Exodus 1:1-2:10

1 februari [1]

1:7

De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit;…

1:10

tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.

1:16

indien het een zoon is, dan moet gij hem doden,…

1:22

Werpt alle jongens die geboren worden, in de Nijl, maar alle meisjes moogt gij laten leven.

2:2

Toen zij zag, dat hij schoon was, verborg zij hem drie maanden lang.

2:6

Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide,…

2:10

en hij werd door haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem uit het water getrokken.

Ze kwamen allemaal naar Egypte. Zeventig man sterk. Maar het geslacht breidde zich enorm uit, want ze waren zeer vruchtbaar. Dat viel op. De Egyp­tenaren werden bezorgd. En toen kwam er een koning die Jozef niet gekend had. Die dacht alleen maar aan het gevaar dat deze bevolkingsgroep groter zou worden dan het aantal Egyptenaren. Daar moest wat aan gebeuren, want ze vormden een bedreiging. Straks sluiten ze zich nog aan bij onze vijanden als het tot een oorlog komt. Dat kan niet. Dat is een groot risico. Daar moeten we met wijs beleid wat aan doen.

De Israëlieten kregen zware dwangarbeid opgelegd. Maar hoe zwaarder ze gekastijd en uitgebuit werden, des te meer kinderen werden er geboren. Dat had dus een averechts effect. Toen werd besloten dat alle jongetjes die gebo­ren werden, moesten worden vermoord. Maar de vroedvrouwen vreesden God en deden het niet. Dan tenslotte, alle jongetjes die geboren werden, moesten in de Nijl verdronken worden. Dus wie een jongetje zag: Oppakken en in de Nijl ermee. En dan verbergen deze ouders dat prachtige kind drie maanden lang. Maar op den duur gaat het niet meer. Ze maken een biezen mandje en leggen het in het riet in de Nijl. Wat een geschiedenis. Geen wonder dat dit een prachtig verhaal is in kinderboekjes en ook in animatiefilms. Daar ligt het biezen kistje. De dochter van de Farao loopt er langs en ziet het. Misschien huilde het wel. Ze doet het open en ziet het kind. Ze begrijpt dat het een Hebreeuws kind is. Zijn zuster staat erbij en zegt: Zal ik een voedster halen? En zo gebeurt het. Het kind wordt thuis gevoed en gaat dan naar het hof van Farao. De dochter van Farao voedt hem op als haar eigen kind.

Dat is heel interessant. Waarom deed deze dochter dat? Had zijzelf geen kinderen? Was ze met ontferming bewogen over dit Joodse volk? Deed haar vader er dan niets aan? Heeft hij het niet verboden? Vele vragen. Maar staan blijft dat, door een wonder, God voortgaat met zijn uitverkoren volk. Het lijkt er niet erg op. Want ze worden vreselijk vervolgd. De droom die Abraham had tijdens die dikke duisternis komt uit. Ze moeten vierhonderdendertig jaar in Egypte blijven en worden geknecht. Stel je voor dat is, als we dat naar onze tijd overzetten, is dat van nog voor de slag bij Nieuwpoort tot vandaag. Daar gaan eeuwen overheen. En wat verandert er niet in eeuwen. Het is onvoorstel­baar. De prinses noemt hem Mozes, want: Ik heb hem uit het water getrokken. Door een wonder kreeg ze een kind.

Exodus 2:11-4:17

2 februari [1]

2:12

sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hem in het zand.

2:15

Toen Farao van deze zaak hoorde, trachtte hij Mozes te doden, maar Mozes vluchtte voor Farao en zocht verblijf in het land Midian.

2:21

en deze gaf zijn dochter Zippora aan Mozes.

2:22

Zij baarde een zoon en hij noemde hem Gersom, want, zeide hij: ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

2:24

En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob.

3:2

en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd.

3:5

doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond.

3:8

naar een goed en wijd land, een land vloeiende van melk en honig,…

3:10

Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten uit Egypte te leiden.

3:12

Ik ben immers met u!

3:14

Ik ben, die Ik ben. … Ik ben heeft mij tot u gezonden.

3:20

Maar Ik zal mijn hand uitstrekken en de Egyptenaren slaan met alle wondertekenen, die Ik in hun midden zal doen, daarna zal hij u laten gaan.

4:4

Strek uw hand uit en grijp ze bij de staart –…

4:5

opdat zij geloven,…

4:6

Steek uw hand in uw boezem. …zie, zijn hand was melaats, sneeuwwit.

4:12

Nu dan, ga heen, Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet.

4:16

zo zal hij u tot een mond zijn…

Mozes kan het lijden van zijn volk niet aanzien. Hij is een prins. Hij slaat de Egyptenaar dood. Dat wordt bekend en Farao probeert hem te doden. Hij vlucht naar Midian en komt terecht bij Rehuël, alwaar hij met Zippora trouwt. Ver weg, in de woestijn. Daar wordt hij een schaapherder. Van prins tot schaapherder. Wat een verandering. Wat een weg door je leven.

Bij de brandende braambos komt God tot Mozes. Mozes: Ik heb het gezucht van mijn volk gehoord. Ik denk aan mijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob. Ga mijn volk halen. Ik breng het naar een land overvloeiende van melk en honig. Maar God, als ze me niet geloven, wat moet ik dan zeggen wie me gestuurd heeft? Het antwoord is: Ik ben, die Ik ben en Ik doe wat ik beloof!

Ga, Mozes, ga. Zeg dat Ik hen met vaste hand zal uitleiden. En dat Ik Mij machtig zal tonen in wondertekenen tegenover de Egyptenaren. Die zullen eerst alles doen om het volk tegen te houden. Maar ze zullen jullie laten gaan, zelfs goud en zilver zullen de Egyptenaren jullie meegeven. Mozes kan het niet geloven. En dan wordt zijn staf een slang en hij grijpt de slang bij de staart en het wordt weer een staf. Hij steekt zijn hand in zijn boezem en zie, hij is melaats. Hij wordt weer normaal door de hand nogmaals in zijn boezem te steken. Ik zal de tekenen doen totdat ze u laten gaan. Maar, maar. Dan wordt de HERE God toornig. Mozes heeft nu als excuus dat hij zwaar van tong is. Maar wie heeft de tong gemaakt? Maar goed, Ik geef je Aäron, je broer als mond, hij zal de woorden spreken die Ik tot je zeg. En zo gebeurt het. Wat een geschiedenis.

