Genesis 1:1-3:24

1 januari[1]

1:1

In den beginne schiep God de hemel en de aarde.

1:2

en de Geest Gods zweefde over de wateren.

1:3

En God zeide: Er zij licht; en er was licht.

1:6

En God zeide:…

1:10

En God zag, dat het goed was.

1:26

En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld,…

1:28

en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk;…

1:31

en zie, het was zeer goed.

2:1

Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer.

2:3

En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht.

2:9

en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad.

2:17

want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.

2:23

Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal “mannin” heten,…

2:24

en zij zullen tot één vlees zijn.

3:1

God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?

3:5

uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad.

3:7

en zij bemerkten, dat zijn naakt waren;…

3:9

Waar zijt gij?

3:12

De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt,…

3:13

De slang heeft mij verleid…

3:15

En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.

3:17

is de aardbodem om uwentwil vervloekt;…

3:19

totdat gij tot de aardbodem wederkeert,… want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

3:24

om de weg tot de boom des levens te bewaken.

God was er. Hij was van eeuwigheid tot eeuwigheid. Wat is oneindig? Wat is eeuwig? We kunnen dat met ons verstand niet bevatten. Wat is ons verstand en wat kunnen we vatten? We zijn er. Dat weten we. Of tenminste, dat denken we dat we dat weten. God sprak en het was er. Hij was er van den beginne. Dat zegt Hij Zelf. Dat heeft Hij ons geopenbaard. Maar wie is God? God openbaart Zich aan ons. Wij hebben dus niet uit te maken wie God is. Hij openbaart Zich aan ons en daar hebben wij ons aan te onderwerpen. Hij was eer dan wij. Dus wij weten niet anders wie God is dan wat aan ons is geopen­baard. Hij heeft ons gemaakt. Dus wij kunnen alleen maar zeggen tegen de Pottenbakker dat Hij ons gemaakt heeft. Of beter, we doen er het zwijgen toe, want we zitten maar te stamelen over iets waar we nauwelijks verstand van hebben. Of eigenlijk helemaal geen verstand van hebben. Hij heeft ons ge­maakt.

Hij sprak en het was er. Hij was er. Zijn Geest zweefde over de wateren. Hij heerste dus over alles wat er al was. Hij maakte scheiding. Hij zei: “Er zij licht” en er was licht. Het licht is het prisma dat de kleuren geeft. De kleuren zijn onvoorstelbaar. Als de zon door een fontein schijnt, ontdekken we dat we wel licht zien, maar dat het licht een onvoorstelbaar kleurengamma is van wonderen. Het is niet voor te stellen. Daar zit toch een grote scheppingskracht achter. We kunnen wel van alles in de biologie ontrafelen, maar, in verhou­ding, stelt het nog maar weinig voor. En in de fysica kunnen we nauwelijks bedenken hoe licht in elkaar zit. Het is een fantastisch scheppingsgeheim. In Johannes 1 spreekt de evangelist daar ook over. “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.”

Er kunnen alleen maar grote dingen gebeuren als God spreekt. Hij was het licht. Messias Jezus zegt: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt zal nim­mer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.” En de psalmdichter zegt: “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.” Er is dus duisternis, maar het Woord schijnt op een duistere plaats en verdrijft de duisternis. Uw Woord is als een morgenster, het licht dat opgaat in onze harten. Het Woord blijft bestaan tot in eeuwigheid: De bloem valt af. Het gras verdort, maar Gods Woord houdt stand in eeuwigheid. God is eeuwig. God spreekt en het is er. Gods Woord houdt stand in eeuwigheid. Het gaat er dus om, om Gods Woord te weten, te horen en er naar te leven.

Dan zegt God: “Laat Ons mensen maken naar ons beeld. Weest vruchtbaar en wordt talrijk.” Psalm 8 herhaalt het: God heeft ons bijna goddelijk gemaakt. Met majesteit en eer gekroond. Daar kun je tot de eeuwigheid voor danken. Daar raak je niet voor uitgedankt. Naar zijn beeld geschapen. Ik ben naar Gods beeld gemaakt. Ik? Ik kan er niet genoeg woorden over uitbrengen. Want alles wat ik dus ben, is naar Gods beeld. Maar God is zoveel hoger dan ik ben. Wie ben ik, dat ik daar iets over kan stamelen? O, HERE, God, ik kan U loven en prijzen. In mijn hart komt een lied op. Het is een werkelijkheid, waar je met al je lek en gebrek niet genoeg van kunt krijgen. Daar ben je toch eeuwig dankbaar voor. Dat is toch sterker dan welke tegenslag je ook in je leven kunt krijgen.

Het leven in de Hof van Eden is de bedoeling van God geweest. Dit is nog zijn bedoeling. Want Hij is een God van het Woord, van het licht van het leven. Dat is de werkelijkheid. De werkelijkheid is de schepping blijft de schepping. O Here God, dank U wel voor al uw liefde en uw kracht. Voor uw schepping. U maakte van een duisternis het licht. Dank U wel. Ik kan er met mijn ver­stand niet bij. Maar U zegt en het is zo. Ik kan wel proberen om iets te verkla­ren. Ik kan wel denken, dat ik het kleinste blaadje aan de boom kan maken. Ik kan wel denken dat ik de schreeuw van een baby kan maken. Maar ik moet belijden, dat ik nog niet eens in staat ben om het te snappen. Ik druk mijn mond in het stof, zoals Job en belijd mijn schuld, omdat ik altijd maar weer denk dat ik iets snap van wat U gemaakt hebt. Terwijl ik steeds meer moet er­kennen dat, naarmate we meer weten van de schepping, ik nog meer ervaar dat er nog veel meer is dat ik niet snap. De wetenschap bewijst dat er nog veel meer scheppingskracht achter dat wat we zien ligt, dan ik ooit zou kunnen be­vatten. Uw gedachten zijn hoger dan mijn gedachten. Uw woorden zijn hoger dan mijn woorden. Uw Woord is de waarheid. Want U sprak en het was er. Dank U HERE.

Het is de normaalste zaak van de wereld, dat we geloven dat U de wereld maakte. Dank U HERE. Wat er ook van de mensen komt om te beweren dat het zo niet is, is een leugen. Want wie kan God nadenken en nabootsen. Alle theorieën over het ontstaan van een aarde zonder God zijn verzinsels van het menselijk brein. In die theorieën moeten zoveel vooronderstellingen worden ingebouwd, dat ze wel heel goed hun best moeten doen om God weg te rede­neren. Een ontstaan van de aarde zonder God is heidendom en afgoderij. Het is een poging van de boze om God weg te denken uit het bestaan. Het is de meest kinderlijke manier om afgodendienst en godloosheid te bewijzen. Met al hun bewijzen bewijzen ze maar één ding, dat het het meest aannemelijk is dat de wereld geschapen is. Een schepping is de meest logische en de meest vanzelfsprekende manier waarop we het ontstaan kunnen verklaren. Maar we willen het niet aannemen, want we hebben besloten om alles te vatten binnen het verstand dat we hebben. Alles wat daar buiten valt, nemen we niet voor waar aan. Wat een benauwende gedachte om alleen maar te willen aanvaarden wat wij kunnen bevatten. Terwijl we daarmee erkennen dat er naast ons ken­nen nog heel veel is dat we niet kennen en dat onderzoeken we naarstig om ons kennen uit te breiden, maar het is tegelijkertijd de erkenning dat er heel veel is naast ons kennen dat we niet kennen. Maar de erkenning dat er dan iets moet zijn geweest buiten ons eigen kennen om, dat willen we niet. Want dat is de erkenning van de Schepper, de Hogere, Hij die boven ons staat. Dat is het ergste wat een mens kan overkomen. Want we willen God niet. We zijn tegen de Schepper opgestaan. Maar dat is per definitie onmogelijk, want Hij is er. Hij is de Schepper of we het nu willen of niet. Het bewijs van het niet bestaan van een Schepper is onmogelijk te geven. Het meest wetenschappelijke is dat God er is. Echter we hoeven God niet te bewijzen, want God is er en hoeft niet bewezen te worden. Maar als er mensen zijn die niet geloven en God willen ontkennen, dan zijn ze bezig om God te bewijzen. Elke keer als ze verder doordringen in de wetenschap. Het is toch geweldig. Dat God zich juist in zijn schepping laat kennen. Geen wonder ook, want Hij heeft het allemaal heel zorgvuldig gemaakt. Geloofd en geprezen zij die God. Het is zelfs zo dat uit­gaan van die God, Die alles gemaakt heeft, je juist in de wetenschap alleen maar helpt. Want het willen kennen wat er is, dat doe je het diepste vanuit de vreze des Heren. De vreze des Heren is het begin van alles wijsheid,. En daar­op voortgaan, geeft de openbaring van God, want we hebben ook het gescha­pen verstand gekregen om te doorvorsen wat de werkelijkheid ons biedt. Ge­prezen zij zijn Naam.

Wonderlijk. Het was allemaal heel goed. Wat een vrede moet daar geheerst hebben. Wat een rust. Geen zonde, geen verderf, maar eeuwige vreugde. God is een geweldig God. Hij ziet op zijn werk. Hij rust op de zevende dag. Hij zag dat het zeer goed was. Hij heiligde deze zevende dag. Hij wilde het een heilige dag maken. Waarop Hij rustte, maar waarop iedereen mag rusten. God rust en wij mogen rusten. Hij rustte van al het werk dat Hij scheppende tot stand ge­bracht heeft.

Als God op de zevende dag rust en deze dag heiligt, dan moeten wij die dag ook heiligen. We vinden het later terug in de wet. De schepping mag rusten van al het werken. Ga eens even zitten. Laat het van je afglijden. Laat het even zakken. Ga nou niet altijd tekeer alsof de schepping van jou afhangt. Rust een weinig. God rustte een hele dag. Dat is één dag op de zeven dagen, dat is dus iets minder dan 15 procent. Nou zeg, kan dat wel, dat kost toch veel te veel? Dus van 365 dagen rust Hij er 52. Wat, 52 dagen? Wat een verlies aan moge­lijkheden. Maar God bekijkt het precies van de andere kant. God denkt vanuit rust. Wij denken vanuit productie en voortstuwing van de maatschappij. Wij laten ons leven, terwijl het er juist in de schepping over gaat ,dat wij over de schepping heersen. We hebben het omgedraaid. Maar dit is de werkelijkheid. Zo wil God het en daar moeten wij weer naar terug. Dus stoppen met dat jak­keren. Het werk moet je niet beheersen. Ga eens even zitten. Doe eens wat kalmer aan. Het komt allemaal wel goed. Laat je niet opjutten, enz., enz. Het leven en het werken met God is de meest relaxte job die je je maar kunt be­denken. En dwaal je dan weer een beetje bij God weg, dan zit je zo maar weer verkeerd. Lees maar na. Jezus zegt: “Komt allen tot mij die vermoeid en belast zijt en Ik al u rust geven, wat mijn juk is zacht en mijn last is licht.” Geloof je het niet? Probeer het maar. Prijs de Heer.

God heeft het goede met Adam en Eva voor. Een prachtige tuin, alles erop en er aan. Ze geven de dieren namen. Ze wandelen met God. Er is water. Er zijn de vier rivieren. Een beschermde hof. De Hof van Eden. Heerlijk. De boom des levens. En de boom van kennis van goed en van kwaad. Van die laatste mochten ze niet eten. Als ze daar van aten zouden ze sterven. Hè, wat een drama. Wat een dreiging. Het woord kwaad en sterven komt in beeld. Daar hebben we het toch helemaal niet over? We zijn toch in de Hof van Eden? Het is toch allemaal goed? Maar ze staan er wel. God weet kennelijk van goed en van kwaad. Hij weet dus van dood en leven. Hij zegt het maar direct. Kenne­lijk was er dreiging voor de mensen. Pas op, niet van eten, want anders gaat het mis. En dat het mis gegaan is, daar zijn we zelf het bewijs van, want we gaan allemaal dood. Maar zo is het van den beginne niet geweest. Wat hebben we nu allemaal uitgehaald? Wij hebben dus wel van de boom van kennis van goed en kwaad gegeten. En dan hebben we de straf verdiend. Dan moeten we niet zeggen: we wisten het niet. Dat is geen eerlijke zaak, want we wisten het wel. We staan zelf schuldig.

God ziet dat de mens alleen is. Hij heeft de mens gemaakt naar zijn beeld. Hij schenkt hem een hulpe. Hij formeert haar uit de rib van Adam. Been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Het is Gods schepping. Daarom zijn ze één vlees. En dáárom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees zijn. Heerlijk toch dat het huwelijk al in het paradijs wordt gesloten. Tot één vlees worden. Dat is de bedoeling van God. Heerlijk om zo te weten, dat we ons huwelijk in de hemel sluiten. Het is maar niet een verbintenis tussen twee personen, een contract. Neen, het is een eeuwigheidsbesluit. Het is een scheppingsbesluit. Je bent één en je blijft één. Je bent niet meer te splitsen, wat er ook gebeurt. Kom er niet aan, want dan kom je aan God. We zien het om ons heen. Het huwelijk wordt aangevallen. Er gaan heel veel zaken stuk op het gebied van de relatie tussen een man en een vouw. Op seksueel gebied. We kunnen ons hoofd niet buiten de deur te steken of we worden al seksueel uitgedaagd. Onze huiskamers zijn tv-bordelen geworden. En we doen alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Begrij­pen we nu waarom God het huwelijk in zijn schepping heeft besloten. Hij wist van het kwaad dat de mens bedreigt. Hij weet van de dood. Hij heeft met Luci­fer te maken gehad. Hij wil dat wij gehoorzaam zijn. Hij zendt Messias Jezus en zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Dan moeten we ook die weg gaan. Het is geen vrijblijvende zaak. Het is een opdracht.

Tragisch. Tragisch. Tragisch. Er is niets veranderd. De zonde kwam in de we­reld en is in de wereld. We worden verleid, dag in dag uit. Als ik het goede wil doen is het kwade mij nabij, roept Paulus uit. Ik ellendig mens. Wie kan mij verlossen. Dat is alleen mogelijk door het bloed van de Here Jezus, die zijn leven gaf op het kruis van Golgotha, als verzoening van onze zonden en niet alleen van de onze, maar van die van de gehele wereld. O, HERE, God, wij hebben gezondigd. Wij hebben U verlaten. Wij zijn van U afgeweken. Wij hebben u verlaten. O, HERE, God, vergeef mij.

Wat een zonde. Wat een tragiek. De duivel fluistert ons in. Hij is de aanklager aller broederen en dat is vandaag aan de dag nog zo. Hij is altijd op jacht om de mens van God af te trekken. Hij gaat rond als een briesende leeuw, zoeken­de wie hij kan verslinden. Hij is de mensenmoorder van den beginne. Hij is gekomen om te stelen, te roven en te moorden. De Bijbel staat er vol van hoe machtig de duivel is om de boel kapot te maken. En dat is door onze zonde. Wij hebben in Adam gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Wij verdie­nen het oordeel. Wij staan schuldig. Wij willen ook als God zijn. God zegt blijf eraf. Dat is mijn terrein. Ik weet van goed en kwaad. Ik heb jullie ge­maakt om eeuwig te leven. Maar de verleiding komt in ons en wij willen toch weten hoe het zit. Wij willen als God zijn en dan gaat het mis. Wij moeten ons aan God onderwerpen. We moeten niet tegen beter weten in toch onze eigen gang gaan, want dan komen we in de duisternis terecht.

Ze zien dat ze naakt waren. Wie heeft hen dat geopenbaard? Ze nemen blade­ren en bedekken zich. God maakt voor hen klederen en trekt ze die aan. Ze zien dat hun lichaam voor elkaar niet naakt kan zijn. Ze kunnen niet rein den­ken. Het is heel opvallend dat dat als eerste wordt vermeld. Hoe gaat de duivel daar niet zeer geraffineerd mee om. God wil reinheid. God wil zuiverheid. Zuivere heilige relaties, God, help ons! God, zet ons op het rechte spoor!

En dan begint het verwijt: “De vrouw die Gij aan mijn zijde gesteld hebt;” “De slang heeft mij verleid.” We wijzen altijd op een ander. Een ander heeft het gedaan. Als hij of zij nu maar niet dit of niet dat, dan zou ik wel beter heb­ben gedaan. We zoeken altijd een excuus voor de zonde, maar God prikt er dwars doorheen. Jíj hebt gezondigd en jíj bent verantwoordelijk. De moeite van de zwangerschap zal worden vermeerderd. Daar waar God de poort open­stelde naar de heiligheid van zijn scheppingskracht in het nieuwe leven, daar wordt smart gebracht. En de man zal in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdienen. Wat moet er niet geploeterd worden om aan de kost te komen.

Wat kan er veel verkeerd gaan. Tot stof keren we weer. We worden geboren om te sterven, terwijl we gemaakt waren om eeuwig te leven. Messias Jezus overwon de dood op het kruis van Golgotha om met Hem eeuwig te mogen leven. Dat is het wonder. Maar in dit tranendal staan we steeds weer opnieuw aan een graf. O HERE, wat zijn wij schuldig voor U. U schiep het volmaakt en wij zondigen. U bent de Almachtige. U bent de Heilige.

Dank U dat U er geen einde aan gemaakt hebt en dat de engel ook de boom des levens bewaakt. U laat uw plan niet verder dwarsbomen. Het is al erg genoeg. U voert uw grote strijd met uw tegenstander. U wist welke macht hij bezat. De overste dezer wereld. Hij is tot veel in staat. Dank U dat uw Zoon hem heeft wederstaan in de verzoekingen. Help ook ons hem te wederstaan. We hebben niet te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen de boze machten in de hemelse gewesten. HERE, dank U wel, dat U het ons zo duidelijk maakt. Uw Woord is de waarheid. Deze drie eerste hoofdstukken van uw Woord staan zo machtig vol van zekerheid en eerlijkheid en perspectief en waarheid. We ervaren het in ons eigen leven. We zijn dankbaar voor de schepping die zucht in al haar delen. Maar de dag van de totale herschepping komt, hoewel we daar al eeuwen op wachten, weten we het zeker: hij komt. We zien U in de schepping overal. Als we onze ogen en ons hart maar open houden. Elk bloempje, blaadje, bijtje, alles is een wonder. HERE, dank U wel.

Genesis 4:1-5:32

2 januari [1]

4:4

en de HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.

4:7

Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur,…

4:9

ben ik mijns broeders hoeder?

4:12

een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.

4:26

Toen begon men de naam des HEREN aan te roepen.

5:24

En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.

5:29

en hij gaf hem de naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen…

De geschiedenis van Kaïn en Abel. Bekend bij iedereen. Ook bij hen die al­lang niet meer in God geloven. Kaïn sloeg Abel dood. Hoofdstuk 4 vers 7 is de kern: “indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.” Daar gaat het om. Het werd heel duidelijk. Kaïn kan wel offeren en een vroom ver­haal ophouden, maar als hij niet goed handelt en in zijn hart het kwade na­jaagt, dan gaat het van kwaad tot erger. Dan ligt de zonde als een belager aan de deur. Als je toegeeft aan de zonde dan gaat het van kwaad tot erger. We zeggen zo vaak “ach, dat is toch niet zo erg”, maar zelfs iets kleins is al le­vensgevaarlijk. De zonde ligt als een belager aan de deur om je in te fluisteren “Neen, dat is niet zo erg” en je te proberen te verleiden om een volgende stap in de zonde te doen. En zo gaat het verder. De zonde is een verleiding. Daar­om staat er ook: je moet er weerstand tegen bieden. Je moet er over heersen. Je weet dat die belager er is, maar je laat hem niet toe. Daar moet je wel je best voor doen. Dat gaat niet vanzelf. We denken veel te gering over de kracht van die belager. We denken dat het allemaal wel meevalt. Maar het valt hele­maal niet mee. Het is een vreselijke verleiding. Dat staat hier. De geschiedenis van Kaïn en Abel is het bewijs. Kaïn doodt zelfs Abel. En het bloed van Abel schreeuwt om gerechtigheid. God straft Kaïn. En niet zo’n klein beetje ook. Hij wordt een zwerver op de aarde. Doden zullen ze hem niet, want dat belooft God. Maar de rust en vrede zijn voorbij. Hij wordt verstrooid over de aarde. Kaïn krijgt ook zijn nageslacht. Het wordt met name genoemd. Het zijn de landbouwers, de smeden, de muziekmakers. Lamech, de bruut, zweert dat hij zevenenzeventig maal gewroken zal worden. Het blijkt nu bepaald niet zo’n heilige familie te zijn geworden. We zien hier ook de zonde van de vader overgaan op de volgende geslachten. Het is dus heel belangrijk om in jouw geslacht heel duidelijk weerstand te bieden tegen de boze en om rechtvaardig te leven, opdat je kinderen in het volgende geslacht ook de HERE God weer zullen dienen en geen gevolg geven aan de belager, die ook probeert de zon­den van het voorgeslacht te storten op het nageslacht.

