuk komt het weer zo heel duidelijk naar voren dat het gaat om God, Die zijn plan vast heeft staan. Wij moeten gehoorzaam zijn. En Hem volgen. Het Lam volgen waar het ook gaat. Daar zijn we veilig. Dan komen we goed aan. Dan hebben we vrede in ons hart ook al kunnen de omstandig­heden woeden. Dat woeden gaat almaar door, totdat dat Rijk gevestigd wordt, dat ons niet meer kan ontgaan, want wij zijn geborgen in Christus, in God. Heerlijk toch! Vast en zeker!

Jeremia 51:11-33

8 juli [1]

51:11

De HERE heeft de geest der koningen van Medië opgewekt, want tegen Babel is zijn plan om het te verdelgen; want dit is de wraak des HEREN, de wraak voor zijn tempel.

51:12

want hetgeen de HERE heeft besloten, dat volvoert Hij ook:…

51:15

Hij maakt de aarde door zijn kracht, bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand.

51:17

want leugen is zijn gietsel, en er is geen geest in hem;…

51:19

Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles en Israël is de stam zijner erfenis; HERE der heerscharen is zijn naam!

51:24

Maar Ik zal voor uw ogen aan Babel en aan alle inwoners van Chaldéa al het kwaad vergelden dat zij Sion hebben aangedaan, luidt het woord des HEREN.

51:29

Dan beeft en siddert de aarde, want de gedachten des HEREN tegen Babel gaan in vervulling om het land van Babel tot een woestenij te maken, waar niemand woont.

Het gaat nog even verder. Er worden heel wat verzen gewijd aan de verwoes­ting van Babel. De HERE heeft de koningen van Medië opgewekt. Hij heeft de regie in handen. Hij neemt het niet langer. Weg met Babel. Als de HERE spreekt, dan komen de elementen in beweging. Hij maakt de aarde door zijn kracht. Hij heeft alles in de hand. Hij regeert het grote wereldgebeuren. Er is niemand als Hij. De afgoden zijn stomme beelden, ze zeggen niets. Maar zo niet de God van Jakob. Hij is de Formeerder Israëls. Hij is de levende God. Hij spreekt en het is er. HERE der heerscharen is zijn Naam. God maakt een einde aan het hoogmoedige Babel. Ze denken dat ze alle wijsheid in pacht hebben. Maar voor de ogen van Israël zal het verwoest en vernietigd worden. Hij zal het kwaad vergelden dat ze zijn volk en zijn tempel hebben aangedaan. God weet dat zijn volk zondigt en het gestraft wordt. Maar wee degene die daaraan meewerken. Die zullen gestraft worden. Want de HERE God is een jaloers God. Hij rekent wel af met zijn volk. Daar hoeven de volkeren niet nog eens een schepje boven op te doen. God roept de volken van rondom op. Hij roept alle volken op om zich te verenigen en de aanval op Babel te beginnen. Het is een heilig moeten. Het is een plan in Gods plan. Babel is niets vergele­ken met de macht van dit leger dat door God opgeroepen is om een einde te maken aan het machtige Babel.

Wat een dynamiek in dit stuk. Je voelt de spanning. Je voelt dat hier iets groots gaat gebeuren. Hier wordt wereldgeschiedenis geschreven. Hier spreekt God. Hier gaat iets in vervulling. Hier strekken we ons uit om te zien wat er gaat gebeuren. Zo is God. Hij wil het goede voor alle mensen, maar wee als je je blijft verzetten tegen de stem van God Die het goede met je voor heeft. Als je je blijft verharden en je eigen denken en je eigen goden achterna loopt en denkt het wel zonder God te kunnen, dan moet je het zelf maar weten en dan haal je zelf het oordeel over je. Dan kun je niet zeggen en God de schuld geven voor al het onheil. We hebben het immers zelf gedaan? Dan gaan we te gronde.

Zo is het hier ook. Babel valt vanwege de zonde. Vanwege wat ze tegen God en zijn volk gedaan hebben. Ze hebben zich tegen Zijn volk gekeerd. En dat kun je nooit ongestraft doen. Zou de straf van God over wat West-Europa de Joden heeft aangedaan al gekomen zijn? We houden ons hart vast.

Jeremia 51:34-64

9 juli [1]

51:35

Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldéa, zegge Jeruzalem.

51:40

Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting, als rammen met bokken.

51:44

zelfs de muur van Babel is gevallen!

51:45

Trekt er uit weg, mijn volk, en laat ieder zijn leven redden voor de brandende toorn des HEREN,…

51:47

Daarom zie, de dagen komen, dat Ik bezoeking doe aan de gesneden beelden van Babel en zijn gehele land zal beschaamd zijn en al zijn verslagenen zullen in zijn midden vallen.

51:50

en laat Jeruzalem u in de gedachte komen!

51:51

want vreemdelingen zijn gekomen in de heiligdommen van het huis des HEREN.

51:55

Want de HERE verwoest Babel en vaagt het grote rumoer daaruit weg;…

51:56

want een God van vergelding is de HERE, Hij vergeldt gewis.