Wat moet God toch een oneindig geduld hebben met zijn mensen. Zulke ge­weldige dingen en Mozes bedenkt van alles om zijn eigen hachje te redden. Maar HERE, als ze nu dit, en als ze nu dat? Hij heeft alle uitvluchtten om die zware taak, waar hij als een berg tegenop ziet, maar niet te moeten uitvoeren. Maar God stuurt hem op pad. Hij heeft het vast besloten. Hoe je ook je pro­beert te verzetten; als God je geroepen heeft dan ga je. Dan maakt Hij je klaar. Dat is ook een ontspannende gedachte. We zitten zo vaak te tobben. Wat moe­ten we doen? Welke kant moeten we op? Maar het eenvoudigste is, eenvoudig achter de HERE aangaan en niet links en niet rechts te kijken. Krachtig blijven in zijn dienst en niet je te veel verzetten in de weg die Hij voor je uitstippelt. Dat is de weg. Daar ga je heen. Dat kan soms en waarschijnlijk vaak een weg zijn die je zelf niet zou hebben uitgekozen. Die weg kan soms door de woes­tijn gaan. De weg van Mozes is ook niet om over naar huis te schrijven. Van prins tot herder. En dan de opdracht om het volk uit te leiden. Nou, nou. Het zal je maar gevraagd worden. Wat een zware klus. Maar Ik ben met je, zegt God. En dat geldt ook vandaag. Als we ons hart naar Hem richten; Hij is met ons. En dan zal het waarachtig wel gaan. Geprezen zij de HERE!

Exodus 4:18-5:21

3 februari [1]

4:21

Maar Ik zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan.

4:22

Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon;

4:23

daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden.

4:26

Bloedbruidegom, zeide zij toen, met het oog op de besnijdenis.

4:31

knielden zij en bogen zich neder.

5:1

Laat mijn volk gaan…

5:4

Vooruit, aan uw dwangarbeid!

5:8

want zij zijn lui, daarom roepen zij: laat ons aan onze God gaan offeren.

5:21

De HERE zie op u en oordele, omdat gij ons bij Farao en zijn knechten in een kwade reuk gebracht hebt, waarmee gij hun een zwaard in handen hebt gegeven, om ons te doden.

Mozes gaat. Hij neemt Zippora en zijn zonen mee. God zegt tot hem: Israël is mijn eerstgeboren zoon. Mozes moet zeggen: Laat mijn volk gaan, opdat zij Mij dienen. Als de Farao weigert het volk te laten gaan dan zal Hij hun eerst­geboren zonen doden. Dat is een zware straf, dat is dus al voordat de plagen begonnen, aan Mozes gezegd. Dat was uiteindelijk de laatste plaag, voordat Farao zover was, om het volk te laten gaan.

Aäron gaat op Gods woord Mozes tegemoet en ze ontmoeten elkaar bij de berg. Mozes vertelt alles en dan gaan ze naar het volk. Vervolgens vertelt Aäron alles aan het volk en ze geloven hem. Ze knielden en bogen zich neder. Ze zijn zo geknecht; het is zo moeilijk. Ze zien uitredding en ze knielen en buigen zich neer onder de machtige hand van God.

Dan gaan Mozes en Aäron naar de Farao. Maar ze komen van een koude ker­mis thuis. Want Farao wil er helemaal niets van weten. Het volk, drie dagrei­zen de woestijn in laten gaan om hun God te eren. Daar komt niets van in. Werken zullen jullie. Lui zijn jullie. Nog meer de knoet erover. Geen stro meer. Daar moet je nu zelf voor zorgen. En niets minder produceren. Aan het werk. De zweep gaat erover. Het volk zucht en komt tot de conclusie dat het Mozes en Aäron zijn die hen in een kwade reuk bij de Farao gebracht hebben. Ze zijn er alleen maar slechter op geworden. Ze zuchten onder het nog bar­baarser regime. Ze vrezen voor hun leven, want de Egyptenaren zijn tot alles in staat. Die zijn als de dood voor Israël, want zij zijn een groter volk dan de Egyptenaren zelf en dat is een bedreiging. Stel je voor dat de moslims hier in Nederland de meerderheid zouden hebben, dan zouden wij ook piepen en den­ken: Dit gaat niet goed. Het is een heel begrijpelijke reactie van de Farao. Hij is bang en legt daarom de knoet er nog zwaarder over. Daarvan zijn verschil­lende voorbeelden in de geschiedenis.

Zo is het volk van God door de eeuwen geknecht en vernederd. Want het is Gods oogappel. En daar zal men aan proberen te morrelen. Dat wil de tegen­stander van God niet. Ten diepste heeft het te maken met het plan van God. Want zijn beloften aan Abraham, Isaäk en Jakob zijn eeuwigdurende beloften. Ze horen ook niet thuis in Egypte, maar in het land Kanaän. Daarom moeten ze uit Egypte weg. En dat gaat door strijd en onderdrukking heen. Anders waren ze nooit bij de vleespotten van Egypte weggegaan. Want ze woonden er in een vochtige, vruchtbare rivierdelta. Het ging hun daar naar den vleze. We zullen er later nog wel meer van horen.

Exodus 5:22-6:26

4 februari [1]

5:22

Here, waarom behandelt Gij dit volk zo hard?

5:24

ja door een sterke hand hen uit zijn land drijven.

6:3

Niet alleen heb Ik mijn verbond met hen opgericht om hun het land Kanaän te geven,…

6:4

maar ook heb Ik de klacht der Israëlieten gehoord,… en Ik heb gedacht aan mijn verbond.

6:7

En Ik zal u brengen naar het land, waarvan Ik gezworen heb het aan Abraham, Isaäk en Jakob te zullen geven, en Ik zal het u geven tot een bezitting, Ik, de HERE.