Adam en Eva krijgen Seth. God geeft een andere zoon. Dan volgt het ge­slachtsregister van Adam en Eva. Toen begon men de naam des HEREN aan te roepen, staat er aan het eind. Er was dus een heel duidelijke kennis van God. Adam en Eva zullen het uitgebreid aan hun kinderen en kindskinderen verteld hebben wat er gebeurd was. Ook Kaïn wist ervan. Ze hebben het over­geleverd aan de volgende geslachten. Dat ging heel nauwkeurig. Het is ook heel belangrijk om het over te leveren aan de volgende geslachten. Daar moe­ten we heel secuur mee bezig zijn. Het is heel belangrijk voor hen. We moeten niet te bang zijn om het te vroeg te doen. Je kunt er niet vroeg genoeg mee be­ginnen. We moeten het onze kinderen inprenten. Elke morgen, elke dag. We moeten het ze voorleven. We moeten het heel letterlijk nemen. Anders gaat het zo verkeerd. Naarmate de tijd doorschiet moeten we steeds concreter wor­den. Want de tijden worden boos. De belager zal steeds agressiever proberen onze kinderen te verleiden. Het is toch vreselijk vandaag aan de dag. De boze ligt op de loer. Hoeveel kinderen worden niet verslonden door de boze.

Interessant dat God zoveel waarde hecht aan de geslachtsregisters. Ze worden met naam en toenaam genoemd, met de leeftijd erbij en hier en daar bijzonder­heden. Apart. De Here hecht belang aan de geslachten. Hij werkt door de ge­slachten heen. We komen hier ook Henoch tegen. Henoch wandelde met God, staat hier, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen. Daarna komt Noach: deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem. Wat bedoelt zijn vader hiermee. Waarom wordt dat hier zo met nadruk gezegd. Daar is een bedoeling mee. Het duurde ook wel erg lang voor­dat Noach zonen kreeg. Terwijl de anderen allemaal voor hun tweehonderdste jaar kinderen kregen, moesten Noach en zijn vrouw er vijfhonderd jaar op wachten. Zou er ooit nog iets van komen? Maar toen kwamen er drie: Sem, Cham en Jafeth.

Genesis 6:1-7:24

3 januari [1]

6:2

zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zijn namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.

6:3

hij is vlees; zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.

6:4

dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.

6:7

want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

6:8

Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

6:9

een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God.

6:13

want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij, en zie, Ik ga hen met de aarde verdelgen.

6:17

Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen…

6:18

Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten,…

7:4

Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen,…

7:16

en de HERE sloot de deur achter hem.

7:21

benevens alle mensen, kwamen om.

7:23

Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was.

Noach, Noach. Hij was rechtvaardig en onberispelijk. Hij wandelde met God. Maar de aarde was vol geweldenarij. De zonen Gods namen zich vrouwen, wie ze maar wilden. Want ze waren schoon van uiterlijk. Het is toch te gek. De HERE had hen heilig geschapen. Maar zij waren in wellust voor de vrou­wen ontbrand. Niet meer de heiligheid van het huwelijk. De liefde voor de vrouw. De scheppingsordinantie. Welnee. De aarde was vol geweldenarij. God zag het aan en Hij had verdriet dat Hij de mens gemaakt had. God haat de zonde. Hij roept en Hij roept. Hij wil het goede voor de mens. Maar als de mens maar doorgaat met het verkeerde en er een potje van maakt: met God noch gebod rekening houdt, dan moeten we ook niet vreemd opkijken dat God er een einde aan maakt. Het kan kort duren of het kan lang duren, maar Gods gerechtigheid komt. Het is onherroepelijk. God ziet het aan en het verdriet Hem dat Hij de mens geschapen heeft. Hij ziet hoe de zonde, die als een bela­ger aan deur ligt, steeds meer de zonde introduceert in het leven van steeds meer mensen. Het is verschrikkelijk.

Maar Noach wandelt met God. Hij is rechtvaardig en onberispelijk. God zegt hem een ark te bouwen. Zo maar op het droge. En geen kleine ook. Driehon­derd el lang, vijftig breed en dertig hoog. Wat zullen ze vreemd gekeken heb­ben. En Noach maar zeggen dat God hem opdracht gegeven heeft. Wat zullen ze hem uitgelachen hebben. Wat zullen ze hem tegengewerkt hebben. Wat zul­len ze wel niet allemaal uitgehaald hebben. Heel interessant om dat allemaal te weten. Maar Noach bouwt door. God zegt precies wat hij moet doen en hij doet het. Daar gaan de dieren in de ark. En God sluit de deur. Leest u het? God sluit de deur. Dan komt de regen, veertig dagen en veertig nachten. Stel je voor. Eerst denk je: “het gaat wel weer over,” maar dan besef je dat je leven in gevaar is. Wat zullen de mensen in paniek tekeergegaan zijn. Wat zullen ze geschreeuwd en gevloekt hebben. De aarde was vol gewelde­narij. Maar dan wordt het steeds stiller. Het is voorbij. De ark vaart boven de hoogste berg. Het is doodstil geworden. De dood heerst overal. Niemand is meer over.

Wat een geschiedenis. Wat een tragiek. Zo snel al na de schepping ging het mis. De zonde heerst in ons sterfelijk lichaam, we moeten er weerstand aan bieden. Anders gaat het mis. We hebben geen keuze. Het is hemel of hel. We zien het hier. De zondvloed in ons leven kan ook tekeergaan. Het kan kleine of grote geweldenarij zijn, maar een leven in zonde en een leven zonder God leidt onherroepelijk naar de dood. Daar moeten we niet gering over denken. Dat is zo. Dat gaat gebeuren. Dus let op. Waar zijn we mee bezig. De dood komt. Dank U Heer voor de waarschuwing die we hier lezen. We weten pre­cies waar het over gaat. Het is glashelder. We kunnen er niet onder uit. Het is zo klaar als een klontje. We kunnen er wel een stel vrome smoezen op na hou­den, maar waarheid blijft waarheid. Hoe zit het met ons? Slechts als we recht­vaardig en onberispelijk zijn, ontspringen we de dans. Dan hoeven we niets te vrezen. Dan zijn we in Gods bescherming. Zo niet, dan moeten we ook niets verwijten, want dan doen we het onszelf aan.

HERE God, onze gebeden vermenigvuldigen zich. HERE help ons om onbe­rispelijk en rechtvaardig te leven. Onttrek ons aan onszelf. HERE leidt ons in Uw waarheid. Uw Woord is de waarheid. Help ons om uw woord te lezen. Te herlezen. Zoals we ook nu weer gedaan hebben. Wat is het geweldig om keer op keer door uw Woord bepaald te worden bij de waarheid in ons leven. Op dat pad moeten we gaan. Niet links en niet rechts. Het is Gods waarheid.

Genesis 8:1-9:29

4 januari [1]

8:6

Na verloop van veertig dagen opende Noach het venster,…

8:11

een vers olijfblad was in haar snavel.

8:21

Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens,…

9:1

Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde.

9:3

Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn;…

9:6

Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden,…

9:11

en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven.

9:13

mijn boog stel Ik in de wolken,…

9:17

Dit is het teken van het verbond, dat Ik heb opgericht tussen Mij en al wat op de aarde leeft.

9:26

Geprezen zij de HERE, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht.

9:27

God breide Jafeth uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht.

Wat een geschiedenis. De ark daar hoog op de kolken. Wat zal het gekletterd hebben op de ark. Zouden ze niet gedacht hebben: “wanneer houdt het nu eens op.” Neen, ik denk van niet. Want God had gezegd dat het veertig dagen zou regenen. Ze zullen de dagen geteld hebben en precies na de veertigste dag houdt het op. Het water gaat zakken. Het duurt nog een hele tijd. Ze zijn wel een jaar in de ark geweest. Hoe zal dat geweest zijn? Hoe zou Noach de bees­ten gevoerd hebben? Dat is toch allemaal wel erg interessant. Het is toch ge­weldig. We zouden er een film van moeten maken. Een drama. Wat een ge­schiedenis. HERE, God, wat een gebeuren. Dan gaat eerst de raaf en daarna de duif. Die laatste komt met een vers olijfblad en dan gaan uiteindelijk de dieren naar buiten. De aarde is droog.

God sluit een verbond met Noach. Hij belooft dat de aarde nooit meer door water zal vergaan. Noach offert de HERE en de HERE is Noach welgezind. Hij prijst zijn rechtvaardigheid en onberispelijkheid. God wil niet het onheil van de mens. Hij wil dat de mensen hem gehoorzaam zijn. Hij heeft het goede voor met de mensen. Hij roept op tot gehoorzaamheid. Hij haat de zonde. Hij roept op om Hem te volgen. Dan gaat het goed. Dan komt de boog in de wol­ken. Elke keer als we de regenboog zien dan weten we van Gods verbond met Noach. Dan weten we dat God er is. Dan weten we dat we Hem moeten vol­gen. Dan moeten we Hem niet verlaten, maar juist ons door Hem laten trek­ken. Dat is het verbond dat Hij met Noach sluit. Wat is het toch een heerlijke gedachte dat, als we de regenboog zien, we dan God zien die ons aan Hem herinnert. Hij herinnert ons eraan, dat de zondvloed kwam, omdat de mensen God verlaten hebben. Maar nu is het de tijd om ons tot God te bekeren. Er niet langer mee te wachten. Nu kan het nog. De Here Jezus komt terug. Hij zal zijn rijk van recht en gerechtigheid vestigen. Er komt een einde aan deze wereld. Dat zal niet meer door een zondvloed gebeuren, maar God zal met zijn eind­oordeel komen. Daarom moeten we de oproep doen tot bekering. Nu het nog dag is. HERE, God, help ons om die oproep te laten klinken.

Maar meteen is de zonde al weer in het geding. Noachs naaktheid wordt door Cham gezien. Hoe het allemaal precies is gegaan, weten we niet, maar de straf is duidelijk. Er komt een rangorde in de zonen van Noach. De zoon van Cham, Kanaän zal een knecht van Sem zijn, Jafeth wone in de tenten van Sem. Sem, daar komen de Semieten uit voort en ook Israël, het uitverkoren volk. Cham, dat zouden de zwarte mensen zijn, en Jafeth, dat zouden o.a. wij Europeanen zijn. Wij weten het allemaal niet zo precies. Het is een interessante geschie­denis. In ieder geval is zeker dat alle mensen van de hele wereld zijn voortge­komen uit deze drie personen, de hele wereldbevolking.

Er staat: weest vruchtbaar en wordt talrijk en vervult de aarde. Dat gebeurt ook. Maar we zijn vandaag bezig om de wereldbevolking weer uit te moorden. We doden elk jaar 50 miljoen kinderen door abortus en doen hartstochtelijke pogingen om de kinderschare te beperken. Het motto is dat er te veel armoede is, maar de werkelijkheid is dat een deel te veel rijkdom heeft. We roven de bevolking uit. Daar moeten we ons radicaal van bekeren. Wij rijke westerse landen, wij verrijken ons ten koste van de armen. God zal dat oordelen. O, HERE, wij hebben gezondigd. Wij hebben uw wet overtreden. HERE help ons om daar uit te komen. HERE help.

Genesis 10:1-11:32

5 januari [1]

10:5

Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld,…

10:8

Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde;…

10:11

Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Ninevé.

10:14

uit wie de Filistijnen zijn voortgekomen,…

10:19

En de grens van de Kanaäniet was van Sidon in de richting van Gerar tot Gaza,…

10:30

En hun woonplaats strekte zich uit van Mescha in de richting van Sefar, het gebergte in het Oosten.

11:1

De gehele aarde nu was één van taal en één van spraak.

11:4

opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden.

11:6

nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn.

11:9

Daarom noemt men haar Babel, omdat de HERE daar de taal der gehele aarde verward heeft en de HERE hen vandaar over de gehele aarde verstrooid heeft.

11:10

Sem… Arpachsad…

11:12

Selah.

11:14

Heber.

11:16

Peleg.

11:18

Rehu.

11:20

Serug.

11:22

Nahor.

11:24

Terah.

11:26

Abram, Nahor en Haran.

11:30

Sarai nu was onvruchtbaar; zij had geen kinderen.

11:31

hij deed hen wegtrekken uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän,…

De volkenlijst. We plegen die lijsten over te slaan. Wat moeten we met ge­slachtsregisters? Kennelijk hecht God er wel aan. Ieder wordt met naam en toenaam genoemd. Dat blijft zo. Want ook in Matteüs en Lucas wordt het geslachtsregister van de Here Jezus opgesomd. God leeft door de geslachten heen. Hij hecht er waarde aan hoe het allemaal zit en wie bij wie hoort. Sem, Cham en Jafeth worden verdeeld. Ze leven in aparte gebieden. Het geslacht van Sem wordt in dit gedeelte in het bijzonder uitgesplitst tot aan Abram toe.

Ze wonen eerst allemaal nog redelijk bij elkaar in de buurt. Ze spreken één taal. Dan krijgen ze het in hun hoofd om een grote toren te bouwen als middel­punt van hun machtige samenleving. Zij zullen het met elkaar wel eens maken. Er zijn ook al machthebbers, zoals we lazen. Nimrod is er één. Maar God ziet het en merkt dat ze nu tot alles in staat zijn en dat is niet de bedoeling. Ze moeten zich over de aarde verspreiden en de aarde bebouwen. Dan komt de verwarring der talen en de verstrooiing. En daar gaan ze. Ze worden uiteenge­dreven. Hoe precies staat er niet bij. Maar het gebeurt wel.

Abram wordt geboren uit het geslacht van Sem. Ze woonden in Ur der Chal­deeën. Abram is met Sarai getrouwd. Ze zijn kinderloos, Sarai is onvrucht­baar. En Terah, zijn vader, laat hem met Lot de zoon van zijn overleden broer wegtrekken. Vreemd toch. Want Lot had geen vader meer. En Abram had een onvruchtbare vrouw. Waarom moesten die nu uitgerekend wegtrekken? Want Abram zou geen nageslacht meer hebben. En Lot had geen vader meer. Wat moet daar, wat nageslacht betreft, van worden? Hij laat hen gaan naar Haran en later naar het land Kanaän. Maar daar wonen de nakomelingen van Cham. Wat moet hij daar als afstammeling van Sem nu tussen doen? Wat een vreemde verhuizing toch. Je blijft toch binnen je eigen stamgebied en gaat toch niet midden in het land van iemand anders wonen. God gaat wonderlijke wegen. Je snapt er soms helemaal niets van. Misschien doet Hij dat ook wel om ons maar niet de kans te geven dat wij er mee op de loop gaan. Dat doen we o zo gemakkelijk. Als we even kans zien om het wonder in ons leven naar ons zelf toe te trekken, dan laten we het niet. Zo zijn we wel. God weet het, dus doet Hij het op zijn wijze, om ons maar niet in de verleiding te brengen. Abram gaat dus uit zijn land en komt in Haran, samen met Lot de zoon van zijn overleden broer en Sarai zijn onvruchtbare vrouw.

Wat zal er allemaal gebeuren? Het is een interessante zaak. Laten we verder lezen.

Genesis 12:1-13:18

6 januari [1]

12:1

Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal;

12:2

Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn.

12:3

Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

12:7

Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.

12:8

en hij bouwde daar een altaar voor de HERE en riep de naam des HEREN aan.

12:13

Zeg toch, dat gij mijn zuster zijt,…

12:17

Maar de HERE sloeg Farao met zware plagen,…

12:19

En nu, ziehier uw vrouw, neem haar en ga heen.

13:8

Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u,… want wij zijn mannen broeders.

13:13

De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en zondig tegenover de HERE.

13:15

want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven.

13:16

En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.

Het beroemde hoofdstuk over de roeping van Abram. Wat een belofte. De HERE zal hem tot een groot volk maken. Trek naar het land dat Ik u wijzen zal. Je zult maar je hele hebben en houden op moeten pakken, niet wetend waar je heen gaat. Want dat zal je aangewezen worden. Nou, nou, mag je mis­schien zelf ook nog even mee praten waar je heen gestuurd wordt. Neen! Je gaat naar de plaats die God je wijzen zal. Wat een opdracht. En Abram gaat met Sarai; vijf en zeventig jaar oud.

Met Sarai, maar Sarai kan geen kinderen krijgen. Wat moet dat dan met dat volk en met dat land dat hij voor altoos toegewezen krijgt? Als je geen kinde­ren hebt dan kun je ook geen volk worden. Dat is toch logisch. Alles staat haaks op het normale. Wat zal er door het hoofd van Abram gegaan zijn? De onmogelijkheden van God? Maar hij gaat. Hij slaat zijn tenten op. Hij roept de HERE aan. God verschijnt hem. Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven (hoofdstuk 12 vers 7). Dus wie er vandaag aan de dag ook rondloopt met de gedachte dat dat land niet aan het nageslacht behoort, die hoeft alleen maar dit vers te lezen. Dit land behoort aan het nageslacht van Abram. Aan wie behoort het land? Aan het nageslacht van Abram, lees het maar. Niet alleen in Genesis 12, maar in al die andere gedeelten waar over de eeuwigdurende belofte van God gesproken wordt.

Heb je God ooit kunnen betrappen op het niet houden van één van zijn belof­ten? Zo ja, dan moet je dat nu zeggen. De beloften van God zijn allemaal uit­gekomen. De Messias, die voorzegd was, is gekomen. Daar twijfelen we niet aan. Dan is ook de logische verwachting dat al die andere, nog niet vervulde, profetieën zullen uitkomen. De smoes dat het zo lang geleden is, gaat niet op, want dat was ook het geval met de komst van Messias Jezus. Neen, daar moe­ten we mee ophouden. Dat het niet meer zou gelden vandaag, na de dood van Jezus, slaat ook nergens op, want dat staat nergens. Het is juist het tegenover­gestelde. Dat is ook een schriftvervalsend bedenksel, want dan zouden we dat ook van toepassing kunnen verklaren op andere heilsfeiten. Het is je reinste leugen.

De plaatsen waar Abram naar toe trekt worden met naam en toenaam ge­noemd. Dan trekt hij naar Egypte. O ja, Sarai is een mooie vrouw. Zeg maar dat je mijn zuster bent. Ze wordt op het hof van Farao ontboden. Abram doet een leugentje om bestwil. Maar God straft Farao. Vreselijke plagen treffen hem. Hij stuurt Sarai weg. Allemaal het land uit.

De geschiedenis met Lot is ook bijzonder. Het gaat zowel Abram als Lot goed. Zo goed zelfs, dat ze uit elkaar moeten, want ze lopen elkaar in de weg. Lot kiest het beste deel. Daar waar het water is. Maar ook waar Sodom en Gomor­ra liggen. Een lusthof was het voordat Sodom en Gomorra verwoest werden. Opnieuw verschijnt God aan Abram. Opnieuw klinken daar de beloften. Kijk naar het noorden, oosten, westen en zuiden. Het gehele land zal Ik u geven voor uw nageslacht en voor altoos. Nu wordt het weer een keer herhaald. Al­toos is toch altoos! Ze kunnen dan voor eeuwen uit het land zijn, maar terug zullen ze keren. Want wat God zegt, dat zal gebeuren. Dat is vast en zeker. Daar is geen speld tussen te krijgen. Er zullen zoveel nakomelingen zijn dat ze niet te tellen zullen zijn. Hoe zit dat dan? Waar zijn ze dan allemaal gebleven, dat ze niet meer te tellen zijn?

Wat een krachtige beloften. Alle volken zullen in Abram gezegend worden. Hij krijgt een land voor altijd. En zijn nageslacht is niet te tellen.