51:60

Jeremia dan schreef al het onheil dat over Babel komen zou, in een boek,…

51:61

Wanneer gij in Babel komt, zie dan toe en lees al deze woorden…

51:63

En wanneer gij dit boek uitgelezen hebt, bind er dan een steen aan en werp het midden in de Eufraat,

51:64

en zeg: Evenzo zal Babel zinken en niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik er over ga brengen

De HERE voert een rechtsgeding. Babel heeft Israël en Juda geknecht. De tempel ontwijd. God neemt het niet. Hij oordeelt. Hij verwoest Babel. Zelfs de muur zal vallen. Er blijft niemand over. Weggevaagd als de HERE spreekt. De vorsten uit het Noorden komen. Het volk, de ballingen, worden opgeroepen om weg te trekken. Ze worden opgeroepen om Jeruzalem in gedachten te krij­gen. Daar horen ze thuis. Daar moeten ze naar toe trekken. God zal bezoeking doen aan alle gesneden beelden. Het is Hem een gruwel. En al lijkt Babel onneembaar, God maakt er een einde aan. En zo is het. Iets kan totaal onver­anderlijk lijken, maar dan neemt de HERE een maatregel en dan verandert er zo maar iets waar we van dachten dat het onmogelijk was. Dat maakt ons afhankelijk van de HERE God. We doen er beter aan naar Hem te luisteren. Want we hebben te maken met een Heilig God. Hij vergeldt de zonden. Vroeg of laat. En “gewis” staat er. Het is vast en zeker. Zijn uitverkoren volk had gezondigd. God had alles voor hen gedaan. Hij had het goede met hen voor. Hij had ze zó gezegend. En toch volgden ze de afgoden na. Bovendien, ze verharden zich daarin. God stuurt de profeten, maar die verguizen ze. Die proberen ze weg te werken. Met alle macht moet gezorgd worden dat de pro­feet in leven blijft. Het liefst helpen ze Jeremia om zeep. Maar God neemt het niet. Het kan lijken of de heidenen en de afgoden alles voor het zeggen heb­ben, maar dan komt God en Die vaagt alles weg en het wereldtoneel komt er totaal anders uit te zien. Op dat profetisch perspectief moeten we letten. Want het gaat erom dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, gaan komen. Dat Gods uitverkoren volk op zijn plaats komt in het beloofde land. Dat Hij ze terug zal brengen uit al de landen waarheen ze verstrooid zijn. Dat Hij zijn wet in hun binnenste zal leggen en dat ze zullen zien wie ze doorstoken hebben. Wat een perspectief.

We moeten dus gehoorzaam de geboden van God onderhouden. Die zijn goed voor alle mensen. De Bijbel lezen en leven. De krant naast de Bijbel. En van­daag aan de dag worden de contouren van dat profetisch perspectief steeds scherper. Daarom kunnen we ook steeds enthousiaster worden. Want de Koning komt. Prijs de Heer!

Jeremia 52:1-34

10 juli [1]

52:2

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, geheel zoals Jojakim gedaan had.

52:3

Zedekia nu kwam in opstand tegen de koning van Babel.

52:6

werd een bres in de stad geslagen…

52:11

en de koning van Babel bracht hem naar Babel en zette hem in de gevangenis tot de dag van zijn dood.

52:13

en verbrandde het huis des HEREN en het koninklijk paleis;…

52:14

haalde gezamenlijk al de muren rondom Jeruzalem neer.

52:15

de rest… voerde Nebuzaradan,… in ballingschap.

52:19

al wat van goud en van zilver was, nam de bevelhebber van de lijfwacht mee.

52:27

en de koning van Babel bracht hen ter dood… Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap weggevoerd.

52:28

in het zevende jaar drieduizend drieëntwintig…

52:29

in het achttiende jaar… achthonderd tweeëndertig…

52:30

in het drieëntwintigste jaar… zevenhonderd en vijfenveertig… in het geheel vierduizend zeshonderd zielen.

52:33

hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde.

Dit hoofdstuk lijkt een soort samenvatting. Alles is al eerder genoemd. Jeruza­lem, de stad van God wordt weggevaagd. De zonden van het volk doen het volk in ballingschap gaan. De tempel is verwoest, het paleis en de muren zijn omver gehaald. Van al de schoonheid en rijkdom is niets meer over. Wat moet het God aan zijn hart gaan dat zijn volk Hem zo verlaten heeft en de afgoden achterna is gegaan. Dode houten en stenen beelden. En dat terwijl God ze door de eeuwen zo heeft gezegend met grote tekenen en wonderen. Wat heeft God een geduld met hen gehad. En toch. Ze hebben Jeremia almaar tegengewerkt. Niet naar hem geluisterd. En nu is het oordeel gekomen. Steeds opnieuw wordt herhaald dat hun Baäl- en Molochdienst het einde betekent van Gods geduld. Als je aan de kinderen komt, dan kom je aan God. Hoe durven jullie kinderen te offeren? Kom niet aan de kinderen, zegt Messias Jezus. Je verdient een molensteen om je nek en verzwolgen te worden in de diepten van de zee.

Zo is het vandaag ook. Denk maar niet dat wij de straf zullen ontgaan als kinderen, al in de moederschoot, worden gedood! We spreken over apocalyp­tische tijden. Het is het apocalyptisch oordeel. Alleen radicale bekering kan nog enige verademing geven. Bekeer ons HERE, opdat wij bekeerd zijn. Kom, Here Jezus, ja kom spoedig.