Wat een toestand. Nu komen Mozes en Aäron om het volk uit te leiden. En wat gebeurt er? Ze krijgen het alleen maar moeilijker. Farao maakt het nog harder voor ze. Geen wonder dat het volk begint te klagen en gaat twijfelen aan Mozes en Aäron. Wat zouden wij doen? Stel je voor dat er iemand kwam met mooie verhalen. En het volgende dat we zien is dat we het nog moeilijker krijgen. Dan zouden we ook zeggen: Nou daar hebben we niets aan. Daar moeten we maar mee stoppen. We zijn zo ongeduldig. We schrijven het liefst God de wet voor. En doen we dat ook vaak niet? We zijn heel vroom als het ons voor de wind gaat. Maar wee je gebeente als ons iets dwars zit. Dan moet je er niet mee aankomen. Vreselijk toch! Dit is een goed voorbeeld om je aan te herinneren. Wacht even. Heb even geduld. God is altijd aan het werk in ons voordeel. Ook al zien we dat niet altijd voor ogen.

Mozes gaat ook klagen. Wat doet U nu HERE God? En God had alle reden om boos te zijn. Maar Hij legt het nog eens uit aan Mozes. Ik zal jullie uitleiden onder sterke hand. De mensen en ook jullie, zullen zien dat Ik het ben, Die jullie uitleidt. Ik heb toch de belofte voor het land gedaan aan Abraham, Isaäk en Jakob? En Ik heb toch jullie klagen gehoord? Ik ben toch gekomen? Ik heb jullie toch niet in de steek gelaten? Mijn beloften worden vervuld. Let maar op. Dat is toen gebeurd en dat zal ook nu gebeuren. Vast en zeker! Mozes ga maar weer naar de Farao. Maar Here, het volk gelooft mij niet. Hoe zal dan de Farao het geloven? Maar Mozes: Ga!

We zien opnieuw een stukje geslachtsregister. God hecht eraan waar we van­daan komen en hoe ons nageslacht eruit ziet. We zien ook Mozes en Aäron. Ze komen uit het geslacht van Levi. Mozes en Aäron hebben het volk uit Egypte geleid. Zij zijn voorbestemd voor deze taak. God heeft voor iedereen een taak in dit leven. De één dit en de ander dat. Dit was de taak voor Mozes en Aäron. Je zult zo’n taak maar krijgen. Met zo’n mopperend volk. Je zou er toch moe en lusteloos van worden. En dat werden ze ook.

Dan is er God, Die steeds opnieuw op verrassende wijze de hele eer voor Zichzelf opeist. En Die telkens als Mozes en Aäron op eigen kracht aan de gang gingen, er tegen in ging. Daar moet je toch ook maar geduld mee hebben. Wij mensenkinderen doen er steeds weer alles aan om de eer naar onszelf toe te trekken. Maar het gaat om Gods eer. We moeten vanuit God denken, daar gaat het om. En dan zullen we ontdekken dat er heel veel zegen extra van boven komt. Als we ontdekken dat de krachtbron niet ophoudt om ons onze talenten te laten gebruiken, dan worden we steeds enthousiaster en zien we de zaken steeds duidelijker vanuit Gods perspectief. Dat vraagt verbouw aan onszelf. En die verbouw duurt een leven lang, want de zonde kleeft aan ons sterfelijk lichaam. Glorie voor zijn Naam! Dank U voor uw Woord. Daar kunnen we mee verder. Dank U, Heer!

We zijn benieuwd wat U ons verder in uw Woord nog gaat leren.

Exodus 6:27-7:25

5 februari [1]

7:3

Maar Ik zal het hart van Farao verstokken, en Ik zal mijn tekenen en wonderen talrijk maken in het land Egypte, doch Farao zal naar u niet luisteren.

7:5

En de Egyptenaren zullen weten, dat Ik de HERE ben,…

7:7

Mozes nu was tachtig jaar oud…

7:12

Ieder wierp zijn staf neer en deze werden tot slangen; de staf van Aäron echter verslond hun staven.

7:20

en al het water in de Nijl werd in bloed veranderd,…

7:22

Maar de Egyptische geleerden deden door hun toverkunsten hetzelfde,…

7:25

Zo verliepen zeven volle dagen, nadat de HERE de Nijl geslagen had.

Mozes zit niet te wachten om weer te gaan. Maar God had hem geroepen; zodat hij geen keuze heeft. Ja, zegt God, Ik weet dat je zwaar van tong bent, maar daarom is Aäron aan je zijde. Hij zal spreken. En Ik zal het hart van de Farao verstokken. Natuurlijk is God bij machte om het volk in één klap uit het land te laten trekken. Maar de Egyptenaren zullen weten dat Ik de HERE God ben. En dat hun goden wel tot veel in staat zijn, maar dat dat niets voorstelt bij mijn almacht. Er was veel heidendom en occultisme in het land. Hun hele godsdienst was een en al occulte afgodendienst. Mozes gaat. Aärons staf wordt een slang. Wie is daar toe in staat? Niets is moeilijker. Maar de geleer­den, de tovenaars, worden geroepen en ook al hun staven worden slangen. Wat denkt die God van Mozes wel. Nee, dat kunnen wij ook. Nu moet je niet denken dat je ons daarmee kunt intimideren. Weg met die wonderen van jullie God. Maar dan verslindt de slang van Aäron al de slangen van de tovenaars. Er blijft maar één slang over. De slang van Aäron. En wonder boven wonder, die wordt weer een staf. Maar Farao stuurt ze weg. Hij verstokt zijn hart. Hij laat het volk niet gaan.

Nu stuurt God hen opnieuw naar de Nijl waar Farao komt. Aäron slaat op het water en in het hele land wordt het water bloed. De vissen gaan dood, het water stinkt. Zelfs in de potten is het water bloed. Geen water in een droog land als Egypte is de dood voor de mensen. Maar dan gebeurt het wonder dat ook de tovenaars van de Farao daartoe in staat zijn. Dus het hart van de Farao verhardde. En hij liet hen niet gaan.