Het is geweldig. Dat is God. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. Het gaat gebeuren. We moeten niet van alles proberen om dat te ontkrachten. Want dat hebben we gedaan. Met de kruisiging van Jezus zouden de nakomelingen van Abram hun beloften verloren hebben en die zouden overgegaan zijn op de ge­lovigen uit de heidenen. Niets is minder waar. Belofte blijft belofte. Natuurlijk zijn de beloften ook voor de gelovigen uit de volkeren. Want de scheidsmuur is weggebroken. De twee zijn één. Maar Gods beloften blijven eeuwig waar. Daar komt geen verandering in. Het is uit nijd en haat dat we de beloften van de Joden denken te moeten stelen. Want zij hebben de Messias gekruisigd en zij hebben zich verzet tegen de christenen. Kijk maar hoe ze het Paulus op zijn zendingsreizen keer op keer moeilijk maakten. Kijk maar hoe de gemeente in Jeruzalem moest vluchten vanwege de vervolging. Ze gingen de christenen overal achterna om hen het leven zuur te maken. Weg met de christenen. En op hun beurt zijn de christenen van het kruis voor de Joden de christenen van het zwaard. Want in de naam van Messias Jezus hebben wij door de eeuwen heen, tot vandaag aan toe, de Joden vernederd, vernietigd, Holocaust op holocaust. Vreselijk.

O HERE, God, dit hoofdstuk in Genesis bepaalt ons er weer bij hoe schuldig we tegenover U staan. Wat hebben we uw beloften ontkracht. We hebben Messias Jezus beledigd. Hij kwam als vervulling van de beloften en wij heb­ben zijn eigen beloften geamputeerd. Het is vreselijk. Hoe kunnen we voor U bestaan? O HERE, vergeef. O HERE, breek ons lot, dat we ons radicaal beke­ren. Hoe kunnen we staande blijven als we uw beloften voor deze tijd niet meer serieus nemen. We hebben ze juist nodig om scherp het zicht op de toe­komst te houden en U te volgen, juist als de tijden zwaarder worden en de aanvallen op Joden en christenen feller worden in het zicht van de apocalyp­tische ontwikkelingen die aanstaande zijn. O HERE, help ons.

Genesis 14:1-15:21

7 januari [1]

14:9

vier koningen tegen vijf.

14:12

Ook namen zij Lot mede,… hij nu woonde te Sodom.

14:16

en ook zijn broeder Lot en diens have bracht hij terug, evenals de vrouwen en het volk.

14:18

En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste.

14:19

En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde,…

14:20

En hij gaf hem van alles de tienden.

15:1

Vrees niet, Abram, Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn.

15:2

Here HERE, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga…

15:4

maar uw lijfelijke zoon, die zal uw erfgenaam zijn.

15:5

en tel de sterren,… Zo zal uw nageslacht zijn.

15:6

En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.

15:7

Ik ben de HERE, die u uit Ur der Chaldeeën heb geleid om u dit land in bezit te geven.

15:13

en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar.

15:16

Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol.

15:18

Te dien dage sloot de HERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat:…

Lot, waarom moest je ook in Sodom gaan wonen? Het was een slechte stad. Ze waren zeer zondig tegenover de HERE. Je gaat toch niet in een hoerenstad wonen. Wat moet je er ook? Je kon toch ook buiten wonen. Het was daar toch prachtig. Een lusthof. Maar jij moest nu net in de stad wonen. Je moet het niet uitlokken. Het is gevaarlijk voor jezelf, voor je gezin en je dochters. Er heerste vreselijke ontucht. Het wordt oorlog. Sodom verliest en ook Lot en zijn huis en have wordt meegevoerd. Abram hoort het, trekt ten strijde en de HERE geeft hem de overwinning. Ook Lot en alles wordt bevrijd en ze keren terug. Net als de koning van Sodom en al zijn bezittingen. Wat vreemd. Lot wordt bevrijd en ook al die heidenen die rustig door kunnen gaan met hun heiden­dom.

Dan verschijnt Melchizedek, koning van Salem, priester van de Allerhoogste. Hij brengt brood en wijn. Wat een prachtig beeld toch. Wat een voorafschadu­wing van het offer van de Here Jezus. Wat een prachtig beeld van het Pascha. Hij zegent Abram in de naam van de Allerhoogste. Abram gaf Melchizedek van alles de tienden. Wat een heilig moment. Geen wonder dat de Hebreeën schrijver daar later zo uitvoerig op terug komt.

Dan komt in hoofdstuk 15 weer de HERE God. Vrees niet Abram, Ik ben uw schild. Prachtig. God zal bij Abram zijn. Maar dan komt het eruit. Hoe kan het HERE, ik ben kinderloos. Ik zal geen nakomelingen hebben. Maar ook dan klinkt het duidelijk: je vleselijke zoon zal je nakomeling zijn. En Abram ge­loofde het. En de HERE rekende het hem tot gerechtigheid. Dat haalt de He­breeën schrijver ook aan als het gaat om de geloofsgetuigen in hoofdstuk 11. Daar moet je wel een groot geloof voor hebben. God zegt het en dan moet je het geloven. Niets meer en niets minder. Dat word je tot gerechtigheid gere­kend. Hij doet wat Hij zegt. Het is een prachtig voorbeeld.

God geeft het land in bezit. “Waaraan zal ik dit weten?,” zegt Abram. Dan komt er nog het teken van het offer dat verteert. Hij valt in een diepe slaap. God openbaart hem over de vierhonderd jaar die het volk onderdrukt zal wor­den in Egypte. Dan komen ze terug in het vierde geslacht. Niet eerder; want de maat van de ongerechtigheid der Amorieten is niet eerder vol. Te dien dage sloot de HERE een verbond met Abram. En opnieuw klinkt het verbond. Aan dit nageslacht zal Ik dit land geven en nu met een duidelijke plaatsbepaling. Van de rivier van Egypte, dat is de Nijl, tot de rivier de Eufraat. En alles wat daar tussen ligt. Nou nou, dan moet er nog wel het een en ander gebeuren. Wat is al dat gekissebis vandaag over een stukje hier en een stukje daar dan nietig vergeleken bij de grote lijnen die de HERE God zelf in gedachten heeft. Er gaan nog grote dingen gebeuren. Het is een onvoorstelbare zaak.

God zegt het en dan gebeurt het. Geloofd en geprezen zij de HERE God. We moeten lezen wat er staat en geloven wat er staat, dan heb je wat er staat. Heerlijk om zo door de Bijbel te wandelen. Het is alsof je opgetrokken wordt en een breed panorama voor je ziet. Het kan niet op. Het is geweldig.

Genesis 16:1-18:15

8 januari [1]

16:4

En hij ging tot Hagar en zij werd zwanger;…

16:5

ben ik verachtelijk in haar ogen;…

16:6

Toen vernederde Sarai haar, en zij vluchtte van haar weg.

16:10

Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken,…

16:12

en hij zal ten aanschouwen van al zijn broederen wonen.

17:2

Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken.

17:5

maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb.

17:7

Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.

17:8

Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.

17:10

dat bij u al wat mannelijk is besneden worde;…

17:14

hij heeft mijn verbond verbroken.

17:16

koningen van volken zullen uit haar voortkomen.

17:19

en gij zult hem Isaäk noemen, en Ik zal mijn verbond met hem oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht.

17:20

en Ik zal hem tot een groot volk stellen.

18:10

en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.

18:12

Dus lachte Sara in zichzelf,…

18:14

Zou voor de HERE iets te wonderlijk zijn?

18:15

Neen, gij hebt wèl gelachen.

Wat een geschiedenis. Het is een meeslepend epos. Je kunt er niet genoeg van krijgen. Sarai krijgt geen kinderen. Ze gelooft er niet meer in. Ook al heeft God het gezegd, dat de vleselijke zoon de erfgenaam zal zijn. Zij kan na jaren wachten er niet meer in geloven. Ze zijn nu tien jaar in het land en nog geen kind. Ze is verstorven. Neem toch Hagar; en zo gebeurt het. Maar Hagar ver­nedert Sarai en Sarai jaagt haar weg. Echter ze komt uit de woestijn terug met een belofte. Ismaël wordt geboren.

Weer veertien jaar later geloven ze er helemaal niet meer in. De HERE ver­schijnt aan Abram en de HERE herhaalt zijn belofte. Moest er dan zo lang ge­wacht worden. Nu is hij helemaal niet meer instaat om een kind te krijgen. Hij heeft het wel willen geloven, maar na zoveel jaren is het toch haast niet meer te geloven. Maar God herhaalt het weer. De HERE maakt het verbond. Allen moeten besneden worden op de achtste dag. Dat is het teken van het verbond. Dat is een inzetting om voor altijd te houden. Wie het niet deed, moest uitge­roeid worden. De belofte van het talrijk worden, van een groot volk zijn, het wordt weer herhaald. Het is ook haast niet te geloven. Maar wat God zegt, dat doet Hij. Het kan kort of het kan lang duren, maar het gaat gebeuren. Wij zijn al ongeduldig na een kort tijdje wachten. Eigenlijk vinden we dat wij het beter kunnen dan God. Maar God stelt ons altijd op de proef. We moeten ons volle­dig en onvoorwaardelijk aan Hem overgeven. Daar gaat het om. O HERE God, help mij toch mij onvoorwaardelijk aan U over te geven. Help mij volle­dig op U te vertrouwen.

Ook Ismaël krijgt de belofte op voorspraak van Abram. Wat een beloften. Wat een God. Wat een zegen. Hij maakt het onmogelijke mogelijk. Geloofd en ge­prezen zij die God.

Er komen drie mannen. Ze vertellen van de belofte van God. Over een jaar ko­men ze terug en dan zal Sarai een zoon hebben. Maar daar moet ze om lachen. Wat denken die mannen wel. Dat gaat helemaal niet. Zij weet wel beter. Een negentig jarige kan geen zoon meer baren. En dan komt het overbekende woord: “Zou voor de HERE iets te wonderlijk zijn?” En nu zijn we er. Waar gaat het nu om? Het gaat erom dat we geloven dat bij God alles mogelijk is. Voor God zijn er geen onmogelijkheden. Hij is de Schepper van alle dingen en Hij kan dan ook alle dingen naar zijn hand zetten. Voor Hem is niets te wonderlijk. Het gaat erom dat we geloven wat God zegt. Als we het geloof hadden als een mosterdzaadje, zegt de Here Jezus later, dan zouden we zeggen tegen deze berg verplaats u in de zee en het zal geschieden. Kortom waar gaat het om? Het gaat om het geloven wat God zegt en doet. En het prachtige is: het werkt. Het is waar. Probeer het maar. Geef je hart aan Jezus. Stel het niet uit. Waarom zou je? Breng je eigen stemmen tot stilte en geef je over aan dat Woord van God.

Genesis 18:16-19:29

9 januari [1]

18:17

Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?

18:23

Zult Gij dan de rechtvaardige met de goddeloze verderven?

18:25

zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen?

18:32

als ik nog eenmaal spreek; misschien worden er daar tien gevonden.

19:2

Neen, wij zullen de nacht op het plein doorbrengen.

19:5

Breng hen bij ons buiten, opdat wij met hen gemeenschap hebben.

19:9

om ons geheel en al de wet te stellen!

19:11

sloegen zij met blindheid,…

19:15

opdat gij niet vanwege de ongerechtigheid der stad verdelgd wordt.

19:25

en Hij keerde die steden om,…

19:28

zie, de rook van de aarde steeg op als de rook van een smeltoven.

De drie mannen hebben de geboorte van Isaäk aangekondigd. Ze trekken ver­der. Hun missie is nog niet af. Abraham doet hen uitgeleidde. Dan overlegt God bij zichzelf of Hij zijn voornemen aan Abraham zal vertellen. Hij besluit het wel te doen, want Abraham is een uitverkoren en rechtvaardig man. Maar Abraham zegt: “God, U gaat toch niet de rechtvaardigen samen met de on­rechtvaardigen verdelgen?” Nee toch. “Als er nu eens vijftig zijn.” “Neen, dan doe Ik het niet.” En dan begint de aftelsom. En tenslotte – je moet wel lef heb­ben – “Maar Here God, als het er nu eens tien zouden zijn.” “Neen, Abraham dan zou ik de stad niet omkeren.”

Twee bezoekers van Abraham gaan naar Sodom en overnachten op zijn aan­dringen bij Lot. Lot wist dat ze op het plein niet veilig waren. Maar ook in zijn huis wordt het moeilijk. De mannen van Sodom dringen er op aan dat Lot zijn gasten de straat op laat gaan, opdat ze gemeenschap met hen kunnen hebben. De homofilie tierde welig. Ze gingen niet meer achter de vrouwen aan, maar mannen waren met mannen in wellust voor elkaar ontbrand. Dat staat hier klaar en duidelijk. Het is God een gruwel. En Hij keert de stad om. Wat een tragiek. Het zijn alleen Lot en zijn vrouw en zijn beide dochters die de stad ontvluchten. De schoonzoons spotten er mee. Als God zegt vluchten, dan moet je ook gaan vluchten. Dan laat je je hebben en houden achter. Dan staat alles stil. Het is een wonder. Het is genade.

De mannen van Sodom worden met blindheid geslagen. En uiteindelijk komen alleen de beide dochters en de moeder mee. Dat is alles. Dat zijn er dus vier. En dan worden het er zelfs drie. Lots vrouw moet zonodig toch achterom kij­ken en wordt een zoutpilaar. De rest is in zonde gevallen. De zonde tiert we­lig. Het volk doet er aan mee. De stad wordt omgekeerd. De zonden worden uitgeroeid. De onreinheid is de HERE een gruwel. Het is vreselijk. De HERE God is heel precies in de onderlinge relaties. Geen onreinheid, alleen de exclusieve rela­tie tussen een man en een vrouw. Wat zijn we daar ver van af geraakt. We doen maar wat. Maar de ware liefde is de liefde van het hart. Dan weet je ook te wachten. Maar deze perverse samenleving in Sodom en Gomorra treedt al Gods geboden. Het is een beestenboel, alles mag. Je mag zo maar met vreem­delingen. Het gaat hier helemaal niet meer om een huwelijk. Het gaat hier om mensen die absolute vrijheid willen. De samenleving wordt ontwricht.

Sodom valt. Het wordt een oord van onvruchtbaarheid, van brak en zout wa­ter. Zoals voorspeld was. Maar het wordt eens weer een prachtig oord, zoals het was. Als de HERE God zelf zal bepalen wat er gaat gebeuren. God ziet de zonde aan. Ook in ons eigen hart en in ons eigen land. Wij moeten de waar­heid proclameren. Wij moeten geen duimbreed wijken voor het Woord van God. De agressieve zondige wereld zal proberen ons de mond te snoeren. Maar wij spreken met gezag. Wij bazuinen Gods Woord. Niets meer en niets minder. Daar gaat het om. Het zal met een ieder, met iedere stad gaan als met Sodom en Gomorra. Als de zonden vol zijn, komt Gods oordeel. Dat kan niet anders. Dat zullen we zien. Het is vreselijk. Daarom klinkt de oproep tot beke­ring. HERE help. HERE ontferm U. Wij hebben gezondigd. Wij hebben ge­zwegen. Help ons nu te spreken.

Genesis 19:30-21:34

10 januari[1]

19:34

opdat wij door onze vader aan nakroost het leven geven.

19:37

en noemde hem Moab;…

19:38

en noemde hem Ben-Ammi; hij is de vader van de tegenwoordige Ammonieten.

20:12

zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder; en zij is mij tot vrouw geworden.

20:17

en God genas Abimelech en zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat zij baarden.

21:7

Wie had aan Abraham durven toezeggen: Sara zoogt kinderen? Want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.

21:12

want door Isaäk zal men van uw nageslacht spreken.

21:13

Maar ook de zoon der slavin zal Ik tot een volk stellen, omdat hij uw nakomeling is.

21:18

want Ik zal hem tot een groot volk stellen.

21:19

Toen opende God haar ogen, en zij zag een waterput;…

21:31

Daarom noemt men die plaats Berseba, want die beiden hebben daar gezworen.

Hoe moet het nu met het nageslacht van Lot. Zijn vrouw is als een zoutpilaar achtergebleven en zijn beide dochters zijn met hem. Wat een gedachte om je vader dronken te voeren en dan gemeenschap met hem te hebben. Ze doen het allebei en worden allebei zwanger. Lot zal het later toch geweten hebben, want hoe moeten zijn dochters verklaren dat ze beiden zwanger zijn. Daar is een hoop ellende uit voortgekomen. Het volk der Moabieten en het volk der Ammonieten. Vijanden van Israël. Toen en ook vandaag. Je moet ontzettend oppassen wat je doet. Het kan tot in verre geslachten gevolgen hebben. Daar spreekt de wet van God ook over. Trouwens dat spreekt vanzelf. Je moet het je kinderen vanaf het begin inprenten en het niet laten zitten. Dat is heel belang­rijk. We moeten het steeds opnieuw lezen en herlezen. Daar gaat het om. Dit is ook weer zo’n geschiedenis waar je wijze lessen uit kunt trekken.

Toch tragisch, dat geslacht van Lot. Abraham neemt zijn neef mee. Het gaat hem goed. Hij kiest het beste deel van het land. Hij gaat wonen in een zondige stad. Dat wist hij. Want dat was algemeen bekend. Dat kan nooit goed zijn voor je kinderen. En zo was het. Zijn dochters waren in ondertrouw met hei­dense mannen. Die gingen dan ook niet mee toen de engelen kwamen om de ondergang aan te kondigen. Maar ze waren dag in dag uit onder de zondige mensen. Ze zouden wellicht nooit zo’n vreselijke daad met hun vader bedacht hebben als ze sterker waren geweest in de seksuele verhoudingen. Daarom is het ontzettend belangrijk dat je je afkeert van alles wat tot de zonde behoort. Dan ben je een vreemde voor de wereld en dat is goed ook, heel goed. Denk erom dat je je afzondert. Dat geldt voor elke tijd, dus ook voor vandaag. De zonde op seksueel gebied ligt overal op de loer.

Dan krijgen we weer de leugen om bestwil van Abraham. Sara is mijn zuster. Een leugentje om bestwil. Ze waren familie maar ze waren ook man en vrouw. Abimelech krijgt er ook last mee, ziekten en onvruchtbaarheid. Hij brengt Sara terug en smeekt Abraham hem niet weer te bedriegen. Want nu weet hij dat er zware straffen aan verbonden zijn als hij verkeerd handelt met Abraham en zijn huis. God neemt Zelf het heft in handen. En dat is weer uit het leven gegrepen. Wij kunnen soms zo dom doen en God voor de voeten lopen. Als God ons dan Zelf niet bij de hand neemt, dan gaat het zo maar weer verkeerd. Wat een genadig God. Daar kunnen we van op aan.

Dan is het zover. Isaäk wordt geboren. Precies zoals de drie mannen het ge­zegd hadden. Wat een feest. Wat een wonder. Heb je wel eens een oude vrouw een kind zien krijgen? Dat kan toch helemaal niet. Maar had God het niet ge­zegd? Zou voor God iets te wonderlijk zijn? Abraham was honderd jaar. Hoort u het goed. Honderd jaar. En Sara was te oud om een kind te krijgen. En zo is het, zoals ze het uitroepen: “Wie had aan Abraham durven toezeggen: Sara zoogt kinderen? Want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.” Ook dit moet ons weer doen beseffen, dat inderdaad voor God niets te wonderlijk is. We denken veel te klein van God. We denken met ons rationele verstand. Al­leen dat kan wat rationeel kan. Maar God is een God van alle dingen. Hij heeft alles gemaakt. Natuurlijk heeft Hij ook orde en regelmaat en natuurwetten gemaakt. Stel je voor, anders zou het een rotzooitje zijn. Maar Hij staat er wel boven. Hij is toch de Pottenbakker en wij zijn het leem. Hij kan het maken zoals Hij wil. En dat gebeurt hier en dat gebeurt keer op keer. Daar komt geen einde aan. Je zou eens op een rijtje moeten zetten wat God doet en wat hele­maal niet zou kunnen. Dan kun je wel aan de gang blijven.

Isaäk groeit op. Maar Ismaël is er ook. Ismaël spot. Sara wil dat Hagar en Is­maël weggestuurd worden en God laat het toe ook, al is Abraham verdrietig. Ze dolen rond in de woestijn, de dood nabij. Hagar roept het uit en God opent haar ogen en ze ziet een waterput. En weer klinkt de belofte dat God Ismaël tot een groot volk zal maken, want hij is een kind van Abraham. En wat God beloofd heeft, dat doet Hij ook. Er is een groot volk uit voortgekomen. De Is­maëlieten. De Islam, de mohammedanen. Hoe groot zijn ze niet en hoe fana­tiek. Ze hebben een gruwelijke hekel aan hun broedervolk Israël. Ze willen ze wel de zee injagen. Want het zijn aartsvijanden. Terwijl God hen beiden be­looft tot een volk te maken. Terwijl Hij beiden genadig is, zijn ze elkaars vij­anden geworden door de eeuwen heen. Vandaag culmineert dat. Het is waar, van Isaäk zal men van nageslacht van u spreken, zegt God. Maar Ismaël is er ook. Daar kun je niet om heen dat dat ook een belofte van God is.

Dan komt Abimelech weer naar voren. Ze sluiten een verbond. De put is ge­graven door de knechten van Abraham. Berseba is de plaats van het verbond. Abimelech wil zich verzekeren van de vrede met Abraham, nu hij ziet dat God Abraham in alle opzichten zegent. Ze sluiten een verbond. Zo verblijft Abra­ham lange tijd in het land der Filistijnen als gast, zoals de HERE God hem gezegd had. We gaan verder met de boeiende geschiedenis. Het is een open­baring. Wie zou dat nu niet willen lezen. Prachtig toch.

Genesis 22:1-23:20

11 januari [1]

22:2

en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen,…

22:7

maar waar is het lam ten brandoffer?

22:8

God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon.

22:10

en nam het mes om zijn zoon te slachten.

22:12

want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden.

22:14

Op de berg des HEREN zal erin voorzien worden.

22:17

zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen.

22:18

En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.

23:11

geef ik het u; begraaf uw dode.

23:20

Zo is het veld met de spelonk aldaar van de Hethieten aan Abraham overgegaan tot een eigen grafstede.

Er zijn van die hoofdstukken waar je niet genoeg van kunt krijgen. Het is toch onvoorstelbaar, deze geschiedenis van het offer van Abraham. Zijn zoon offe­ren. Sara en hij hadden er maar één en ze hadden er jaren op gewacht. Het was al een groot wonder. En komt nu dit. Maar God, dit gaat toch te ver. Dit kunt U toch niet vragen! U weet toch dat Abraham U lief heeft. Zo hebben we alle reden en alle gelijk van de wereld om vast te stellen dat dit teveel gevraagd is.

Maar Abraham gaat. Hij ziet de berg voor zich. Hij heeft het mes meegeno­men. En dat mes is scherp. Want hij weet wat een offer slachten is. Wat zal dat mes gebrand hebben. Wat zal er door Abrahams gedachten gegaan zijn. Zou hij niet getwijfeld hebben? Zou hij niet gedacht hebben: waarom moet dit nu? Isaäk loopt mee. Uiteindelijk vraagt hij: “we hebben alles bij ons, maar waar is het offerdier?” Abraham antwoordt: “God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer.”

Gaan je gedachten dan niet uit naar de Here Jezus. Hét Offerlam. De Zoon van God. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeu­wig leven hebbe. God gaf zijn eigen Zoon als een lam ten offer. De verzoening van de zonden van de wereld door het offer van de Zoon van God. Kunt u zich dat voorstellen? Dat is je toch niet voor te stellen. Daar word je alleen maar stil van. Dan buig je eerbiedig en zwijg je in eeuwige aanbidding voor die gro­te genade, dat grote wonder, die onverdiende zaligheid. Want wij hebben ge­zondigd. Wij hebben de straf verdiend. En Hij neemt de straf op zich. O Here God, we kunnen u eeuwig danken, loven en prijzen. Wat een voorafschadu­wing van uw offer in het offer van Abraham. Daar raak je toch nooit over uit­gesproken. Zo is het ook. Geprezen zij de HERE God. Heerlijk is zijn Naam.

“God zal zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon”. Alles gaat door tot en met de laatste voorbereiding. Wat zal Isaäk gezegd hebben toen zijn vader hem op het altaar bond? Wat zal er door Abraham heen gegaan zijn? Hij was besloten zijn zoon te offeren. Hij houdt het mes al gereed. Het zal gebeuren. Er was geen twijfel meer bij Abraham. God had het gezegd. En hij deed het. Maar dan, als door een flits, klinkt het: “Abraham, Abraham! Nu weet Ik, dat gij Godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.” Dat gaat ver. Dat gaat zeer ver.

Het gaat er dus om, dat we God niets onthouden. Hij wil ons op de proef stel­len om ons te testen of we Hem iets onthouden ja of nee. Hij tuchtigt ons, op­dat we mogen groeien in de genade en kennis van onze Here Jezus Christus. Het gaat om de onvoorwaardelijke overgave aan Hem. Alles wat we in onszelf hebben moeten we op het altaar brengen. Dan zal Hij zijn kracht in onze zwakheid kunnen openbaren. Hij zal het ook doen. We zijn sterk in Hem en zwak in onszelf. Dat is het omgekeerde van ons denken. Maar het is een waar­heid waar we niet omheen kunnen. Het is waar. Uit die waarheid moeten we leven. Niet omzien en voortdurend onze “ja, maar”s uitkramen. Gewoon gelo­ven. Want wat God doet is altijd goed. Dat is zo. Daar staat de Bijbel vol van. We zien het ook hier. Abraham heeft zich onvoorwaardelijk overgegeven. Hij wordt gezegend. En weer wordt voor de zoveelste maal de belofte herhaald. Daar is ook geen speld meer tussen te krijgen. Als God het zo vaak herhaalt, dan is het vast en zeker. Het is zijn heilsweg door Abraham heen. Abraham is getest en aangenomen. Heerlijk om met God en zijn Abraham verder te gaan. Want alle volken zullen in hem gezegend worden. Er is dus ook hoop voor mij. Wat een belofte. Het kan niet stuk. Prijs de HERE.

Tussendoor krijgen we ook nog bericht dat Rebekka als kleindochter van de broer van Abraham, Nahor geboren is.

Dan sterft Sara. In Hebron. Kennelijk zijn ze niet meer in Berseba, dat veel zuidelijker ligt. Abraham mag haar in de grafstede van Efron begraven. Maar Abraham houdt vol dat hij een grafstede in eigendom wil. Hij wil zijn vrouw Sara niet begraven in hun grafsteden. Hij kan dan wel een vreemdeling zijn in het land, maar zijn geliefde wil hij op eigen grond begraven. Zo koopt hij de spelonk en begraaft Sara. Sara is de eerste inwoner van het beloofde land. Ze ligt op het eerste stukje dat eigendom is. En zo zullen er veel meer volgen. God is getrouw. Hij gaat met zijn plannen door. Het is geweldig om daar ook vandaag uit te putten en te leven. Heerlijk. Wat een leven met God. Onze on­voorwaardelijke overgave aan Hem, door de kracht en het kruis van Jezus. Dat is onze garantie voor het eeuwige leven, waar we nu al deel van zijn en van mogen genieten. Ook al zal ons vlees ons steeds weer in de weg zitten zowel lichamelijk als geestelijk. Maar de weg is zeker. Vasthouden en volharden. Niet opgeven, hoe zwaar de strijd ook is, want het lijden van deze tegenwoor­dige tijd weegt niet op tegen de heerlijkheid die voor ons ligt. Zo is het en zo blijft het. Bovendien zijn Koninkrijk komt met spoed. Laten wij ons dan ook daar heen spoeden. Dan zitten we tenminste in de up-lijn, want de down-lijn probeert ons constant uit de vreugde van de Heer te halen. Glorie voor de Naam van God. Dank U Heer voor uw genade. Want zonder U komen we geen stap verder.

Genesis 24:1-25:11

12 januari [1]

24:7

Hij zal zijn engel voor uw aangezicht zenden, en gij zult vandaar voor mijn zoon een vrouw nemen.

24:21

En de man sloeg haar zwijgend gade om te weten, of de HERE zijn weg voorspoedig had gemaakt of niet.

24:50

Dit is een bestiering van de HERE; wij kunnen niets tot u zeggen, ten kwade of ten goede.

24:51

Zie, daar is Rebekka, neem haar en ga heen, opdat zij de vrouw worde van de zoon van uw heer, zoals de HERE gesproken heeft.

24:61

De knecht nam Rebekka mede en ging heen.

24:67

Toen bracht Isaäk haar in de tent van zijn moeder Sara, en hij nam Rebekka, en zij werd hem tot vrouw, en hij kreeg haar lief. Zo vond Isaäk troost na de dood van zijn moeder.

25:9

En zijn zonen Isaäk en Ismaël begroeven hem in de spelonk van Machpela, in het veld van Efron,…

Abraham is de HERE trouw. Hij wil niet dat zijn zoon een heidense vrouw krijgt. Zijn knecht gaat op reis naar het huis van zijn vader in Mesopotamië. En het wonder geschiedt. Het meisje aan de put geeft hem water en ook aan de kamelen. Zoals de knecht als bevestiging van God gevraagd had. Het blijkt Rebekka te zijn. De dochter van Betuël, de zoon van de broer van Abraham. Het is je toch niet voor te stellen. De HERE God is genadig en bevestigt. Het is inderdaad de engel die de HERE meegestuurd heeft op de tocht. En dan ver­telt de knecht hoe het allemaal gekomen is aan vader Betuël en broer Laban. Zij bevestigen: Dit is een bestiering van God, wat kunnen wij dan nog zeggen. En Rebekka gaat mee. Ze ontmoet Isaäk in het veld. Dan neemt Isaäk haar. Hij krijgt haar lief. Wat een geweldig verhaal van Gods almacht, van Gods liefde, van Gods bestiering, van zijn onvoorstelbare kracht om te helpen in de strijd in dit leven. Wat een God! Hij heeft altijd het goede met ons voor. Hij heeft voor ons allemaal engelen om ons te beschermen en ons op het rechte pad te houden. Maar dan moeten we wel gehoorzaam zijn. Doen wat Hij zegt. En dat is toch niet zo moeilijk. Gods geboden zijn niet zwaar. Ze zijn licht om ons te bemoedigen. We moeten het gewoon doen.

Abraham sterft, honderdenvijfenzeventig jaar oud. Hij heeft Sara nog lang overleefd. Hij wordt begraven bij haar in de spelonk van Machpela. Isaäk en Ismaël begraven hem samen. Het is de tweede inwoner begraven op eigen grond. Het eerste stukje Israël. Wat een prachtige gedachte. Abraham en Sara, de eerste bewoners van Israël. De geschiedenis gaat verder. God is precies in het aangeven van de lijn der geslachten. Het wordt allemaal met naam en toenaam genoemd. God wil dat we ook in de geslachten Hem zoeken en vast­houden. Dat is heel belangrijk. Geprezen zij zijn Naam. Glorie voor Jezus. Wat een mooie geschiedenis.

Genesis 25:12-26:35

13 januari [1]

25:18

Zij hebben zich tegenover al hun broeders gevestigd.

25:21

Nu bad Isaäk de HERE voor zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar;… en zijn vrouw Rebekka werd zwanger.

25:23

Twee volken zijn in uw schoot,… en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.

25:26

wiens hand Esaus hiel vasthield;…

25:30

Laat mij toch slokken van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe.

25:33

Zo verkocht hij aan Jakob zijn eerstgeboorterecht.

26:3

en Ik zal de eed gestand doen, die Ik uw vader Abraham gezworen heb.

26:4

en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden,…

26:8

zag hij, en zie, Isaäk was aan het minnekozen met zijn vrouw Rebekka.

26:14

zodat de Filistijnen hem benijdden.

26:22

Deze noemde hij Rehoboth, en zei: Nu heeft de HERE ons ruimte gemaakt, zodat wij vruchtbaar kunnen zijn in het land.

26:24

Ik zal u zegenen en uw nageslacht vermenigvuldigen ter wille van mijn knecht Abraham.

26:31

De volgende morgen vroeg zwoeren zij elkaar de eed.

26:35

En zij waren een kwelling des geestes voor Isaäk en voor Rebekka.

Hier de bekende geschiedenis van Jakob en Esau, de tweeling. God zegt: de oudste zal de jongste dienen. Daar is, tot op vandaag, veel onheil uit voortge­komen. Esau was de lieveling van zijn vader. En Jakob het zachte watje. Jakob is geslepen. Je ziet het meteen. Hij koopt het eerstgeboorterecht met een bord linzensoep. Zo is het gebeurd. Er is niets meer aan te doen. Opnieuw zie je hoe belangrijk het is dat je dicht bij de HERE blijft leven. Als je op je gevoe­lens en je emoties af gaat, dan ben je zo de draad kwijt. Je ziet het hier. Esau is moe en ruikt de heerlijke soep. Dan gaat het verkeerd. O HERE God, houd mij dicht bij U. Het is zo belangrijk om niet naar links of naar rechts af te wijken.

Ook Rebekka was onvruchtbaar, twintig jaar lang geen kind. Isaäk was veertig jaar toen hij Rebekka trouwde en pas met zestig jaar krijgt hij kinderen. O HERE God, wat een wonderlijke weg. U houdt uw dienstknechten ook wel klein en nederig. De beloften zijn gegeven, maar twintig jaar kinderloos. Isaäk bad tot de Here God en God verhoorde zijn gebeden. De kinderen kwamen. Twee tegelijk. Wat een wonder. De HERE God laat zich verbidden.

Dan het verhaal van Isaäk bij de Filistijnen. Hij deed net als zijn vader Abra­ham en zegt: Rebekka is mijn zuster. Maar Abimelech ziet ze minnekozen en hij ontmaskert de leugen. Stel je voor als eens een man met Rebekka was ge­gaan. Dan was het een ellende geweest. Dat kan toch niet. Isaäk wordt rijk, rijker dan Abimelech. Ze hebben een verbond gesloten. Maar het wordt Abi­melech toch een beetje te gortig. Ze gaan uit elkaar wonen. Ze hebben het over de waterputten. Heel belangrijk, want hoe kun je kudden weiden in het droge land zonder waterputten. Ze twisten over een put met levend water. Ze trekken steeds verder weg, zover tot er geen ruzie meer komt over een nieuwe put. Die put noemen ze Rehoboth: de Here heeft ons ruimte gemaakt.

Dan verschijnt de HERE God weer: “Ik zal u zegenen en uw nageslacht ver­menigvuldigen ter wille van mijn knecht Abraham.” Geweldig toch. Wat een belofte. Hoe vaak is het al niet herhaald? Dan is het wel helemaal vast en zeker.

Toen Esau veertig jaar geworden was, nam hij zich vrouwen uit de heidenvol­ken. En zij waren een kwelling des geestes voor Isaäk en Rebekka. Ja, dat kun je je voorstellen. Daarom is het ook heel belangrijk om je kinderen dicht bij de Here Jezus op te voeden. Je moet ze niet los laten. Je moet ze het jong inpren­ten. Je moet er heel dichtbij blijven. Het is o zo belangrijk. Esau was een wil­de man. Hij ging de verkeerde kant op. Dat is een kwelling des geestes voor de ouders. Dat is te begrijpen.

Genesis 27:1-40

14 januari [1]

27:4

dan zal ik u zegenen, eer ik sterf.

27:10

Breng dit dan aan uw vader om te eten, opdat hij u zegene vóór zijn dood.

27:19

Ik ben Esau, uw eerstgeborene;…

27:22

De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Esaus handen.

27:29

Volken zullen u dienen, en natiën zich voor u nederwerpen; wees heerser over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich voor u nederbuigen. Wie u vervloekt, zij vervloekt, en wie u zegent, zij gezegend.

27:38

En Esau verhief zijn stem en weende.

27:40

Maar van uw zwaard zult gij leven en uw broeder zult gij dienen.

De leugen gaat verder. Nu over de zegen. Rebekka zit ook in het complot. Daar deugt toch helemaal niets van. Het was waar dat tot Rebekka gezegd was dat de oudste de jongste zou dienen. Vader Isaäk wist daar ook alles van. Maar hij koos in zijn leven de zijde van zijn sterkere dappere zoon Esau. Daar kon je trots op zijn. Hij besteedde geen aandacht aan de woorden van God. Rebekka dacht: nu gaat het op het laatst toch nog mis. Dat kunnen we niet hebben. Daar moet een stokje voor gestoken worden.

We kennen de geschiedenis. Jakob komt met bedrog bij zijn vader. Zijn vader vraagt enkele malen of hij echt wel Esau is en hij liegt dat hij Esau is. Dan ontvangt Jakob de zegen. Wat voor zegen krijgt hij? Volkeren zullen u dienen en uw broederen zullen u dienen. Wie u vervloekt wordt vervloekt, en wie u zegent zij gezegend. Het is waar. Het zal gebeuren.

Dan komt Esau. De ontknoping. Hij wist ook zelf heel goed dat hij zijn eerst­geboorterecht verkocht had aan Jakob. Maar hij claimt toch nog de zegen. Hij ziet dat zijn list met list beantwoord is. Hij had geen recht op de zegen. De zegen hoorde Jakob toe. Hij is boos en weent bitter. Maar vader, hebt u dan geen zegen voor mij? En de zegen is dat hij zijn broeder zal dienen en van zijn zwaard zal leven. Zo is het ook gegaan. Zo is het altijd het broedervolk Edom geweest dat in haat en nijd met Israël heeft geleefd.

Hoe belangrijk is het voor ouders om te luisteren naar de stem van God. Wees opmerkzaam wat de Here God zegt. Wees heel dicht bij je kinderen. Voed hen op in de vreze des Heren. Dat is heel eenvoudig. Vertel hen van de geboden van God. Kijk het kind niet aan om zijn eigenschappen. Dat deed vader Jakob en je ziet hoe het dan scheef kan groeien. Er moeten dan listen aan te pas ko­men om alles weer in goede banen te leiden. Natuurlijk was de list van Rebek­ka en Jakob niet nodig. God zou zelf wel hebben gezorgd dat het goed kwam met de zegen. Want, op grond van Gods belofte, kwam de zegen Jakob toe. Ook al vreemd, want Esau kwam eerst. Maar dat is Gods soevereine beslis­sing, dat Hij tegen het normale in zijn weg kiest. Kennelijk steeds maar weer om ons maar niet het idee en de kans te geven dat we het zelf wel zullen rege­len. God doet het steeds weer even anders om de hele eer op te eisen. En ons de mond te snoeren met al ons oneindig geredeneer hoe wij vinden dat het had gemoeten. Prijs de HERE. Hij houdt ons kort en op het spoor. Dat hebben we nodig, want we glijden zo maar van de baan af.

Genesis 27:41-29:30

15 januari [1]

27:45

als hij vergeten is, wat gij hem hebt aangedaan, zal ik u vandaar laten halen.

28:2

en neem u vandaar een vrouw uit de dochters van Laban, de broeder van uw moeder.

28:3

zodat gij tot een menigte van volken wordt.

28:9

Mahalath, de dochter van Ismaël, de zoon van Abraham,… tot vrouw.

28:13

het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en uw nageslacht geven.

28:14

en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

28:15

en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd.

28:22

en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.

29:6

Ja, maar zie, daar komt zijn dochter Rachel aan met het kleinvee.

29:11

En Jakob kuste Rachel en verhief zijn stem en weende.

29:18

En Jakob had Rachel lief.

29:20

Derhalve diende Jakob zeven jaren om Rachel, en die waren in zijn ogen als enkele dagen, omdat hij haar liefhad.

29:23

nam hij zijn dochter Lea en bracht haar tot hem, en hij kwam tot haar.

29:30

Jakob kwam ook tot Rachel, en hij had Rachel lief, in tegenstelling met Lea. Aldus diende hij bij hem nog eens zeven jaren.

Jakob gaat ook naar Laban. Om te vluchten voor Esau en om een vrouw te ha­len. Esau, die ziet dat zijn ouders verdriet hebben om zijn heidense vrouwen, trouwt een dochter van Ismaël om het toch nog een beetje goed te maken. Hij had er niets van begrepen.

Daar gaat Jakob op reis. Hij droomt in Bethel en ziet een ladder waar de enge­len op en af klimmen. De HERE God staat boven aan. De belofte wordt weer herhaald. Hij zal uitgroeien tot een menigte van volken. Hij zal ook terugge­bracht worden naar dit land. De belofte blijft staan. Jakob weet nu zeker dat hij zal terugkeren. Hoe groot ook misschien de verleiding zal zijn om weg te blijven. Ver van de haat van Esau.