We zien hier heel duidelijk twee machten aan het werk. De macht van God en de macht van de satan. Het zijn bovennatuurlijke machten. Want normaal is het niet. Er zijn dus buiten ons machten gaande die bezig zijn om de wereld en ons te beïnvloeden. God is de Schepper van hemel en aarde, maar de duivel probeert God op alle fronten tegen te werken. Hij aapt God na. We zien het hier. De staf wordt een slang. Dat kan de duivel ook. Het water wordt bloed. Dat kan de duivel ook. Er zijn dus mogelijkheden om die bovennatuurlijke krachten van de satan op te roepen. Dat is bekend, door de eeuwen heen. De tovenaars zijn een bekend verschijnsel aan de hoven van de oude koningen. Het was een hele cultus. Tovenaars behoren tot het heidendom. God verbiedt om je in te laten met tovenaars en alles wat niet tot het rijk van God behoort. Maar geloof je niet in God, dan stel je je open voor deze bovennatuurlijke paranormale gaven. God zegt: Blijf daar af. Want dat is het terrein waar Ik mijn gevecht met de duivel uitvecht. Ik weet de macht van die mensenmoorde­naar van den beginne. Daarom moet Ik mijn Zoon zenden om de zonde te verzoenen, want geen mens is in staat om de straf te dragen. En God heeft dat gedaan. Alles wat met het uitverkoren volk van God gebeurt, heeft te maken met de komst van de Messias en de voleinding van alle dingen. Deze geschie­denis van de uittocht is er om de machtige daden van God te tonen. Hij ver­stokt het hart van Farao, niet om Israël nog verder te teisteren, maar om zijn almacht te laten zien. Het gaat dus niet om de plagen, maar het gaat om de almacht van God.

Is het niet geweldig om te zien hoe God keer op keer ons wil bemoedigen om ons te laten zien hoe groot en goed Hij wil zijn voor ons. Daar kunnen we kracht uit putten. De hele Bijbel is een aaneenschakeling van de liefde en de almacht van God, die nietige mensenkinderen wil verhogen in zijn nabijheid om ze met zijn genadige en begrijpende en omarmende liefde te beschermen. Het is waar. Niet omdat ik het zeg of wie dan ook, maar omdat het waar is. En die waarheid zet je vrij. Pas het maar toe en je zult het zien. Je ziet het pas als je het doet. En je doet het door de kracht van God die alles te boven gaat. Glorie voor zijn Naam! Prijs de HERE!

Exodus 8:1-32

6 februari [1]

8:1

Laat mijn volk gaan,…

8:2

zal Ik uw gehele gebied met kikvorsen teisteren.

8:7

Maar de geleerden deden hetzelfde…

8:14

Men verzamelde ze bij hopen, zodat het land er van stonk.

8:15

Maar toen Farao zag, dat er verlichting was ingetreden, liet hij zijn hart niet vermurwen…

8:16

het zal tot muggen worden in het gehele land Egypte.

8:18

Ook de geleerden deden hetzelfde… maar zij konden het niet…

8:19

Dit is Gods vinger.

8:24

het land werd geteisterd door de steekvliegen.

8:25

Gaat, offert uw God in dit land.

8:32

hij liet het volk niet gaan.

Laat mijn volk gaan. Het is gebeurd. Het is een gevleugeld gezegde geworden voor de Joden om terug te mogen keren naar hun land. Er is na de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog een grote stroom op gang gekomen. Ze komen vrij. Ze zullen terugkeren naar hun beloofde land en volk. Er gebeuren wonde­ren. Gods woorden komen uit. Zo ook hier. De HERE God had in de droom van Abraham gezegd dat ze vierhonderd jaar geknecht zouden worden in Egypte. Deze periode is nu bijna voorbij. En nu worden ze vrij gemaakt. Maar niet zonder slag of stoot. Want de Egyptenaren zullen weten dat Ik de HERE ben, zegt God. Zo is het ook vandaag. Het einde zal niet zonder slag of stoot zijn want de mensen, de volkeren, zullen weten dat de HERE God is. Iedereen zal niet anders kunnen dan erkennen dat de HERE God is. Lees Zacharia. Lees de profeten. Het gaat gebeuren. Het kan niet anders. Prijs de HERE!

Ook Farao zal het moeten erkennen. Mozes moet gaan. De kikvorsen komen. Maar de geleerden kunnen het ook. Wegwezen, Mozes. Dan komen de mug­gen. De geleerden kunnen het niet. Dit is Gods vinger, zeggen ze. Nu wordt het toch wel een beetje menens. Toch luistert Farao niet naar hen. Klopt, want dat heeft de HERE gezegd. Het is nog niet duidelijk genoeg voor de Egyptena­ren. Dan komen de steekvliegen. Nou, dat is vreselijk. Muggen, dat gaat nog, maar steekvliegen? Stel je voor. Het land wordt geteisterd. Hier staat niet eens meer dat de geleerden het ook probeerden. Daar beginnen ze niet aan. Dat is te vreselijk. Farao wil dat ze leren bidden tot hun God in het land zelf, maar dat kan niet, zegt Mozes. Mozes bidt dat de steekvliegen weggaan en zo gebeurt het, maar dan verhardt Farao ook nu zijn hart en hij laat hen niet gaan. Want het gaat weer een beetje beter.

Dit is ook uit het leven gegrepen. We kunnen zo in de rats zitten. We kunnen het zo te kwaad hebben, dat we de HERE God aanroepen en Hem smeken om ontferming. Maar als het dan weer een beetje rustig is geworden, dan verslap­pen we weer en dan laten we het er een beetje bij zitten. En daar gaat het nu net om. We moeten niet verslappen. We moeten alert blijven. We moeten actief blijven. Daarom moeten we altijd blijven bidden en niet verslappen.

Exodus 9:1-35

7 februari [1]

9:1

Laat mijn volk gaan, om Mij te dienen.

9:3

een zeer zware pest.

9:8

Neemt uw handen vol roet uit een smeltoven, en laat Mozes dit in de lucht strooien ten aanschouwen van Farao.

9:10

en er kwamen bij mens en dier zweren, die als puisten uitbraken,…

9:16

doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde.

9:23

en de HERE liet het donderen en hagelen, vuur schoot naar de aarde, en de HERE deed het hagelen over het land Egypte.