Hij komt aan. Weer bij de put. Daar komen de herders bijeen. Daar kan men de informatie uitwisselen. En daar komt ook Rachel aan met het kleinvee. Hij drenkt het vee en ook het vee van Rachel. Hij kust Rachel. Het is liefde op het eerste gezicht. Het zal een mooie vrouw geweest zijn. Bij Laban thuis wordt het groot feest. De familie is weer bijeen. Jakob vraagt Rachel tot vrouw. En Laban zegt oké. Dien me zeven jaar. Voor Jakob zijn de zeven jaren als waren het enkele dagen, want hij had Rachel lief. Wat kan verliefdheid toch teweeg brengen. Het moet wel een fantastische vrouw geweest zijn. Hij had er alles voor over. Maar in de huwelijksnacht, als ze na het feest, waar ze natuurlijk gedronken hebben, Lea bij Jakob brengen en hij gemeenschap met haar heeft, dan komt hij tot de ontdekking dat niet Rachel, maar Lea bij hem is. Lea, de oudste. Laban geeft hem dan ook Rachel als hij nog eens zeven jaren dient. Hij doet het. Hij heeft Rachel lief. En Lea niet.

Dat is het gezin van Jakob met de beide bijvrouwen. Wat komt daar uit voort. Het is een merkwaardig verhaal. Wat zijn er toch merkwaardige geschiedenis­sen. Het lijkt wel of er geen andere verhalen dan merkwaardige verhalen zijn. Wat moeten we hier nu weer mee? We gaan verder met het verhaal van God.

Genesis 29:31-30:43

16 januari [1]

29:31

Toen de HERE zag, dat Lea niet bemind was, opende Hij haar schoot, maar Rachel bleef onvruchtbaar.

29:35

Toen hield zij op met baren.

30:1

Geef mij kinderen; zo niet, dan sterf ik.

30:2

Neem ik de plaats van God in, die u de vrucht van uw schoot ontzegd heeft?

30:15

Is het niet genoeg, dat gij mijn man genomen hebt?

30:20

ditmaal zal mijn man bij mij wonen, omdat ik hem zes zonen gebaard heb;…

30:22

Toen gedacht God Rachel, en God verhoorde haar;…

30:24

en zij gaf hem de naam Jozef,…

30:35

en hij stelde het onder de hoede van zijn zonen.

30:37

door het wit aan de takken te ontbloten.

30:42

aldus waren de zwakke dieren voor Laban en de sterke voor Jakob.

De kinderen van Jakob. Er was geen vrede in zijn huis. Lea en Rachel konden elkaar niet luchten of zien. Jakob hield niet van Lea. En omdat dat zo was, en daar klopte natuurlijk niets van, opende God de schoot van Lea. En zij baarde hem drie zonen, in de hoop dat Jakob nu van haar zou gaan houden. Maar niets ervan. Rachel wordt jaloers en geeft Jakob haar bijvrouw, en die baart twee zonen. Dan geeft Rachel Lea permissie om bij Jakob te slapen, en er worden weer twee zonen geboren. Het waren zonen om de liefde van Jakob te winnen. Wat een toestand. Wat zal er ook een haat en een nijd geweest zijn in het gezin. Toen gedacht de HERE God Rachel en verhoorde haar. Hij opende haar schoot en Jozef werd geboren.

Jakob wil nu wegtrekken. De zeven jaar zijn om. Hij maakt een deal met La­ban, dat hij alleen met het gespikkelde vee zal vertrekken. Hij zondert ze af en verwijdert ze, onder de hoede van zijn zonen, drie dagreizen van Laban af. Zijn kudde groeit en groeit. Hij gooit, als het sterke vee moet drinken, geschil­de stokken in de waterbakken en dan wordt gespikkeld vee geboren. Dat wor­den er meer en meer. Het houdt niet op. Hij wordt de machtigste man. God heeft zijn hand er in. Het is geweldig. God zegent zijn dienstknecht onuitput­telijk. Maar het is wel een kwestie van volharden. Dan heeft hij het meeste gespikkelde vee. Laban zal wel gedacht hebben. Nou kiest hij het minste vee. En in de korts mogelijke tijd is hij weg. Rijk. Waar Jakob komt, daar komt er welvaart. Laban begon met weinig, maar eindigt met veel. Het is een wonder. Het is geweldig.

Nog even de kinderen van Jakob op een rij:
29:32 Ruben van Lea
29:33 Simeon van Lea
29:34 Levi van Lea
30:6 Dan van Bilha (Rachel)
30:8 Naftali van Bilha (Rachel)
30:11 Gad van Zilpa (Lea)
30:13 Aser van Zilpa (Lea)
30:18 Issaschar van Lea
30:20 Zebulon van Lea
30:24 Jozef van Rachel

Genesis 31:1-55

17 januari [1]

31:2

Ook lette Jakob op het gezicht van Laban, en zie, het was jegens hem niet als gisteren en eergisteren.

31:10

en ik zag in de droom, en zie, de bokken die het kleinvee besprongen, waren gestreept, gespikkeld en gevlekt.

31:12

want Ik heb gezien alles wat Laban u aandoet.

31:18

om te gaan naar zijn vader Isaäk, naar het land Kanaän.

31:19

Toen stal Rachel de terafim van haar vader.

31:24

Neem u wel in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.

31:32

Bij wie gij uw goden vindt, die blijve niet in leven;…

31:35

omdat ik voor u niet kan opstaan, want het gaat mij naar de wijze der vrouwen.

31:41

ik heb veertien jaar om uw beide dochters gediend en zes jaar om uw vee, en gij hebt mijn loon tien maal veranderd.

31:52

en gij zult deze hoop en deze opgerichte steen niet voorbijtrekken naar mij toe, met kwade bedoeling.

Het is werkelijk een wonder van God. De kudde van Jakob wordt groter. Als de dieren elkaar besprongen dan besprongen alleen de gespikkelde. En dan wist je zeker dat er weer gespikkelde kwamen, en die waren dan voor Jakob. Zo hadden ze het afgesproken. En dan gaat het snel, want dan heb je zo meer gespikkelde dieren. En dan begint het op te vallen. Wat is er toch aan de hand? Wat een wonder! Wat een ingrijpen van God. Hij vertelt het zijn vrouwen en die stemmen ermee in dat ze vertrekken. De Here God heeft het in een gezicht aan Jakob gezegd. Ik zal met u zijn.

En dan vertrekken ze in het geheim. Laban komt daar drie dagen later achter. Het zal ook niet zo’n kleine stoet zijn geweest. Het is als het ware een volks­verhuizing. Al zijn hebben en houden mee. Laban haalt hem in. De HERE heeft hem gezegd dat hij niet ten goede of ten kwade met Jakob mag spreken. Rachel heeft de terafim meegenomen van haar vader. Waarom? Waarom? Dat was toch afgodendienst, dat was toch niet in de haak? Rachel, waarom deed je dat? Geloofde je er toch nog in? Jakob zegt dat wie dat gedaan heeft des doods schuldig is. Laban onderzoekt alles, maar vindt de terafim niet. Rachel weet met een list, alsof zij ongesteld was, de aandacht van Laban af te leiden. Niets gevonden. Maar de terafim zijn wel in het kamp van Jakob. Waar zijn deze terafim gebleven? Ook bij Laban hoorde dit afgodsbeeld niet thuis. Weg met alle afgoden in ons huis. Ook al geloven we er niet in. Ook al zijn ze alleen maar decoratie. Weg ermee. Weg ermee. We moeten er niets van hebben. Le­vensgevaarlijk. Rachel, je speelt met vuur.

Laban en Jakob sluiten een verbond. Het moet nu maar afgelopen zijn. Jakob is veertien plus zes jaar bij Laban geweest. En nu is het wel goed. Tien maal heeft Laban de condities voor Jakobs vertrek veranderd. Maar nu is het dan zover. Ze sluiten een verbond. Ze zullen elkaar niet met negatieve bedoelingen bejegenen en aanvallen. Jakob is op weg naar zijn vader Isaäk. Hoe zou het daar nu zijn? Wat is er van Esau geworden? Zou Rebekka nog leven? Zou Esau nog kwaad zijn? Wat zouden ze ervan vinden als Jakob met zo’n rijke kudde aankwam? Het zijn allemaal vragen die best in het hoofd van Jakob gespeeld zullen hebben. Wat was er veel veranderd. Het is je niet voor te stel­len. De HERE is groot. De HERE volvoert zijn plan. Hij heeft het beloofd en zal het ook doen. Glorie voor zijn Naam. De Naam des HEREN zij geprezen.

Genesis 32:1-33:20

18 januari [1]

32:1

Ook Jakob ging zijns weegs, en engelen Gods ontmoetten hem.

32:6

en hij is reeds op weg u tegemoet, met vierhonderd man bij zich.

32:7

en het werd hem bang te moede;…

32:12

Gij hebt toch gezegd: Ik zal u zeker weldoen en uw nageslacht maken als het zand der zee, dat wegens de menigte niet geteld kan worden.

32:23

en hij bracht alles wat hij had aan de overzijde.

32:24

Zo bleef Jakob alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak.

32:28

want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht.

32:30

ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.

33:2

en Rachel en Jozef achteraan.

33:4

en zij weenden.

33:16

Dus ging Esau die dag weer zijns weegs,…

33:20

Daar richtte hij een altaar op en noemde dat: De God van Israël is God.

Spannend blijft het. Wat zou Esau doen? Zou hij nog kwaad zijn? Zou hij het nog gemunt hebben op het leven van Jakob, de bedrieger? Jakob neemt zijn voorzorgsmaatregelen. Hij stuurt geschenken vooraf. En alles om de genegen­heid van Esau te winnen. Dan roept Jakob de HERE God aan en zegt dat God hem toch teruggestuurd heeft. En Jakob herhaalt de belofte van God. Dat Hij hem tot een groot volk zou maken. En wat gebeurt er straks? Zal Esau hem een kopje kleiner maken? Jakob houdt God aan zijn Woord. Esau komt er aan met vierhonderd man. Wat zal het worden?

Dan brengt Jakob alles over de rivier de Jabbok. Hij blijft achter en worstelt met een Man. De hele nacht, tot vroeg in de morgen. Het is een hevige strijd, maar Jakob gaat niet onder. Wel wordt hij op het heupgewricht geslagen en loopt de rest van zijn leven mank. Dan beseft Jakob dat hij God van aange­zicht tot aangezicht heeft gezien en het leven heeft behouden. God is met hem. Hij is de knecht van God en God leidt zijn leven. Nu heet hij Israël. Een mach­tige geschiedenis. God laat zijn knecht niet in de steek. Hij krijgt het ook niet voor niets. Hij wordt steeds weer getest. Steeds weer wil God zeker weten of we met hem verder willen gaan, dan wel dat we er de kantjes vanaf lopen. De HERE God is geweldig, maar Hij is rechtvaardig en eist alle eer op. Daar gaat het om.

De volgende dag ontmoeten ze elkaar Esau en Jakob. Het wordt een emotio­neel weerzien. Er is geen haat. Er is alleen maar emotie. Esau heeft de ge­schenken niet nodig, want hij heeft ook heel veel gekregen. Maar na aandrin­gen neemt hij het aan. Ze gaan niet in elkaars vaarwater zitten. Esau trekt weer terug naar het gebergte van Seïr. En Jakob trekt naar Sichem en koopt daar land. Ze vestigen zich daar. Hij richt daar een altaar op en noemt dat: De God van Israël is God.

God heeft het hart van Esau zacht gemaakt. De ontmoeting met Esau was niet moord en doodslag, maar verbroedering. God doet wat Hij belooft en zegt. Hij riep Jakob terug naar zijn vaders huis. Hij beloofde dat Hij Jakob zou zege­nen. Jakob zat wel in de piepzak, maar God deed wat Hij had gezegd. Glorie voor zijn Naam. Daar mogen wij ook op vertrouwen. Wij, die ons leven aan Hem overgeleverd hebben, zullen behouden aankomen. Niet omdat wij het allemaal zo goed gedaan hebben, maar omdat Hij ons uit genade aangenomen heeft als kinderen van Hem. Dat houdt ons op de been. Daar kunnen we mee verder. Dat is onze enige troost in leven en in steven. Dat wij het eigendom zijn van de HERE God. Heerlijke zekerheid. Help ons om ons onvoorwaarde­lijk aan U over te geven. Als we dat doen dan beseffen we dat wij dat niet gedaan hebben, maar dat het de Geest van God is die niets liever wil dan dat we ons buigen voor de boodschap van Hem.

Genesis 34:1-35:15

19 januari [1]

34:2

en hij nam haar en lag bij haar en verkrachtte haar.

34:15

indien gij ons gelijk wordt, doordat bij u al wie mannelijk is, besneden wordt;…

34:25

Op de derde dag nu, toen zij hevige pijn leden, namen twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina, ieder zijn zwaard en zij overvielen de argeloze stad en doodden al wie mannelijk was.

35:5

En de schrik voor God viel op de steden rondom hen, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden.

35:11

Ik ben God, de Almachtige, wees vruchtbaar en word talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan,…

35:12

En dit land, dat Ik Abraham en Isaäk gegeven heb, zal Ik u geven; en uw nageslacht zal Ik dit land geven.

De geschiedenis van Dina bij de Sichemieten. Wat moest Dina daar? Ze moest blijven bij de tenten van Jakob en Lea. Wat een eigenwijs wicht. Ze begeeft zich op gevaarlijk terrein. En ja hoor, Sichem, de zoon van Hemor, een van de aanzienlijksten, valt op haar. Hij heeft haar lief. Ze proberen Jakob te overre­den om haar te geven. Jakob vertelt het als zijn zonen terug zijn. Ze zijn ver­bolgen over wat hun zuster aangedaan is. En ze bedenken een list. Ja, ze kun­nen zich aan elkaar verzwageren en Sichem kan Dina krijgen, maar dan moe­ten ze net zo worden als zij, dus zich laten besnijden. Dan nemen Simeon en Levi wraak. Op de derde dag na de besnijdenis, als ze allemaal hevige pijnen hebben, dan slaan ze toe in de stad en doden alle mannen. Ze plunderen de hele stad. Jakob is bevreesd, wat zullen de andere volken wel niet doen. Zij zijn slechts met een klein aantal. Waarom hebben jullie dat gedaan?

God zegt op te trekken, opnieuw naar Bethel. Hij roept zijn mensen op om alle vreemde goden weg te doen en te verbranden. En dat gebeurt. Jakob weet dat het volk zich moet heiligen. En God gaat opnieuw het verbond bekrachtigen. Jakob krijgt opnieuw de naam Israël. En opnieuw wordt de belofte herhaald. Steeds als het nodig is, wordt deze eeuwigdurende belofte herhaald. De belof­te met een opdracht. Dan zal Hij hen in het beloofde land brengen.

Genesis 35:16-36:43

20 januari [1]

35:18

En toen haar het leven ontvlood – want zij stierf – noemde zij hem Ben-Oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin.

35:22

ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het.

35:29

en zijn zonen Esau en Jakob begroeven hem.

36:43

dit waren de stamhoofden van Edom naar hun woonplaatsen in het land hunner bezitting; dat is Esau, de vader van de Edomieten.

Het zijn maar enkele verzen. Maar het zijn er van een geweldige tragiek. Ra­chel, die Jakob liefhad, sterft. Voor wie hij zo lang bij Laban gewerkt had. Ze was nu eindelijk in het beloofde land en nu sterft ze onderweg bij Bethlehem tijdens de geboorte van haar vurig begeerde tweede zoon. Toen Jozef geboren werd, had ze gebeden of ze nog een zoon zou mogen krijgen en nu eindelijk wordt die zoon geboren. Maar zij sterft onder hevige pijnen. Ze kan het kind nog net een naam geven: Ben-oni: mijn ongelukskind. Maar Jakob noemt hem Benjamin. Wat een tragiek. Wat een verdriet zal het geweest zijn bij Jakob. Rachel, zijn geliefde, ontviel hem. Hij blijft vol verdriet achter. Zijn geliefde is gestorven. Zo’n mooie vrouw, die hij van harte liefheeft, sterft zo jong. Waarom? Waarom? Wat een verdriet zal dat zijn. Ze begraven Rachel bij Bethlehem in afwachting van de andere geboorte in Bethlehem. Het graf van Rachel, tot op vandaag een graf om bij te wenen. En dan trekken ze verder. Ze vestigen zich een eind verder. Jakob moet het leven verder door zonder Ra­chel. Het blijft ook altijd wat in de geschiedenis van een familie. Nu ligt Ruben bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader. Dat doe je toch niet.

Jakob komt bij zijn vader. Die is inmiddels honderdentachtig jaar oud en hij sterft. Oud en van het leven verzadigd. En Esau en Jakob begraven hun oude vader. Ze begraven hem in het graf bij zijn ouders Abraham en Sara. Het graf dat ze in eigendom bezitten. Het leven gaat verder.

Dan volgt een lijst met de nakomelingen van Esau. Het valt telkens weer op dat God waarde hecht aan geslachtsregisters. Die van die, en die van die, enz. Voor God is het kennelijk belangrijk om de opeenvolging van de geslachten vast te stellen en vast te houden. Vreemd? Ook het geslachtsregister van Esau is dus belangrijk.

Genesis 37:1-36

21 januari [1]

37:2

Jozef, zeventien jaar oud – hij was dus nog jong –… En Jozef bracht kwaad gerucht aangaande hen aan hun vader over.

37:3

En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon des ouderdoms was; en hij maakte hem een pronkgewaad.

37:4

haatten zij hem en konden niet vriendelijk met hem spreken.

37:5

En Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broeders; daarom haatten zij hem nog meer.

37:7

en bogen zich voor mijn schoof neer.

37:8

Wilt gij soms koning over ons zijn?

37:9

en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer.

37:10

Zullen soms ik, uw moeder en uw broeders komen om ons voor u ter aarde neer te buigen?

37:14

Ga toch en doe onderzoek naar de welstand van uw broeders…

37:16

Ik zoek mijn broeders; vertel mij toch, waar zij weiden.

37:17

en hij trof hen aan te Dothan.

37:18

En zij zagen hem van verre. …smeedden zij een aanslag tegen hem om hem te doden.

37:20

een wild dier heeft hem verslonden. Dan zullen wij zien, wat er van zijn dromen terechtkomt.

37:21

Laten wij hem niet doodslaan.

37:22

Vergiet geen bloed;…

37:23

trokken zij Jozef zijn kleed uit, het pronkgewaad, dat hij droeg.

37:24

En zij namen hem en wierpen hem in de put;…

37:25

een karavaan van Ismaëlieten aankomen…

37:28

en verkochten Jozef voor twintig zilverstukken… en dezen brachten Jozef naar Egypte.

37:30

De knaap is er niet, en ik, waar moet ik heen?

37:33

Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden;…

37:35

maar hij weigerde zich te laten troosten,…

37:36

aan Potifar, een hoveling van de Farao, de overste der lijfwacht.

We moeten even terug. Jozef was de zoon van de ouderdom. Het was een zoon van Rachel. En Jakob had Rachel lief. Het kostte hem ontzettend veel om met Rachel te trouwen. Eerst moest hij met Lea trouwen. Daarna bleek dat Rachel niet zwanger werd. Wat een jaren van tragiek en verwarring en spanning. Al­maar niet in verwachting. Wat hebben ze er beide onder geleden. En dan, na zoveel jaren, dan gedenkt God Rachel – staat er in Genesis 30 vers 22 – en wordt Jozef geboren. Wat een vreugde. Hoe is het mogelijk? Hij hield ziels­veel van Rachel. En nu dan ook een zoon. Wat zal dat een blijdschap zijn ge­weest. Ze hebben God daar zo vaak om gevraagd en nu is het dan toch gelukt. Wat een dank aan God. Hoe spannend kan het zijn als je graag een kind wilt en het komt maar niet. Dat is ook normaal. Hoe belangrijk is het om een vol­ledig vertrouwen op God te hebben. Hij opent en sluit de schoot van de moe­der. Hoe moeilijk kan het zijn om te ervaren, dat je schoot niet geopend wordt. Hoe moeilijk kan het zijn. Hoe wordt dan je geloof op de proef gesteld. O, HERE God, waarom opent U mijn schoot niet? Wat een verdriet. Hoe is het dan nodig dat de troost van God en de overgave aan Hem doordringt. Gods gedachten zijn hoger dan onze gedachten.

We mogen en we kunnen met al ons verdriet altijd bij Hem terecht. Hoe moei­lijk het ook is. De vragen van onszelf. Waarom? De beschuldigende gedachten die zomaar naar boven komen. We kunnen het ook niet begrijpen. En we be­grijpen zoveel niet. Waarom dit en waarom dat? Zijn gedachten zijn hoger dan onze gedachten. Maar zijn gedachten zijn enkel liefde en vrede en blijdschap. Door lijden heen wil Hij ons vaak op een hoger plan brengen. Wat zijn we vaak met ons zelf bezig. Maar als we echt willen leren hoe groot Gods liefde is, dan mogen we de lijdende mens in de Bijbel zien, die zijn vertrouwen des­ondanks op God stelt. Job is daarvan een goed voorbeeld. Het ging bij hem door heel wat redenatie heen. Maar we kunnen leren dat we zo snel mogelijk onze eigen redenatie moeten laten varen, maar alleen op God moeten vertrou­wen en hopen. Hij leidt ons leven door alles heen en laat het een groot wonder zijn. Want het grootste wonder is, dat we door genade een kind van Hem kun­nen zijn. Want waar blijven we met ons eigen ik? We blijven toch nergens.

Wat een grote vreugde bij Rachel Het is fantastisch. Jozef is geboren. Maar meteen is er ook een probleem. Jakob, de vader, verwent zijn zoon, want hij is hem geboren in hoge ouderdom. Dat kan niet goed gaan. En wat een vreugde en droefheid als Rachel later weer in verwachting raakt en het kind baart, maar sterft tijdens de bevalling. Ze weet nog dat het een zoon is. Benjamin. Wat een verdriet. Jakob moet onderweg zijn liefste vrouw begraven en blijft met haar twee kinderen achter.

Nu komen we in hoofdstuk 37. Jozef is zeventien jaar. Hij is jong. Maar zijn vader verwent hem vreselijk. Daar moeten we het ook over hebben. Het kan allemaal wel zo zijn, dat deze zoon een speciale plaats heeft bij Jakob, maar hij mag hem niet voortrekken boven de anderen. We weten allemaal waar we het over hebben. Alle kinderen zijn gelijk voor de vader en de moeder. Dat is vreselijk belangrijk. Maar Jakob is dom. Hij trekt Jozef op een verschrikke­lijke wijze voor. Zijn broers haten hem. Rachel is er niet meer. Dat doet Jakob natuurlijk verdriet. Misschien hebben de broers van hun eigen moeder ook wel gehoord hoe ze het moeilijk had met Rachel, omdat Jakob die altijd maar meer lief had. Het was ook een tragische geschiedenis. Wat een spanning in dat ge­zin. Maar nu trekt de oude Jakob Jozef voor en vast ook wel Benjamin. Want die was geboren, terwijl hij de stervende Rachel in zijn armen sloot. Jakob maakt een pronkgewaad voor Jozef en daar loopt hij mee rond, de ogen van zijn broers ermee uitstekend. Misschien was Jozef ook wel een onuitstaanbaar joch geworden. Want dat worden verwende kinderen. Ze steken dan hun broers en zusters en hun vrienden de ogen uit. Ze doen van alles wat de ande­ren niet mogen en dat steekt. Dat geeft haat en nijd. Jozef krijgt altijd gelijk, ook al heeft hij het niet. Jakob, Jakob wat doe je dom. Je weet toch wel beter. En toch doe je het. Daar zul je nog last mee krijgen. Vervolgens krijgt Jozef de droom van de schoven. De schoven buigen voor de ene schoof van Jozef neer. Nou, dat moet je net tegen die broers vertellen. Wat denkt hij wel? Wil hij koning over hen worden? En ze haatten hem nog meer. Wij staan achter de geschiedenis en we weten dat hij inderdaad koning over hen geweest is, maar zij weten dat natuurlijk niet. Ze zien alleen een eigenwijze over het paard ge­tilde broer, die ook nog eens vertelt dat hun schoven zich voor hem neerbui­gen. Wat een lef. Daarna droomt hij nog een keer en ook die vertelt hij aan zijn vader en zijn broers. De zon, de maan en elf sterren. En de ster van Jozef in het midden. Dat gaat te ver. Jozef in het middelpunt en ook zijn vader en moeder zullen hem eren. Jakob onderhoudt hem erover, maar tegelijkertijd bewaart hij het in zijn hart. Maar de haat van de broers neemt alleen maar toe.

Op een dag stuurt Jakob Jozef naar het veld om zijn broers te bezoeken, om te zien hoe het met de kudde schapen gaat. Jozef hoeft kennelijk niet mee met het schapenweiden, waardoor de broers soms een hele tijd van huis waren. Hij vindt ze ver weg. En als ze hem zien komen, dan beramen ze het plan om hem te doden. En als hij komt, nemen ze zijn pronkmantel af en werpen hem in de put. Het is aan Ruben te danken dat ze hem niet vermoorden. En als er Isma­ëlitische kooplieden langskomen, verkopen ze hem voor twintig zilverlingen. Weg met hem. Ruben merkt later dat hij niet meer in de put is, zodat hij hem niet terug kan brengen naar zijn vader. Wat moet dat worden? Om hun vader te misleiden, dompelen ze Jozefs pronkgewaad in bloed en brengen het bij Jakob. Die constateert, onder groot verdriet, dat hij door een wild dier ver­scheurd moet zijn. Jozef is dood. Jakob kan zijn verdriet niet aan. Het is ver­schrikkelijk. Zijn geliefde zoon is dood. De broers zijn dan wel van een last­pak af, maar moeten verder door het leven met een afschuwelijk geheim. Wat kan jaloezie en haat leiden tot de verschrikkelijkste dingen. Het is je toch niet voor te stellen dat je zelfs zover kunt gaan dat je je broer vermoordt of ver­koopt om hem maar uit je gezichtsveld te hebben. Wat een haat in zo’n fami­lie. Hoe kan iets escaleren. Hoe belangrijk is het om daar voor op te passen. En hoe vaak zien we het niet, dat er in een familie vetes ontstaan waar op een of andere manier een leven lang verwijdering gaat ontstaan, met alle conse­quenties van dien. Hoe belangrijk is het om niet een wortel van haat op te la­ten komen. Pas op. Wees wijs. Er hoeft maar niet dit te gebeuren, of we zijn al in onze wiek geschoten.

Jozef wordt naar Egypte gebracht en verkocht aan Potifar, de overste van de lijfwacht van de Farao. Wat zal er allemaal gaan gebeuren?

Genesis 38:1-30

22 januari [1]

38:1

In die tijd trok Juda van zijn broeders weg…

38:2

En Juda zag daar de dochter van een Kanaänitisch man,…

38:3

baarde een zoon, en noemde hem Er.

38:4

en noemde hem Onan.

38:5

en noemde hem Sela.

38:6

een vrouw, genaamd Tamar.

38:7

En Er,… wekte het misnoegen des HEREN op, en de HERE doodde hem.

38:9

verspilde hij het zaad op de grond,…

38:10

was kwaad in de ogen des HEREN, en Hij doodde ook hem.

38:14

bedekte zich met een sluier, vermomde zich… en zij hem niet tot vrouw was gegeven.

38:15

Toen Juda haar zag, hield hij haar voor een hoer,…

38:16

Wat zult gij mij geven, wanneer gij tot mij komt?

38:18

Uw zegelring, uw snoeren en de staf, die in uw hand is… en zij werd zwanger van hem.

38:24

Uw schoondochter Tamar heeft hoererij bedreven,…

38:25

Zie eens goed, van wie deze zegelring en snoeren en staf zijn.

38:27

was er een tweeling in haar schoot.

38:29

Hoe krachtig zijt gij doorgebroken, en zij gaf hem de naam Perez.

38:30

en men noemde hem Zera.

Wat een verhaal. Juda gaat bij zijn broeders weg. Klopt niet. Hij hoort toch bij zijn familie te blijven. Hij komt in een heidense omgeving terecht. Bij de Ka­naänieten. Hij huwt een verkeerde vrouw. En die baart hem drie zonen. Maar Er de oudste sterft, omdat de HERE door hem gekrenkt is. En Onan, de mid­delste, die geen nakroost voor zijn broeder wil verwekken en daarom zijn zaad verstort, vindt ook de dood. En dan zegt hij tot Tamar: ik geef je aan Sela als hij groot geworden is. Sela wordt groot, maar hij geeft Tamar niet aan hem. En dus zal Tamar geen kinderen hebben. Dan verkleedt zij zich en Juda, die denkt dat ze een hoer is, komt tot haar. Dan geeft hij haar zijn zegelring tot onderpand, totdat hij het beloofde bokje gegeven heeft. Maar dan is ze ver­dwenen. Ze zoeken en zoeken, maar kunnen haar niet vinden. Wanneer men drie maanden later Tamar wil verbranden, omdat ze ontucht heeft bedreven en zichtbaar zwanger is, dan komt de aap uit de mouw. Juda heeft ontucht met haar gepleegd. Hij begrijpt het meteen. Het heeft allemaal te maken met het feit dat hij, ondanks zijn belofte, Sela niet aan Tamar gegeven heeft. Tamar baart een tweeling. Wat een geschiedenis. Juda gaat niet meer tot haar in de rest van zijn leven.

Wat is het belangrijk dat je dicht bij de HERE blijft. Hij had nooit van zijn broers en zijn familie weg moeten gaan. En daarnaast hij had moeten doen wat hij beloofd had. Wat een tragiek, als de zonen sterven. En wat een tragiek als Onan niet wil doen wat hij behoorde te doen. Tamar heeft het allemaal mee­gemaakt. Ze is bang dat ze zonder kinderen zal sterven. Zij bedenkt een me­thode om Juda te pakken. En het lukt. Wat moet Juda bij een hoer? Hoe haalt hij het in zijn hoofd. Dat slaat toch nergens op. En hoe schijnheilig. Als hij hoort dat Tamar ontucht heeft gepleegd, dan willen ze haar verbranden. Geen pardon. Maar met wie heeft ze eigenlijk ontucht gepleegd? Die moet toch ze­ker ook verbrand worden. Het is toch te gek. Wel het meisje maar niet de ver­krachter. Zo zit de wereld in elkaar. Hoeveel meisjes zullen gedood zijn of te schande gemaakt door mannen die zelf ook hoererij plegen. Wat een schijn­heilige vroomheid. Dat was ook wat Jezus aan de kaak stelde toen de overspe­lige vrouw bij Hem werd gebracht. Daar stonden ze met hun lange gewaden, maar hoeveel ontucht kleefde er aan henzelf? Dat is ook vandaag nog zo, als we horen van zoveel ontucht en hoererij onder christenen. Wat te denken van de tv-ontucht en -hoererij. Maar de HERE kijkt er dwars door heen. Hij ont­maskert de schijnheilige vroomheid, zoals Hij hier ook deed. Juda is ontmas­kerd. Hij neemt haar aan. Maar gaat nooit meer tot haar in. Kortom, schoon je leven en leef heilig en rein. Dat is de weg. Blijf dicht bij Jezus. Dan kom je goed uit en word je niet verleid op de weg waar de verleiding je van alle kan­ten tegemoet komt.

Genesis 39:1-40:23

23 januari [1]

39:2

En de HERE was met Jozef,…

39:4

won Jozef zijn genegenheid… en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand.

39:5

de zegen des HEREN rustte op alles wat hij had,…

39:6

Jozef nu was schoon van gestalte en schoon van uiterlijk.

39:9

hoe zou ik dan dit grote kwaad doen en zondigen tegen God?

39:12

Toen greep zij hem bij zijn kleed…

39:14

Ziet toch, hij heeft ons een Hebreeuwse man gebracht opdat deze zijn spel met ons drijve; hij is bij mij gekomen om bij mij te liggen,…

39:20

en wierp hem in de gevangenis,…

39:21

En de HERE was met Jozef;…

39:23

en wat hij verrichtte, deed de HERE gelukken.

40:2

En Farao werd toornig op zijn beide hovelingen, de overste der schenkers en de overste der bakkers.

40:5

Zij nu hadden beiden een droom,…

40:8

en er is niemand, die hem kan uitleggen. …Zijn de uitleggingen niet Gods zaak?

40:10

Aan de wijnstok waren drie ranken,…

40:12

dat zijn drie dagen;

40:13

binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen en u in uw rang herstellen,…

40:14

Maar blijf aan mij denken,… en breng mij uit dit huis.

40:15

Want gestolen ben ik uit het land der Hebreeën, en ook hier heb ik niets gedaan,…

40:16

zie, er waren op mijn hoofd drie korven met gebak.

40:19

binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen, boven u, en u aan een paal hangen…

40:22

Maar de overste der bakkers hing hij op, zoals Jozef hun had uitgelegd.

40:23

Doch de overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem.

De HERE was met hem. Wat een geweldige zegen. Alles wat hij deed, geluk­te. En allen die om hem heen waren, werden er ook door gezegend. Ja, hij is verkocht aan Potifar als slaaf, maar in zijn slavernij gedenkt de HERE hem en hij krijgt de genegenheid en het vertrouwen van zijn heer. Je kunt dus in erbar­melijke situaties terecht komen en toch de genegenheid van de HERE zien. Hij laat je nooit alleen. Vertrouw altijd op Hem. Laat je door niets en niemand ontmoedigen. Want er is zoveel om ontmoedigd van te worden. Je zult maar door je broers met haat in de put geworpen worden en dan verkocht om dan in Egypte verder verkocht te worden. Je weet toch niet waar je in zo’n vreemd land terecht komt en wat er met je gebeuren zal. Wat kan je allemaal overko­men. Op het ene moment bezit je alles. Ben je de lieveling van je vader. Kan niets stuk. En op het andere moment ben je niets meer. Ben je een stuk koop­waar geworden. Ben je met een touw aan een kameel gebonden om verkocht te worden, ergens in een ver land. Wat kan er toch veel gebeuren in een leven. Dan is het ontzettend belangrijk om je houvast niet los te laten. Want de Here God ziet alles. Hij weet alles. Hij wil altijd bij je zijn. Want Hij weet in wat voor weerbarstige zondige wereld we leven. Hoe we aangevochten worden. Hoe de zonde ook in ons lichaam heerst. Daarom bidt en pleit Hij, de Heilige Geest, met onuitsprekelijke verzuchtingen voor ons, om ons op het goede spoor te houden.

De geschiedenis van Jozef is een onthullend en ontwapenend verhaal. De HERE is met hem. Hij laat hem niet los. En hij verdient de genegenheid, en ook het huis van zijn heer wordt erdoor gezegend en dat wordt zichtbaar. De koper van de slaaf ontdekt de kracht van de HERE van de slaaf. En dat is het geheim. We hoeven in elke omstandigheid van ons leven niets anders te doen dan heel eenvoudig dicht bij de Here Jezus te blijven. Hij zal met de beproe­ving ook de uitkomst geven. Want zijn gedachten zijn hoger dan onze gedach­ten. Hij weet wat goed voor ons is, ook in de donkerste ogenblikken van ons leven. Dat zien we hier ook bij Jozef. Zelfs als het verraad van de vrouw van Potifar hem in de gevangenis doet belanden, dan is de HERE nog bij hem. Ook een verhaal apart. Wat kan de verleiding van de vrouw groot zijn. Maar Jozef is dicht bij de HERE. Hij was ook een man. Hij wist van zichzelf dat hij schoon van gestalte en uiterlijk was. Hoe heeft zijn vader hem niet verwend. Daar kan hij niet veel wijzer van geworden zijn. Daar heeft hij zich van moe­ten bekeren. Daar heeft hij ongetwijfeld ook zijn lesje van geleerd. Want in zijn leven heeft hij moeten ontdekken dat het inderdaad niet gaat om hoe je er uit ziet. Hij heeft ook ontdekt dat zijn vader hem verwend heeft. Dat er heel veel eigen schuld ligt in de haat die zijn broeders hadden. Hij heeft de tijd ge­had om daar over na te denken. Wat is het belangrijk om altijd eerst jezelf te onderzoeken, waar jij aanleiding bent geweest voor de reactie van de ander. Zelfinkeer is de weg naar verootmoediging, schuldbelijdenis en bekering om met God en de ander weer opnieuw te beginnen. God is groot.

De vrouw van Potifar doet alles om hem bij haar in bed te krijgen. Wat moet je dan sterk zijn. De vrouw van de baas. Die heeft ook autoriteit over jou. En als de gelegenheid zich volop voordoet. Maar Jozef is dichtbij God. Hij ziet de zegen van de HERE in zijn leven. Neen, dat mag niet. Hoe zou ik kunnen zon­digen tegen God. En dat is de kern. Als we aangevallen worden in onze seksu­ele gevoelens, dan moeten we niet op de omstandigheden kijken, maar steeds ons erbij bepalen dat we niet zondigen tegen onze God. Hij heeft ons geze­gend. Hij wil ons beschermen. Niet de omstandigheden zijn belangrijk, maar onze vertrouwelijke omgang met God. Je wilt toch niet tegen God zondigen en Hij kan ons ook alleen de kracht geven om staande te blijven. In ons eigen vlees huist zoveel zonde, dat we zo maar in de fout gaan in gedachten, daden en in ons hele wezen. God beschermt. Dat moeten we elkaar toeroepen. Dat is ook de bescherming van Jozef. Ze probeert hem aan te randen en als hij niet toegeeft en zij zijn jas te pakken heeft, dan draait ze de zaak om en haar man werpt Jozef in de gevangenis. Dat is ook een les. Want als de ander verkeerd wil en je weigert, dan zal de ander alles doen om jou in het verkeerde daglicht te plaatsen, om er zelf zo ongeschonden mogelijk uit te komen. Die werkt je in de nesten als je denkt op de ander te kunnen vertrouwen. De mens is slecht. Blijf dicht bij God.

Jozef komt diep in de kelders van de gevangenis terecht. En wat valt op? De HERE is met hem en geeft hem de genegenheid van de gevangenbewaarder. Hij mag alles regelen. Wat een wonder. God is met hem in de diepste duister­nis. En zelfs daar verspreidt de gevangene het licht van de genegenheid van God. Jozef is zijn getuige te midden van boeven en duisternis en ellende en dood. Want denk maar niet dat het daar zo’n pretje is geweest. De bakker en de schenker komen ook in de gevangenis. Ze krijgen beiden een droom. Ze zijn mismoedig en kunnen het niet uitgelegd krijgen. Jozef zegt: maar de uit­leggingen zijn ook een zaak van God. Dat is opnieuw een getuigenis. Denk nu maar niet dat je er een touw aan vast kunt knopen met je eigen gedachten. De uitleggingen zijn van God. Dat is vandaag ook nog zo. God heeft alles in zijn hand. Ga tot God met al je vragen en Hij zal je antwoord geven. Door deuren te openen en deuren te sluiten. Maar ga maar gewoon met God verder. Dan kom je goed uit. Jozef legt de dromen uit. De schenker, met zijn drie dagen, wordt verhoogd en in ere hersteld. De bakker, met zijn drie manden, wordt ook verhoogd maar op een paal gespietst. En zo gebeurt het.

Jozef vraagt of de schenker aan hem denken wil, dat hij uit deze kerker komt. Hij heeft niets gedaan. Toen niet tegen zijn broers en nu ook niet, maar toch zit hij in deze donkere kerker. Maar de schenker, eenmaal vrij, vergeet hem. Ook dat is uit het leven gegrepen. De mensen vergeten je. Je doet iets voor hen en even later, als zij jou zouden kunnen helpen, denken ze niet meer aan je. We moeten daar maar niet te veel door ontmoedigd worden. Want wat Jo­zef overkomt, lijkt wel het normaalste in de wereld. Er is maar Eén die je niet, die je nooit vergeet en dat is de HERE God. Blijf maar rustig op Hem ver­trouwen. Hij laat je nooit in de steek. Het kan lang duren, het kan kort duren. Het kan zus gaan, het kan zo gaan, maar Hij verlaat je niet. Dat gebeurt wel vaak langs wegen die wij niet zien of die wij niet verwachten. Of op een ma­nier die wij helemaal niet willen of plannen, of wat dan ook. Maar Hij wil ook niet door ons geleid worden. Hij wil alleen maar dat we eindelijk eens gaan zien dat Hij ons leven leidt en dat Hij het goede met ons voor heeft. Dat Hij ons aan de hand neemt, om ons door dit woeste land, met zoveel voetangels en klemmen, heen te leiden naar het veilige land, waar zonde en dood niet meer zullen heersen en waar we voor altijd en eeuwig zullen zien hoe we eigenlijk bestemd waren te zijn. Dat is heerlijk, nu en in eeuwigheid. Jozef heeft het in zijn leven ervaren. En wij mogen er kracht uit putten voor ons leven. Het gaat nog verder. We zullen zien. Prijs de HERE.