9:26

Alleen in het land Gosen, waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet.

Er moet wel heel wat gebeuren voordat een mens zich wil buigen voor de almacht van God. Je bent zelfs bereid om je hele hebben en houden eraan te laten gaan. Waarom doet de HERE dit? Hij had het volk allang kunnen laten gaan. Maar, staat er, God laat dit alles gebeuren, opdat de mensen zullen weten dat Hij de HERE God is en opdat zijn Naam groot gemaakt wordt op de ganse aarde. De tegenstander van God is ook zeer machtig. Hij ziet kennelijk kans om de mensen de andere kant op te laten kijken en denken. Wat de HERE? Zodra het lijden weer voorbij is dan zakken we al weer af. En ja hoor, daar gaan we weer op het hellend vlak. We geloven het wel. Het valt toch allemaal wel mee. En we vergeten dat we het zo moeilijk hebben gehad.

Wat een plagen. Wat een ellende. En wat een geweldige God; want in het land Gosen valt de hagel niet. Daar zijn geen plagen. God beschermt zijn volk. En de geleerden van de Farao, die zijn nergens meer. Die krijgen ook zweren die in puisten uitbarsten. Wat een vies gezicht. Ze kunnen niet meer op hun voe­ten blijven staan. Het hele land zit eronder. Farao ontbiedt Mozes. Doe wat, Mozes, jullie mogen nu gaan. Maar Farao laat hen niet gaan. En als al het gewas op het veld wordt vernietigd door de hagel, dan wil hij hen laten gaan. Maar toch laat hij hen niet gaan, want ze verhongeren nog niet, want zo staat er: de gerst komt pas later op dus: er is nog een ontsnappingsmogelijkheid uit de hongersnood. We kunnen er nog om heen, zo denkt hij.

Je ziet hier ook Gods machtige hand over zijn volk. Hij doet wat Hij belooft. Ze worden geknecht in dit land, maar Hij redt hen eruit. Hij duldt niet dat zijn volk geknecht wordt.

Mijn vraag is: Waarom zijn ze vierhonderdendertig jaar in Egypte geweest? God zei het in een droom aan Abraham. Maar de vraag is: Waarom moesten ze vierhonderdendertig jaar in Egypte blijven?. Er staat in Genesis 15 vers 16: Ze keren terug als de maat der ongerechtigheid der Amorieten vol is. Wat betekent dit? Wie waren die Amorieten? De Amorieten zijn een volk, maar de term wordt ook gebruikt als een verzamelnaam voor de verschillende volken in het land Kanaän. Uit deze zin blijkt ook dat de HERE ongerechtigheden een hele tijd toelaat, voordat zijn ingrijpen voor ieder zichtbaar wordt. De toene­mende ongerechtigheid is zo duidelijk als ijkpunt gesteld voor de terugkeer van zijn uitverkoren volk naar het beloofde land. Vierhonderd jaar is toch niet niks. Wat een tijd. Stel je voor, dat is bijvoorbeeld van voor het jaar 1600, de slag bij Nieuwpoort, tot deze tijd. Van vierhonderd jaar terug kunnen wij ons al niets meer van herinneren. Maar God noemt het precieze getal. Hij weet dat het zolang zal duren voordat de maat van de ongerechtigheden van de Amorie­ten vol is. Al deze dingen zijn ons overgeleverd om heel duidelijk te weten dat wij in onze arrogantie en kortzichtigheid Gods vergezichten niet uit het oog moeten verliezen. God is van eeuwigheid tot eeuwigheid en dat gaat ons begrip verre te boven. Daar hebben we geen flauwe notie van. Wij leven maar een korte tijd. In het begin van de Bijbel werden ze nog bijna duizend jaar, maar na de zondvloed is er niemand meer zo oud werd en vandaag aan de dag is er nauwelijks nog iemand die honderd jaar wordt. Wat een tragiek. Wat een ingrijpen van God. We worden geboren om te sterven. Maar Hij heeft haast om alle dingen te herstellen. Daarom moeten we zijn Naam machtig uitroepen over deze aarde. Zijn grote daden verkondigen. Glorie voor zijn Naam!

Exodus 10:1-29

8 februari [1]

10:2

en gij aan uw kind en kleinkind kunt vertellen, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan en welke tekenen Ik onder hen verricht heb, opdat gij weet, dat Ik de HERE ben.

10:4

dan zal Ik morgen sprinkhanen in uw gebied laten komen;…

10:11

Niet alzo, gij mannen moogt gaan om de HERE te dienen, want dat was uw verzoek.

10:13

en toen het morgen geworden was, voerde de oostenwind de sprinkhanen mee.

10:19

een zeer sterke westenwind waaien, die de sprinkhanen meevoerde en ze in de Schelfzee dreef:…

10:22

en er was gedurende drie dagen een dikke duisternis in het gehele land Egypte.

10:26

want wij weten niet, waarmee wij de HERE zullen moeten dienen…

10:28

want ten dage, dat gij mijn aangezicht ziet, zult gij sterven.

10:29

Gij hebt juist gesproken; ik zal uw aangezicht niet meer zien.

Farao krijgt het te kwaad. Hij wil het volk laten gaan. Maar dan niet allemaal. De jonge mannen mogen niet mee. Maar dat vroeg Mozes niet. Hij gaat weg en de volgende plaag komt. De sprinkhanen. Nou was er nog wat over, maar nu komen zwermen sprinkhanen en die vreten alles kaal. Er blijft helemaal niets over. Ze dringen de huizen binnen. Ze zitten overal. Je wordt er gek van, niets kun je meer goed houden. Ze vreten alles op. Wat een toestand. Farao haast zich en ontbiedt Mozes. Stop, stop, stop! Dit is te erg. Laat dit ophou­den. Ik zal jullie laten gaan. Er kwam eerst een sterke oostenwind die alle sprinkhanen uit het oosten liet komen. Maar dan stuurt de HERE een sterke westenwind en alle sprinkhanen worden meegevoerd naar de Schelfzee en verdrinken daar. Er blijft er niet één over. Zo, dat is dan ook weer gebeurd.