Genesis 41:1-57

24 januari [1]

41:1

droomde Farao, dat hij aan de Nijl stond.

41:2

En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees,…

41:3

lelijk van uiterlijk en mager van vlees,…

41:4

aten de zeven koeien op, die mooi van uiterlijk en vet waren.

41:5

ten tweeden male, en zie, zeven dikke en mooie aren schoten op uit één halm.

41:6

Maar zie, zeven dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze.

41:7

verslonden de zeven dikke en volle aren.

41:8

was zijn geest onrustig… maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen.

41:13

mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen.

41:16

Geenszins; God zal Farao’s welzijn verkondigen.

41:21

zij bleven er even lelijk uitzien als tevoren.

41:25

Farao’s dromen zijn één; God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen.

41:27

betekenen zeven jaren van hongersnood.

41:29

zeven jaren, waarin grote overvloed…

41:30

en de honger het land verteren.

41:31

want die zal zeer zwaar zijn.

41:32

dat de zaak bij God vaststaat,…

41:34

en heffe van het land Egypte een vijfde,…

41:35

verzamelen en koren opslaan…

41:36

opdat het land door de honger niet te gronde worde gericht.

41:38

een man, in wie de Geest Gods is?

41:40

alleen door de troon zal ik boven u staan.

41:43

Eerbied!

41:46

Jozef was dertig jaar oud,…

41:49

En Jozef hoopte koren op als zand der zee,…

41:51

gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse,… God heeft mij al mijn moeite doen vergeten,…

41:52

Efraïm,… God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende.

41:54

in alle landen was hongersnood, maar in het gehele land Egypte was brood.

41:56

opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren;…

41:57

En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde.

We dromen allemaal wel eens. Maar we hechten daar geen betekenis aan. Dat was vroeger misschien anders. Tenminste, in de Bijbel komen vaak dromen voor als een teken van belang. We moeten de bijbelse dromen eens op een rij zetten om er het belang van te zien. We hebben de dromen van de schenker en de bakker gehad. Daarvoor die van Jozef zelf. Tijdens Abraham droomde Abi­melech en Jakob droomde bij Bethel over de ladder met engelen en later bij Laban over bokken. Maar nu droomt de Farao. Hij droomt van vette en mage­re koeien, van vette en magere aren. De magere eten de vette op, zowel de koeien als de aren. Hoe is dat mogelijk? Wat betekent het? Hij vraagt het zijn wijze lieden, maar niemand kan het hem uitleggen. Dan komt de schenker op de proppen. Hij herinnert zich ineens weer die Hebreeuwse slaaf in de gevan­genis. Hij meldt het aan de Farao en die laat Jozef met spoed komen. Farao vraagt hem of hij de dromen uit kan leggen. Maar dat ontkent Jozef. Meteen de gedachte wegnemen dat het mensenwerk is. Het is Gods werk. Jozef heeft in al die jaren niet vergeten, dat hij een zoon is van Jakob, die de HERE geze­gend heeft. Thuis is hij onderwezen in het geloof in God en dat heeft hij al die jaren vastgehouden. Hij is niet opgegaan in de occulte afgodendienst van de Farao.

Hij legt de droom uit. Hij zegt dat de beide dromen één zijn. Het is alsof God er een streep onder zet en dat Hij het met haast wil laten geschieden. Het gaat over zeven vette en daarna zeven magere jaren. Daarom moet Farao in de vette jaren gaan sparen voor de magere jaren. Een vijfde moet hij innemen en op­slaan in schuren, in elke stad en in elk dorp. Als dan de hongersnood gaat komen, dan hebben ze genoeg te eten voor al die zeven jaren van hongers­nood. En zo gaat het gebeuren. Grote schuren worden gebouwd. Er wordt elk jaar meer opgeslagen. Wat een goed systeem. Jozef wordt aangewezen als de onderkoning. Hij is de tweede na de Farao. En het werk gebeurt voorspoedig. Als Jozef verschijnt, dan buigt ieder zich neer. De onderkoning komt. Eerbied. Jozef is met alle pracht en praal omringd. Het is indrukwekkend. Vlak voor de hongersnood worden hem twee zonen geboren. Manasse en Efraïm. God ge­denkt hem in het land van zijn ellende. Hij geeft hem nakroost. Zo is Rachel verzekerd van nakroost door Jozef, haar zoon. Maar dan komt de hongers­nood. Het is een zware hongersnood. Maar als al het weinige geoogste voedsel op is, dan gaan de schuren open en Jozef verkoopt het graan. Ook uit het bui­tenland komen de mensen, want ze hebben gehoord dat er alleen in Egypte graan te koop is. Wat een wonder.

Waarom waren er die zeven vette en die zeven magere jaren? Wat is de diepe­re betekenis van deze dromen? Is er een diepere betekenis van het feit dat het twee keer zeven jaren duurde? Heeft het iets te maken met een bepaalde cy­clus? En wat heeft het te betekenen anders dan dat Jozef zich bekendmaakt en verzoent met zijn broers? Zit er nog een diepere betekenis achter? Of is het een algemeen principe dat we in de vette jaren moeten sparen en voorzichtig zijn voor de magere jaren die ongetwijfeld telkens weer gaan komen. Het lijkt er wel op. Wat een wonderlijk verhaal van Jozef. God heeft hem gebruikt in zijn dienst in verband met zijn plan met zijn uitverkoren volk en uitverkoren land. Dat is zeker. Alles wat gebeurt, heeft te maken met de vervulling van profetie en de plaats die zijn uitverkoren volk en uitverkoren land daarin heeft. Het is in alles steeds weer zichtbaar dat God zijn plan met deze wereld vol­voert. We moeten onze blik richten op wat God met zijn volk en zijn land doet, willen we zicht hebben op de dingen die gebeuren. Dat doen we maar al te vaak niet en dan hebben we een verkeerde blikrichting. Dan komen we ver­keerd terecht en dan zien we het niet in elkaar zitten. Dat is gevaarlijk. We moeten onze blik op koning Jezus richten, die de vervulling is van zijn eigen profetie, zoals die eeuwen daarvoor al is gepredikt.

Genesis 42:1-38

25 januari [1]

42:1

Waarom ziet gij elkander aan!

42:2

opdat wij in leven blijven en niet sterven.

42:4

er mocht hem eens een ongeluk overkomen.

42:6

bogen zij zich voor hem neer met het aangezicht ter aarde.

42:7

herkende hij hen…

42:9

Toen herinnerde Jozef zich de dromen die hij van hen gedroomd had. Gij zijt verspieders, gij zijt gekomen om te zien, waar het land open ligt.

42:13

de jongste is thans bij onze vader, en één is niet meer.

42:15

tenzij uw jongste broeder hierheen komt.

42:21

Voorwaar, nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben:…

42:22

Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! … Nu wordt zijn bloed van ons geëist.

42:24

Toen wendde hij zich van hen af en weende. …hij nam Simeon uit hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.

42:25

en ieder het geld in zijn zak teruggeven zou,…

42:28

en zij wendden zich bevende tot elkander en zeiden: Wat heeft God ons nu aangedaan!

42:36

Gij berooft mij van kinderen;… dit alles is tegen mij.

42:38

Mijn zoon gaat niet met u mee, want zijn broeder is dood… dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in het dodenrijk doen nederdalen.

De honger treft ook Jakob en zijn familie. Jakob zegt: “ga naar Egypte om graan te kopen.” Ze gaan. Ze zien Jozef en buigen zich voor hem neer. Jozef herkent hen. En hij herinnert zich zijn dromen, toen hij jong was en hoe zij zich nu voor hem neerbuigen. Wat een ontdekking. Wie had dat gedacht? Dat is toch niet te bedenken. Maar wel een bevestiging van het plan van God in je leven. God heeft een plan met een ieder van ons. Je kunt het niet bedenken, maar je gaat het wel ontdekken. Je ontdekt het als je je afhankelijk opstelt van God. Jozef heeft dit zo niet gewild. De broers zullen er geen enkel idee van gehad hebben, dat God een plan in het leven van Jozef had. Zíj hebben uit nijd gehandeld. Zíj hebben gelogen. Ze weten heel goed dat Jozef niet dood was. Jakob heeft nog steeds verdriet van de zogenaamde dood van Jozef. Hij laat Benjamin thuis. Hem mocht eens een ongeluk overkomen. Jozef is al niet meer en straks moet hij ook nog Benjamin missen. De twee kinderen van zijn liefste vrouw, die hij ook al zo smartelijk moet missen. Ze overleed tijdens de geboorte van Benjamin. Wat een verdriet.

Jozef herkent zijn broers meteen. Hij spreekt hen bits toe en hij zegt: jullie zijn verspieders. Ze schrikken en ze ontkennen het en vertellen hun geschie­denis. Ze verhalen hoe ze met twaalf broers waren en er één niet meer is en dat de jongste bij hun vader is gebleven. Jozef zegt: als jullie de waarheid spreken, breng dan jullie jongste broer hier. Ruben zegt: heb ik het niet ge­zegd, dat we onze hand niet aan Jozef moesten slaan. Nu wordt zijn bloed van onze hand geëist. Jozef verstaat wat ze zeggen, hij trekt zich even terug en weent. De emoties worden hem teveel. Wat een ontmoeting. Hij is bewogen. Want na zoveel jaren van weg geweest te zijn, komt hij weer terug in de kring van de familie. Hij ziet zijn oude vader voor zich. Hij ziet Benjamin. Hij pakt dan Simeon en bindt hem. Geeft hen het graan, laat het geld boven op de zak­ken leggen en laat ze vertrekken, zonder Simeon. Onderweg ontdekken ze dat hun geld boven op het graan ligt. Ze beven van ellende en de moed zinkt hen in de schoenen. Geen wonder, want daar komt ellende van.

Ze gaan naar huis en vertellen alles aan Jakob. Benjamin moet mee om Sime­on weer terug te krijgen. Jakob is in groot verdriet. Jozef is niet meer en nu Simeon en straks Benjamin. Zo worden zijn kinderen hem één voor één ontno­men. Hij is vastbesloten om Benjamin niet mee te sturen. Hem mocht eens een ongeluk overkomen, zodat hij met grote droefenis in het dodenrijk zal neder­dalen. Wat een situatie. Wat een ellende. Wat moeten we hiermee? Wat is de strekking? Jakob, Jakob. Wat heb je je zoon Jozef verwend. Het is heel goed te begrijpen dat hij de zoon van zijn geliefde vrouw Rachel zeer lief had. De hele geschiedenis met Rachel was ook heel speciaal. Wat heeft hij niet moeten doen bij Laban om haar uiteindelijk mee te krijgen. Jaren en jaren. En wat heeft het lang geduurd voordat er uiteindelijk een kindje kwam. Maar nu dit. Jozef is niet meer en nu ook nog Benjamin verliezen. Dat is te veel. Wat moet Jozef diep onder de indruk zijn geweest van de ontmoeting met zijn broers.

Genesis 43:1-44:34

26 januari [1]

43:3

gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.

43:6

door die man mee te delen, dat gij nog een broeder hebt?

43:14

En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man, opdat hij uw andere broeder late gaan, alsook Benjamin.

43:16

want hedenmiddag zullen deze mannen met mij eten.

43:18

om ons te overrompelen en te overvallen, en om ons tot slaven te maken en onze ezels weg te nemen.

43:23

Vervolgens bracht hij Simeon bij hen terug.

43:26

en zij bogen zich voor hem ter aarde.

43:27

is het wèl met uw oude vader,… Leeft hij nog?

43:29

Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij zijn broeder Benjamin, de zoon zijner moeder,… God zij u genadig, mijn zoon.

43:30

Toen haastte Jozef zich weg, want zijn hart ging in ontroering uit naar zijn broeder, en hij zocht gelegenheid om te wenen; hij trad een kamer binnen en weende daar.

43:32

mogen geen maaltijd gebruiken met de Hebreeën, want dat is voor de Egyptenaren een gruwel.

43:33

de jongste naar zijn jeugd, zodat de mannen elkaar verbaasd aanzagen.

43:34

Zo dronken zij en werden dronken met hem.

44:2

de zilveren beker, moet gij boven in de zak van de jongste leggen…

44:5

en waarmede hij de toekomst pleegt te voorspellen?

44:9

moge sterven,…

44:12

en de beker werd gevonden in Benjamins zak.

44:13

Toen scheurden zij hun klederen,…

44:16

God heeft de schuld uwer knechten aan het licht gebracht.

44:17

die zal mij tot slaaf zijn, maar gij, trekt in vrede naar uw vader.

44:20

hij is de enig overgeblevene van zijn moeder, en zijn vader heeft hem zeer lief.

44:32

Maar uw knecht is borg geworden…

44:33

Nu dan, laat toch uw knecht in de plaats van de jongen als slaaf voor mijn heer achterblijven,…

De honger blijft. Het voedsel raakt weer op. Jakob zegt: ga weer voedsel ha­len. Maar de zonen zeggen herhaaldelijk dat de man heeft gezegd dat ze zijn aangezicht niet zullen zien als ze hun jongste broer niet meenemen. Jakob weigert dat. Waarom moesten ze zo nodig vertellen dat ze nog een jongste broer hadden. De zonen zeggen dat de man nauwkeurig navraag deed naar hun familieomstandigheden. En ze hebben het hem allemaal verteld. Uiteindelijk kan het niet anders. De hongersnood is zeer groot. Juda stelt zich persoonlijk borg voor zijn jongste broer en Jakob laat hen gaan. Dan komen ze bij Jozef. Ze buigen zich voor hem neer. Ze vertellen van het geld dat ze vonden in de zakken. Jakob heeft het weer mee terug laten nemen en er nog dubbel geld bij gedaan voor het nieuwe voedsel. Jozef is bewogen over zijn broers. Hij laat ze naar zijn huis brengen. Ze zijn als de dood. Want nu worden ze vast gevangen genomen en als slaaf verkocht en ze raken hun ezels kwijt. Ze zijn helemaal in paniek Nu gaat het vast mis, want ze zien het allemaal als straf voor wat ze hun broer hebben aangedaan. Dan slaat Jozef zijn ogen op en ziet Benjamin. Hij vlucht naar een andere kamer, want hij is ontroerd en hij weent zeer. Wat een ontmoeting. Wat een emotie. Dan wordt er gegeten en ze zitten naast el­kaar, van de oudste tot de jongste. Ze zijn verbaasd dat ze in die volgorde wor­den neergezet. Daarna gaan ze op reis met het voedsel. Jozef heeft het geld er opnieuw bovenop gelegd, maar bovendien zijn beker in de zak van Benjamin erbij gedaan. Als ze dan op reis gaan, worden ze achtervolgd. Ze worden beschuldigd dat ze de beker van de koning hebben meegenomen. Ze ontken­nen dat. En als de beker gevonden wordt, dan moge die gedood worden. Ze zoeken de zakken na en inderdaad, de beker komt uit de zak van Benjamin. Wat een ellende. Ze gaan allemaal naar de stad terug. En Jozef zegt: waarom hebben jullie dit gedaan? Juda zegt: wij willen slaven voor u zijn, maar Jozef zegt: Neen, alleen Benjamin moet blijven. Gaan jullie terug naar jullie oude vader. Maar Juda pleit: laat hem gaan en neem mij, want ik heb mij als borg voor hem bij mijn vader opgesteld. Want Benjamin is de enig overgebleven zoon van zijn moeder, de vrouw die Jakob zeer lief had. Wij kunnen niet te­rugkomen zonder Benjamin. Dat zal onze vader niet overleven. Neem mij als slaaf en laat hem terug gaan. Juda vertelt nog eens uitvoerig hoe alles gegaan is. Benjamin moet mee terug. Wat een geschiedenis.

Waarom doet Jozef de beker in de zak van Benjamin? Was daar een speciale reden voor? Wat moest er nog bewezen worden of duidelijk gemaakt? Was het zo al niet genoeg? De broers werd toch wel heel duidelijk gemaakt, hoe ver­keerd zij bezig geweest waren. Ze zagen al deze ellende direct in verband met wat ze jaren geleden aan hun broer hadden gedaan. En is het ook niet zo van­daag. We kunnen een verborgen zonde hebben. We kunnen jaren met een ge­heim leven. Maar het beïnvloedt ons hele leven. En wat zijn er een verborgen geheimen van zonde bij de mensen. Nooit aan God beleden en ook nooit aan degene die we dat hebben aangedaan. Wat een kramp. Wat een ellende. Wat kan er veel verborgen zijn bij de mensen. Wat een ellende. Wat kunnen we elkaar veel besparen als we het aan het licht brengen, of nog beter, als we het voorkomen. En dat betekent altijd weer dat we heel goed moeten beseffen dat voor de HERE God alles open ligt. Waarom gaan we dan niet veel dichter bij Hem leven? Want we hebben toch geen andere keus dan voor of tegen Jezus te zijn. Leg het aan Hem voor. Laat Hij het voor ons regelen. Wij willen niet an­ders dan dicht bij Hem blijven. We zullen de ontknoping van dit spel in vele bedrijven nog zien. Een spannend verhaal.

Genesis 45:1-46:34

27 januari [1]

45:1

Toen kon Jozef zich niet langer bedwingen… En daar stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broeders bekend maakte.

45:2

Daarop brak hij uit in luid geween,…

45:3

Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog? …zij deinsden van schrik voor hem terug.

45:4

Ik ben uw broeder Jozef, die gij naar Egypte verkocht hebt.

45:5

want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden.

45:7

en om voor u een groot aantal geredden in het leven te behouden.

45:9

God heeft mij gesteld tot heer over geheel Egypte, kom tot mij, draal niet.

45:11

…– opdat gij niet verarmt,…

45:14

Toen viel hij zijn broeder Benjamin om de hals en weende, en Benjamin weende aan zijn hals.

45:18

dan zal ik u het beste van het gehele land Egypte geven,…

45:22

en aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf stel kostbare klederen.

45:26

bleef zijn hart er koud onder, want hij kon het niet geloven.

45:27

leefde de geest van hun vader Jakob op.

45:28

ik wil gaan en hem zien, eer ik sterf.

46:2

En God sprak tot Israël in nachtgezichten,… En hij zeide: Hier ben ik.

46:3

want Ik zal u daar tot een groot volk maken.

46:4

Ik zal u ook zeker weer terugvoeren…

46:27

Het gehele getal der zielen van het huis van Jakob, die naar Egypte kwamen, was zeventig.

46:29

En Jozef spande zijn wagen aan en trok naar Gosen, zijn vader Israël tegemoet. Toen hij hem ontmoette, viel hij hem om de hals en weende geruime tijd aan zijn hals.

46:33

En wanneer Farao u roept en zegt: wat is uw bedrijf?

46:34

zegt dan: uw knechten zijn veehouders geweest van onze jeugd aan tot heden,… want al wat schaapherder is, is voor de Egyptenaren een gruwel.