Dan gaat Mozes naar de Farao en zegt: Laat mijn volk gaan opdat ze mij die­nen. En weer komt Farao met een beperking. Het is goed maar niet iedereen mag gaan. Ja, daar gaat het om. Ook ons vee moet mee, want wij weten niet wat de HERE straks zegt waarmee wij Hem moeten offeren. En dan komt er drie dagen een dikke duisternis. Ze kunnen geen hand voor ogen zien. Maar Farao laat hen niet gaan. God verhardt zijn hart. Want God wil dat de mensen zullen weten dat Hij de HERE God is. Vers 2: Want Ik heb zijn hart en dat van zijn dienaren onvermurwbaar gemaakt, opdat Ik deze mijn tekenen onder hen tone, en gij aan uw kind en kleinkind kunt vertellen, wat Ik de Egyptena­ren heb aangedaan en welke tekenen Ik onder hen verricht heb, opdat gij weet, dat Ik de HERE ben. Daar gaat het om. De HERE is bij machte om in één slag het hele volk uit het land Egypte te leiden. Maar het gebeurt allemaal, opdat de mensen weten en je kindskinderen het weten en allen door de geslachten heen tot vandaag aan de dag. Dus ook wij, dat wij weten dat de HERE God is. De mensen hebben het over van alles, maar als ze even kunnen vergeten of kunnen loslaten dat de HERE de God is van hemel en van aarde dan zullen ze het niet laten. We wilden immers weten van goed en kwaad? We weten nu van goed en kwaad. We weten ook van de influisteringen van het kwaad door de tegenstander van God. Hij probeert ons het omgekeerde in te fluisteren van wat de waarheid is. Hij is de grote leugenaar. En hij heeft veel macht op aarde. Hij wordt genoemd, de overste dezer wereld. En we zien het voor ons. We maken het in ons eigen leven mee en we zien het om ons heen. De zonde is overal. We zien het ook aan het hof van Farao. Wat een occultisme, wat een zonde. Wat een weerbarstigheid. Laat mijn volk gaan, zegt God. Maar hij doet het niet. En al deze wonderen gebeuren opdat de wereld wete dat God bij machte is om oneindig veel meer te doen dan wij kunnen bidden of beseffen. En dat we om die reden onze knieën mogen buigen om samen met alle heiligen te mogen zien de breedte en lengte en hoogte en diepte van de liefde van God, die alle verstand te boven gaat (Efeze 3).

Want we hebben een geweldige God. Hij beheerst het grote wereldgebeuren. Hij heeft alles in zijn hand. Hij herstelt alle dingen. Hier brengt Hij zijn uit­verkoren volk terug in zijn uitverkoren land. Het gaat gebeuren of we het nu willen zien of niet. Al deze plagen gebeuren, opdat wij die nu leven, erkennen, dat God de HERE, God is, de Schepper van hemel en van aarde. Daar moeten we niet te licht over denken. Dat is zo. Dat is de werkelijkheid. Gode zij dank dat al deze verhalen vermeld staan. En er zijn er nog veel meer. Want God toont zijn machtige daden. Glorie voor zijn Naam! Halleluja! Wat een gewel­dige God. Wij buigen onze knieën voor Hem. Hij zal ook mij door deze wereld heen dragen en beschermen, hoe het ook moge stormen om mij heen. Dank U wel!

Exodus 11:1-12:28

9 februari [1]

11:1

daarna zal hij u in uw geheel van hier laten gaan; wanneer hij u laat gaan, zal hij u met geweld vanhier wegdrijven.

11:3

En de HERE bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren; ook was Mozes een zeer gezien man in het land Egypte, bij de dienaren van Farao en bij het volk.

11:5

Dan zal iedere eerstgeborene in het land Egypte sterven,…

12:5

Een gaaf, mannelijk, éénjarig stuk kleinvee moet gij nemen;…

12:7

Vervolgens zal men van het bloed nemen en dit strijken aan de beide deurposten en den bovendorpel, aan die huizen, waarin men het eet.

12:11

En aldus zult gij het eten: uw lendenen omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; overhaast zult gij het eten; het is een Pascha voor de HERE.

12:13

en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij.

12:14

in uw geslachten zult gij hem als een altoosdurende inzetting vieren.

12:15

Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten;…

12:16

Zowel op den eerste als op de zevende dag zult gij een heilige samenkomst hebben; generlei arbeid zal daarop verricht worden; slechts wat door ieder gegeten wordt, alleen dat mag door u bereid worden.

12:18

In de eerste (maand), op de veertiende dag der maand, des avonds, zult gij ongezuurde broden eten, tot aan de eenentwintigste dag der maand, des avonds.

12:26

En wanneer uw zonen tot u zeggen:…

12:27

Toen knielde het volk en boog zich neer.

12:28

En de Israëlieten gingen heen en deden dit;…

Nu zal het gebeuren. Nog één plaag. Wees bereid. Dan zullen jullie uittrekken. Farao zal je met geweld wegjagen. Wees bereid. Alle eerstgeborenen van het land zullen sterven. En Mozes kondigt de plaag aan. Maar Farao luistert niet. Hij verhardde het hart van de Farao.

Dan treft de HERE voorbereidingen voor zijn volk. Ze moeten een eenjarig lam slachten. Het bloed aan de deurposten en de bovendorpel smeren, het braden en in z’n geheel eten. En wat overblijft, moet worden verbrand. Op de tiende van de maand moet je het nemen en in de avond van de veertiende moet je het slachten. Je moet het staande eten, met je schoenen aan je voeten, je lendenen omgord en de staf in je hand. Overhaast moet je het eten. Want in deze nacht trekt de engel des verderfs door Egypte. Ze moeten het vieren als een altoosdurende inzetting. Ze moeten ongezuurde broden eten, zeven dagen lang en er mag niets gezuurds in het huis zijn. Zowel op de eerste als op de zevende dag zal er een plechtige samenkomst zijn.

Nu zal het dan gaan gebeuren. Er komt een einde aan de onderdrukking van de Farao. Nu zal hij jullie laten gaan. Hij zal het met geweld doen. Ik zal alle eerstgeborenen doen sterven van de mensen en van het vee. Ga hem dat zeg­gen. Maar de HERE verhardde het hart van Farao. Waarom deed de HERE dat? We lezen dat een enkele keer. Opdat de mensen weten dat Ik de HERE, God ben. Dat Ik het ben Die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Dat de men­sen zullen moeten erkennen dat Ik God ben. En dat doen ze niet zo gauw. Er kan van alles gebeuren, maar erkennen dat de HERE God is, daar moet je wel heel wat voor doen. Vaak moeten er rampen gebeuren voordat de mensen er­kennen dat de HERE God is. In de oorlog zitten de kerken vol, zeggen ze wel eens, dan hebben de mensen God nodig in hun nood. Maar zodra het weer een beetje goed gaat dan verslapt het weer en blijven ze weg. En is het ook niet vaak zo met ons? We zitten in de piepzak en roepen God aan, maar gaat het weer een beetje dan verslappen we. Zo zijn we. Maar zo is God niet. Hij wil dat we Hem op alle momenten en altijd met liefde en geloof en gehoorzaam­heid aanbidden. En dat kunnen we ook. Want Hij wil ons daar de kracht voor geven.

God treft zijn maatregelen. Hij stelt het Pascha in. Het wordt gedetailleerd be­schreven. Neem een eenjarig lam, neem het op de tiende van de eerste maand en slacht het op de veertiende in de avond. Braad het en verbrand wat over is! Eet het gehaast, je lendenen omgord, de schoenen aan je voeten en je staf in je hand. Smeer het bloed aan je deurposten en je bovendorpel en de engel des verderfs gaat dan aan je deur voorbij. Ongezuurde broden zul je eten van de veertiende tot de eenentwintigste van de maand. En je zult het altijd vieren. En als je kinderen vragen waarom dat moet, dan zul je het ze uitleggen hoe de HERE onze huizen spaarde en de huizen der Egyptenaren sloeg. Het volk knielde en boog zich neer. Ze begrepen dat de heilige God gesproken had. Dat er iets heel belangrijks ging gebeuren. Dat er beweging zat in de zaak. God sprak en wij buigen ons hoofd en knielen neer. God spreekt. Het is geweldig. Als God spreekt, dan moeten we luisteren. Dat is niet alleen letterlijk, maar dat is ook heel concreet als we de Bijbel lezen. God spreekt door zijn Woord. En wij moeten luisteren. Het is toch geweldig om te zien hoe God zijn Woord houdt. Alles wat Hij zegt, dat gebeurt. We moeten daar onvoorwaardelijk in geloven. We moeten daar op gaan staan. Het kan niet stuk. Het gebeurt en het zal gebeuren. Het gebeurde toen en het zal ook nu gebeuren. Niet gek dat God zegt: Dit moet je altijd vieren. Waar je ook bent. Vier het. Want het zijn mijn woorden die eeuwigheidswaarde hebben. Ik heb je uit het diensthuis geleid. Ik heb grote dingen gedaan. Gedenk het. Blijf weg van de vleespotten van deze wereld. Geloof in de kracht van God. Weg met de afgoden. Slacht Mij een lam ten offer.

Eeuwen later, dan wordt de Zoon van God geslacht als een offer op het kruis van Golgotha. Wat een genade, wat een liefde van God. Wat een uitleiding uit het diensthuis van de zonde. Hij nam de straf op Zich en schonk ons genade. Hij stelde het eeuwige avondmaal in. Dat was het nieuwe verbond in zijn bloed. Dat was vervulling. Dat was de Messias Die zou komen voor het herstel van alle dingen. Dat was Gods liefde die door de verzoening van de zonde, de zonde van de wereld op Zich nam. Waardoor wij eeuwig mogen leven en de engel des verderfs aan ons voorbij gaat, omdat we het bloed van het verbond op de deurposten van ons hart laten smeren door de genade van de Messias. Wat een plan van God! Wat een heil! Wat een wonder! Wat een liefde!

Maar ook wat een tragiek! Het is zo tragisch dat de meesten van zijn volk hieraan voorbijgaan. Dat de meesten van de heidenvolken hieraan voorbij­gaan. Dat er een eeuwige strijd is tussen goed en kwaad. Dat de zonde in deze wereld heerst. Dat er zoveel ellende en ruzie is. O HERE, God, leidt ons uit dit diensthuis. Dank U wel, dat U beloofd hebt te zullen komen. De zonden zijn verzoend. U baant zich een weg dwars door de zonden heen. U vestigt dat koninkrijk van recht en gerechtigheid, waaraan geen einde zal komen. Glorie voor zijn Naam. Het is volbracht. Wat een geschiedenis. Het gebeurde, opdat we er uit zullen leren. We moeten het onze kinderen en kleinkinderen vertel­len. Het ze inprenten. We buigen ons hoofd en knielen in aanbidding voor U neer. Glorie voor zijn Naam. Dank Heer. Ik kan er niet genoeg van krijgen.

Exodus 12:29-13:16

10 februari [1]

12:29

En te middernacht sloeg de HERE iedere eerstgeborene in het land Egypte,…

12:31

gaat, dient de HERE, zoals gij gezegd hebt.

12:36

Zo beroofden zij de Egyptenaren.

12:37

ongeveer zeshonderdduizend man te voet,…

12:40

vierhonderd en dertig jaar.

12:42

Dit is de nacht van waken ter ere van de HERE voor alle Israëlieten in hun geslachten.

12:46

geen been zult gij er van breken.

13:1

Heilig Mij alle eerstgeborenen,… zowel van mens als dier; zij zijn mijn eigendom.

13:9

Het zal u zijn als een teken op uw hand en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet des HEREN in uw mond zij; want met een sterke hand heeft de HERE u uit Egypte geleid.

13:15

terwijl ik alle eerstgeborenen mijner zonen los.