Het is een enerverend gebeuren. Jozef kan zich niet langer bedwingen. Hij barst in wenen uit. Iedereen moet de kamer verlaten. Ik ben Jozef, uw broeder! Wat een emotioneel moment. De broeders deinzen terug van schrik. Ik ben Jozef, die gij naar Egypte verkocht hebt. Kom dichterbij. Je zult toch ook schrikken. Ze zijn altijd rond blijven lopen met de leugen naar hun vader toe, dat een wild dier Jozef verslonden heeft. Ze hebben zijn kleed immers in bloed van een schaap gedompeld. Wat een leugen. En nu dit. Daar kunnen ze met hun verstand niet bij. Wees niet bang. Ik ben met het oog op u naar Egyp­te gekomen om u in leven te houden. Leeft mijn vader nog? En dan zegt hij: laat mijn vader zo snel mogelijk komen. Er zijn nu twee jaren van de hongers­nood voorbij, maar er komen nog vijf jaren. Als je er aan denkt, dan is het vre­selijk. Wat moeten er in die tijd veel mensen gestorven zijn. Behalve dan in het land Egypte. Daar had God gezorgd dat er voorraden waren. Dit alles ge­beurt met het oog op het uitverkoren volk van God. God riep Abraham. Wat een wonder. En nu wordt Jozef vooruit gezonden om zijn geslacht in leven te houden. God regelt alles. Wat een vreemd verhaal. Het gaat langs wegen die wij niet kunnen verklaren. Waarom moest dit vreselijke verhaal van Jozef in de put en de verkoop naar Egypte gebeuren? En dat verhaal dat Jozef in de kerker gegooid werd, en dan de droom van de Farao en dan de verklaring. Daar kun je toch geen touw aan vastknopen. Het hangt van toevalligheden aan elkaar, roepen we dan. Maar het is dan wel een speciale toevalligheid. In ieder geval is het voor Jozef klip en klaar, en hij twijfelt er ook niet aan, dat hem dit alles is overkomen met het oog op het in leven houden van zijn familie. Het is God die het zo gedaan heeft, met dit doel.

Vaak zien we niet waarom alles gebeurt. Maar God ziet het en Hij heeft een plan met het leven van een ieder van ons. Wij kunnen het dan soms niet zien, maar God ziet het wel. God leidt ons leven. En Hij heeft het goede met ons voor. Ook al zien wij dit niet. Het kan soms raar lopen, maar het goede van God staat voorop. Dat moeten we weer gaan zien en geloven. Wat zijn we vaak hardleers en weerbarstig. We willen het vaak niet geloven. Zeker als het gaat op een manier die ons niet zint. Maar aan deze geschiedenis kunnen we ons weer optrekken, dat het zeker is dat God een plan met ons leven heeft. Ook al gaat dat door een dal van diepe duisternis. God is getrouw.

De broers trekken naar hun vader. Het is een rijke stoet. Jozef heeft veel mee­gestuurd en ook wagens om hun hele hebben en houden op te halen. Jakob gelooft het eerst niet. Maar als het uiteindelijk echt tot hem doordringt, dat het toch waar moet zijn, zegt hij dat hij zal gaan om zijn zoon Jozef te zien, eer hij sterft. En alles wordt opgeladen en alles wordt meegenomen en ze gaan naar Egypte. Alle zonen en hun zonen worden genoemd. Het is een totaal van ze­ventig, inclusief Jozef en zijn vrouw en zijn twee zonen. Ze trekken eerst naar Berseba en daar verschijnt de HERE aan Jakob in nachtgezichten. God zegt: Ik zal zelf met u naar Egypte trekken. Ik zal u tot een groot volk maken. Ik zal u ook zeker weer terugvoeren. Wat een belofte. Ze gaan, maar komen ook weer terug. Niemand weet op dat moment dat dat pas over vierhonderd jaar is. In de belofte aan Abraham in Genesis 15:13 was het natuurlijk al voorzegd. En wat zal er nog allemaal gaan gebeuren? Ze komen dus weer terug in hun land. Want de belofte van God aan Abraham ging over het volk en over het land. Ze gaan weer terug naar hun land. Dat gold toen. En dat geldt ook voor vandaag. Wat God zegt, dat gaat gebeuren. Vast en zeker. Juda gaat vooruit.

Dan gaat Jozef naar het land Gosen om zijn vader te ontmoeten. Wat een ont­moeting. Hij weende geruime tijd aan zijn hals. Hoe kan het ook anders. Wat een emotie. Wat een geschiedenis. Hoe kan het allemaal lopen? De Farao was zeer ingenomen met het feit dat de familie van Jozef kwam. Hij geeft hun het beste land. Jakob kan sterven, want hij heeft Jozef gezien. De hongersnood is nog groot, maar Jakob en zijn huis zijn gered. Wat hebben we toch een grote God, opdat we zeker weten dat Hij ons door alle nood heen draagt. Hij is er Zelf bij. Hij trekt mee met zijn volk naar Egypte. Hij trekt ook met ons mee. Elke dag. Wij mogen ons hart volkomen aan Hem toevertrouwen. Hij laat ons nooit in de steek. Wat moeten we toch steeds weer leren om ons volledig af­hankelijk van hem te maken. Overgeven aan zijn onvoorwaardelijke liefde. Want Hij gaf zijn leven voor onze zonden aan het kruis van Golgotha. Hij is onze vriend. Hij is onze Middelaar. Hij is ons Leven. Prijs de HERE. Daar willen we toch altijd bij behoren. Wij, familie van de God van Abraham, Isaäk en Jakob. Geënt op de stam. Glorie voor uw Naam.

Genesis 47:1-48:22

28 januari [1]

47:2

Nu had hij vijf mannen uit zijn broeders meegenomen, en hij stelde die aan Farao voor.

47:3

Wat is uw bedrijf? … Uw knechten zijn schaapherders, wij evenals onze vaderen.

47:4

nu dan, sta uw knechten toe in het land Gosen te wonen.

47:6

stel die dan tot opzichters over mijn kudde aan.

47:7

En Jakob zegende Farao.

47:9

weinig in getal en kwaad zijn al mijn levensjaren geweest, en zij hebben niet bereikt het getal der levensjaren van mijn vaderen in de dagen hunner vreemdelingschap.

47:13

raakten uitgeput tengevolge van de honger.

47:15

Toen het geld… op was,…

47:16

Geeft uw vee,…

47:18

er voor mijn heer niet anders overblijft dan ons lichaam en onze grond.

47:20

Zo kwam het land aan Farao.

47:23

Zie, ik heb heden u en uw grond voor Farao gekocht; zie, hier is zaad voor u, opdat gij de grond kunt bezaaien.

47:24

een vijfde deel aan Farao geven.

47:26

alleen de grond der priesters kwam niet aan Farao.

47:27

Zij waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zich zeer.

47:29

dat gij mij liefde en trouw zult bewijzen: begraaf mij niet in Egypte.

47:31

En hij zwoer het hem. En Israël boog zich aanbiddend neder aan het hoofdeinde van het bed.

48:2

verzamelde Israël al zijn krachten en ging op het bed zitten..

48:4

zie, Ik zal u vruchtbaar maken, u vermenigvuldigen en u maken tot een menigte van volken; Ik zal dit land aan uw nageslacht geven tot een altijddurende bezitting.

48:6

naar de naam hunner broeders zullen zij genoemd worden…

48:9

opdat ik hen zegene.

48:11

Ik had niet kunnen vermoeden, dat ik uw aangezicht zou zien,…

48:13

met zijn rechterhand Efraïm aan Israëls linkerhand, en met zijn linkerhand Manasse aan Israëls rechterhand,…

48:14

rechterhand en legde die op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de jongste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij legde zijn handen kruiselings, ofschoon Manasse de eerstgeborene was.

48:16

voortleven en zij in menigte mogen toenemen in het land.

48:18

Zó niet, mijn vader,…

48:19

Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; ook hij zal tot een volk worden; nochtans zal zijn jongere broeder groter zijn dan hij, en diens nageslacht zal een volheid van volken worden.

48:20

God make u als Efraïm en Manasse.

48:21

God zal met u zijn en u terugbrengen naar het land uwer vaderen.

48:22

En ik geef u,… een bergrug, die ik met mijn zwaard en mijn boog aan de Amorieten heb ontrukt.

Jozef gaat met vijf van zijn broers naar de Farao. Ze vertellen dat ze schaap­herder zijn, net als hun vaderen. Ze zeggen dat ze als knechten in het land willen wonen. Farao zegt dat bekwame mannen van hen het vee van de Farao moeten hoeden. Ze zijn welkom in het land en hij draagt Jozef op hen in het beste deel van het land te laten wonen. En zo gebeurt het. Ze wonen in het land Gosen. Ze zijn zeer vruchtbaar en ze vermenigvuldigen zich zeer snel. Jozef brengt ook Jakob naar de Farao. En Jakob zegent Farao. De schaapher­der Jakob zegent de grote heerser Farao. God laat zijn plan lopen via de lijn van de aartsvaders. We kunnen nog zo onder de indruk zijn van de grote machten op deze wereld, maar het plan van God gaat dwars door de zoge­naamde machthebber heen. Want hoe goddeloos en occult was het rijk van de Farao niet. Het was verschrikkelijk, hoe de duivel huishield in dat land. God trekt een spoor van herstel. Hij duldt de macht van de boze niet. Maar de macht van de boze kan heel sterk zijn. Dat kunnen we ook in ons eigen leven zien. Hoeveel strijd moeten we tekens maar weer voeren om op het rechte spoor van God te blijven. Jakob zegt dat zijn jaren jaren van smart zijn ge­weest. Hij heeft niet bereikt wat zijn voorvaderen bereikt hebben. Weinig in getal zijn al mijn levensjaren geweest. Hij was honderd dertig jaar en hij zou nog zeventien jaar in Egypte wonen.

Het zouden zeven jaren van zware hongersnood worden. En het geld raakt op. Dan komen ze tot Jozef en zeggen dat ze brood willen hebben. Jozef zegt: geef me dan uw vee, dan zal ik brood geven. En ze geven hun vee. Maar dat raakt ook op en de honger is nog sterk. Dan komen ze opnieuw en zeggen tot Jozef: nu hebben we nog alleen ons land en onszelf. We zullen ons land en onszelf aan u verkopen. Maar geef ons brood. En zo gebeurt het. En zo komt al het land aan de Farao. En Jozef geeft hen brood en zaad, zodat ze er mee aan de slag kunnen. En hij bepaalt dat ze een vijfde van de oogst aan de Farao moeten afstaan. Alleen het land van de priesters wordt niet gevorderd, omdat de pries­ters een vast inkomen hebben van de Farao. Wat een verhaal. Jakob wordt oud en Jozef bezoekt hem. En Jakob laat hem zweren dat Jozef hem zal begraven in Kanaän en hem zal bijzetten in het graf van zijn vader en grootvader. Jozef belooft het.

Dan komt er bericht dat Jakob ziek is. Jozef gaat met zijn beide zonen naar grootvader Jakob. En Jakob verhaalt hoe hij Rachel verloor op de weg bij Rama. Hij verhaalt dat hij niet had kunnen denken dat hij Jozef nog terug zou zien. Hij roept de zonen van Jozef bij zich. En kruiselings worden de handen opgelegd. En als Jakob dan Efraïm eerst wil zegenen, wil Jozef dat verande­ren. Maar de oude Jakob zegt: Ik weet het, ik weet het, laat het zo. Hij zal tot een groot volk worden, tot een menigte van volken. Ook Manasse zal tot een groot volk worden, maar niet zo groot als Efraïm. God weet wat hij doet. Het gaat heel vaak net anders dan we normaal zouden verwachten. Het lijkt er wel op dat God telkens weer wil vaststellen dat het niet de menselijke traditie is die Gods heilsplan bepaalt, maar God zelf die aangeeft hoe het gaat. Jakob weet dat hij gaat sterven en hij zegt: Zie, ik ga sterven, maar God zal met u zijn en u terugbrengen naar het land van uw vaderen. De belofte aan Abraham wordt weer herhaald. En zo gaat het dwars door de Bijbel heen. God blijft bij zijn plan, daar hoeven wij niet aan te komen. Wee je gebeente als je er aan komt. Het is zijn land, het is zijn uitverkoren volk. Ze kunnen nu wel in Egyp­te zijn, maar God zal hen terugbrengen. Dat blijkt dus ruim vierhonderd jaar later te zijn. Dus als we het vertalen naar vandaag, dan heeft God in 1600 ge­zegd dat Hij ze terug brengt naar hun land en dat gebeurt dan pas in 2000. Het kan dus duren, maar het gaat gebeuren. Zo is het ook vandaag. God spreekt. Het zal gebeuren, twijfel er niet aan, want dan kom je alleen maar in de ellen­de en raak je je helder zicht kwijt. Glorie voor zijn Naam. Prijs de HERE.

Genesis 49:1-50:26

29 januari [1]

49:1

wat u in toekomende dagen wedervaren zal.

49:3

Ruben,…

49:4

gij zult de voornaamste niet zijn, omdat gij uws vaders bed beklommen hebt;…

49:5

Simeon en Levi…

49:6

want in hun toorn hebben zij mannen gedood…

49:7

Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël.

49:8

Juda, ù zullen uw broeders loven,…

49:9

Een leeuwenwelp is Juda;…

49:10

De scepter zal van Juda niet wijken,… totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn.

49:11

hij zal zijn kleed in wijn wassen en in druivenbloed zijn gewaad.

49:13

Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.

49:14

Issaschar…

49:15

leent zich tot slaafse herendienst.

49:16

Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israëls.

49:18

Op uw heil wacht ik, o HERE.

49:20

Aser, zijn spijze zal vet zijn,…

49:21

Naftali is een losgelaten hinde; hij laat schone woorden horen.

49:22

Een jonge vruchtboom is Jozef,…

49:24

maar zijn boog bleef stevig… door de handen van de Machtige Jakobs, daar de Steenrots Israëls zijn herder is;

49:25

door de God uws vaders, die u zal helpen, en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van de borsten en de moederschoot.

49:26

zij zullen komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders.

49:27

Benjamin is een verscheurende wolf; in de morgen verslindt hij zijn prooi en tegen de avond verdeelt hij zijn buit.

49:33

Toen Jakob geëindigd had zijn zonen bevelen te geven, trok hij zijn voeten terug op het bed en gaf de geest, en hij werd tot zijn voorgeslacht vergaderd.

50:1

en hij beweende hem en kuste hem.

50:2

en de geneesheren balsemden Israël.

50:5

laat mij toch heentrekken, opdat ik mijn vader begrave,…

50:9

zodat de stoet geweldig groot was.

50:10

een grote en zeer plechtige rouwklacht,…

50:13

in de spelonk van het veld van Machpela,…

50:15

Als Jozef zich nu maar niet op ons gaat wreken…

50:17

vergeef toch de overtreding uwer broeders… En Jozef weende, toen men zo tot hem sprak.

50:19

Maar Jozef zeide tot hen: Vreest niet, want ben ik in Gods plaats?

50:20

Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden.

50:21

Vreest dus niet, ik zal u onderhouden en ook uw kinderen.

50:24

Ik ga sterven; God zal zeker naar u omzien en u uit dit land voeren naar het land, dat Hij Abraham, Isaäk en Jakob onder ede beloofd heeft.

50:25

dan zult gij mijn gebeente van hier meevoeren.

50:26

En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud,…

Het is belangrijk om te zien wat Jakob over zijn zonen profeteert. Daar kun je veel over zeggen en ook veel bij bedenken. Het is belangrijk om het goed te analyseren. De voorbeelden die gebruikt worden zijn belangrijk en passen in de beeldvorming zoals die bekend is in die dagen. Daar zijn wij veel van kwijt geraakt, om te begrijpen wat bedoeld wordt. Zo bijvoorbeeld: Zebulon zal wonen aan de oever van de zee, bij de schepen en zijn zijde zal naar Sidon ge­keerd zijn. Waar heeft dat nu mee te maken? Lagen de grenzen van Zebulon in het land aan de zee? Moeten we dat dan in profetisch perspectief zien? Bete­kent het dat het verstrooide Zebulon aan de zee zal liggen? En zullen dat dan de kusten en de stranden van Nederland bijvoorbeeld zijn? Er zijn mensen die dat geloven. En een feit is, dat de tien stammen onder de volken verstrooid zijn. En het is zo dat Efraïm tot een groot volk, tot volken is geworden. Hoe moeten we dat allemaal duiden?

Eén ding is zeker, Juda zal de belangrijkste stamzoon zijn. Aan Ruben wordt voorbijgegaan, omdat hij het bed van zijn vader bezoedeld heeft. Het gaat dus niet via Ruben, maar via Juda. God trekt de lijn en niet wij. We moeten dus weer ontzettend oppassen dat we niet de weg gaan van ons eigen denken en doen. Het gaat erom dat we dicht bij de geboden van God blijven. Juda is een leeuwenwelp. De scepter zal van Juda niet wijken, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Het is hier heel duidelijk dat over verre toe­komst gesproken wordt. Jakob profeteert naar de toekomst. Wat zal er nog veel gebeuren voordat het allemaal zichtbaar wordt. Wat zullen ze zelf ge­dacht hebben? Wat kunnen ze er mee? Ze zijn na vierhonderd jaar uit Egypte getrokken, terug naar Kanaän, door sterke hand van de HERE God. De Mes­sias is gekomen, weer duizenden jaren verder. Juda en Israël zijn verstrooid onder de volkeren, maar ze zullen teruggebracht worden. En de wereld zal zien dat Jezus de Messias is en dat zijn troon gevestigd zal zijn in Jeruzalem. Lees de profeet Zacharia, maar ook alle andere profeten en wat Jezus zelf zegt over de belofte van de terugkeer en het herstel van alle dingen. Zijn Konink­rijk van recht en gerechtigheid zal komen.

De belofte voor Jozef klinkt als muziek in de oren. Een jonge vruchtboom is Jozef. De Almachtige zal hem helpen. Hij zal hem beschermen. Zegeningen op zegeningen. Met zegeningen van de watervloed. Wat een zegen. Jozef, ver­kocht naar Egypte, maar door God uitverkoren om met grote zegeningen geze­gend te worden. De uitverkorene onder zijn broeders.

Jakob gaat sterven en hij bepaalt dat hij bij zijn voorvaderen begraven wil worden. En dat zal gaan gebeuren. Jozef belooft het. Daar gaan ze, na zijn sterven, met een hele grote stoet naar het land Kanaän. De Farao geeft toe­stemming en Jozef belooft terug te komen. Het is een indrukwekkend gezel­schap. De bewoners van het land zien dat er een heel grote rouw is. Na de be­grafenis keert de stoet naar Egypte terug.

De broers zijn nu ontzettend bang dat Jozef wraak zal nemen om wat ze hem aangedaan hebben, nu hun vader dood is. Dat bedroeft Jozef. Ze zeggen: wij zijn u onderworpen, wij zijn uw slaven. Vergeef ons wat we u hebben aange­daan. Maar Jozef zegt: vreest niet, want ben ik in Gods plaats? En dan volgt weer de geweldige argumentatie. Gij hebt wel kwaad tegen mij gedaan, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden. Jozef begreep het. Wat een geschie­denis. Wat een leiding Gods. Dwars door honger en ellende heen. Wat kan het raar lopen. Dit verhaal, opdat het volk kon blijven leven en God zijn plan vol­voeren, zoals hij aan Abraham, Isaäk en Jakob gezworen had. En ook aan Jo­zef, en ook aan Juda en aan allen die na hen kwamen en ook nog komen zul­len. Wat is het toch heerlijk om dicht bij het Woord van God te blijven. Want wat God beloofd heeft, dat gaat Hij ook doen. We zien het hier. Hij houdt zijn volk in stand, in leven. Hij laat hen niet los. Al lijkt het soms dat God niet meer naar zijn volk omziet. Maar niets is minder waar. God laat je nooit in de steek. Hij wil je altijd ondersteunen en bij je zijn. Soms zelfs tegen je eigen beter weten in. De geschiedenis van Jozef is een prachtig voorbeeld, hoe God je leven wil leiden. Het is heerlijk om het te zien. Wij kijken achter het ver­haal van Jozef. Maar zij zaten er middenin en keken er tegenaan. Geen wonder dat de broeders als de dood waren dat Jozef nu wraak zou nemen. Daar was ook alle reden voor. Want Jozef had hen geheel in zijn macht. Maar hij ween­de zeer. Want zijn hart was met God. Hij had leren zien dat God het allemaal gedaan had om hen allen in leven te houden. Hij zag het op een hoger niveau. Hij begreep het. Hij had de hand van God ontdekt. Niet toen hij verkocht werd aan de Egyptenaren. Niet toen hij in de kerker zat. Maar dan zie je ineens hoe God je leven leidt. En dat geldt voor een ieder van ons. God houdt van ons. Hij wil je dichter naar Hem toetrekken. Bij Hem is het veilig, ook al zit je in de kerker. Dat is het grote geheim van de vertrouwelijke omgang met God. Hij is onze Redder. Deze geschiedenis is zo’n fantastisch voorbeeld. We kunnen het toepassen op alle situaties in ons leven. Daarom, ga met God. Hij is de God van Abraham, Isaäk en Jakob en ook van Jozef en Juda en ook van jou en mij. Glorie voor zijn Naam. Prijs de HERE.