Het is goed om het eens nauwkeurig te lezen. We vieren het Avondmaal, maar we weten nauwelijks waar het vandaan komt. Dat wordt er ook meestal niet bij verteld. We hebben het alleen over het nieuwe verbond in mijn bloed. Maar de Here Jezus had het over het Pascha, zoals dat is ingesteld in Egypte. Dat zal een eeuwigdurende inzetting zijn. Wat is eeuwigdurend? Eeuwigdu­rend. Wat bedoel je? Eeuwigdurend? Dat is toch niet voor tweeërlei uitleg vatbaar? Dus ook voor de gelovigen die op de stam Israël zijn geënt. Dus dat doe je dan eenmaal per jaar op die bepaalde tijd. En waarom? Opdat je nooit zult vergeten dat de HERE je met sterke hand uit Egypte uitgeleid heeft.

Als in elk huis de eerstgeborene dood is, dan is er grote rouw. Zelfs de eerst­geborenen in de gevangenis zijn dood. De eerstgeborenen van het vee zijn dood. Dat is geen kleine zaak. Dan denkt de Farao: Nu wordt het menens. Nog in de nacht ontbiedt hij Mozes en Aäron. Weg jullie! Ga weg! En doe het met haast! Heel Egypte is wakker die nacht. Want overal is er een dode. En ze geven allemaal hun goud en zilver. Wat ook een wonder. Je wilt wel van deze mensen af, die mensen met hun God. Want die God tast zelfs het leven aan. Straks sterven wij ook nog uit. En dat zou heel goed kunnen. Want de dood heerst in Egypte. En dan nemen de Israëlieten alles op. Ze nemen de onge­zuurde broden mee. Daar gaan ze. Nog diezelfde nacht. Zeshonderdduizend man, de kinderen niet mee gerekend. En nog wat ongeregeld volk gaat met hen mee. Hebt u wel eens zoveel mensen onverwachts op reis zien gaan? Dat is je niet voor te stellen, maar ze gaan. Ze waren vierhonderdendertig jaar in Egyp­te geweest. Op de kop af. Ze waren daar met zeventig in Egypte begonnen.

En dan geeft de HERE God nog nadere regels over het Pascha. Hij heiligt alle eerstgeborenen. Die zijn de HERE heilig. Ook de eerstgeborenen van het vee. Ze zullen het Pascha onderhouden in het land dat de HERE hen beloofd heeft, overvloeiende van melk en honig. Zeven dagen zullen ze ongezuurde broden eten. En jullie zullen het vertellen. Opdat de wet des HEREN in jullie mond zij. Dit is allemaal gebeurd en jullie moeten het daarom vieren. Opdat de wet des HEREN in jullie mond zij. Daar gaat het om. Dat is de bedoeling. Dus als de wet van de HERE uit jullie mond is dan gaat het verkeerd. Dan verlaat God jullie. Pas op! Vier het opdat je de grote daden van de HERE gedenkt. Van jaar tot jaar. Van dag tot dag. Glorie voor de HERE God. Hij is goed en groot. Geloofd en geprezen zij zijn Naam! Daarom: wijd Mij alle eerstgeborenen, want Farao weigerde jullie te laten gaan en daarom doodde ik alle eerstgebo­renen. Daarom zullen alle eerstgeborenen van jullie en van het vee Mij gewijd zijn. Gedenk dat de HERE jullie met sterke hand uit Egypte geleid heeft.

En die HERE God wil jullie elke keer met sterke hand uit het diensthuis lei­den. Hij blijft de God Die zijn beloften houdt. Hij gaat vooraan. Hij zal jullie niet verlaten. Hij zal jullie niet vergeten. Hij is jullie leidsman. Hij gaat voor­op. Geloofd en geprezen zij God! Wat een geweldige beloften en wat een heerlijk voorrecht om daar ook in te mogen delen. Hij gaat door. Hij laat ons niet los. De Messias is gekomen. Niet om de boel op z’n kop te zetten, maar om met Gods uitverkoren volk gewoon door te gaan met herdenken. Want het gaat om God die zijn plan volvoert. En alles weer wil herstellen zoals het was. God verkiest Zich zijn weg om het paradijs terug te brengen Heerlijk is dat. Wat een voorrecht om die Schepper van hemel en aarde te ontdekken. Glorie voor zijn Naam!

Exodus 13:17-14:31

11 februari [1]

13:17

Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren.

13:19

dan zult gij mijn gebeente van hier met u meevoeren.

13:21

De HERE ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan.

14:4

En Ik zal het hart van Farao verharden, zodat hij hen achtervolgt.

14:8

Maar de Israëlieten zetten hun uittocht voort, door een verheven hand geleid.

14:12

Want wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven.

14:14

De HERE zal voor u strijden, en gij zult stil zijn.

14:16

En gij, hef uw staf op en strek uw hand uit over de zee en splijt haar;…

14:19

ook verliet de wolkkolom haar plaats aan hun spits en ging achter hen staan.

14:20

en de wolk was duisternis,…

14:22

Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge; terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur.

14:27

zo dreef de HERE de Egyptenaren midden in de zee.

14:31

en het volk vreesde de HERE en zij geloofden in de HERE en in Mozes, zijn knecht.

Wat een machtige arm. God laat ze niet rechtstreeks gaan. Want waarom gaan ze zo’n rare omweg? Ze kunnen toch de kortste weg nemen? Dat is toch logisch? Maar nee. God kent zijn pappenheimers. Hij weet wat er in hun hart leeft. Je hebt best kans, dat indien ze straks in strijd gewikkeld raken, dat ze dan willen terugkeren naar Egypte. Dus volgen ze een andere weg. En dan verhardt God het hart van de Farao opnieuw. De Israëlieten raken in de tang. Ze kunnen geen kant op. Ze lopen naar de zee en ze kunnen niet verder. Dat heeft God hen gezegd, om die weg te nemen. Vreemd. Je kunt toch zien dat je niet verder komt. Farao denkt dat ze verdwaald zijn. Hij gaat er met zeshon­derd wagens en ruiters op af. De Israëlieten schreeuwen het uit. Ze roepen tot Mozes. We hadden beter in Egypte kunnen blijven dan hier te sterven. En zo is het. Ze denken geen moment meer dat ook nu God hen met sterke hand kan uitleiden. Neen, ze beginnen meteen weer te klagen. En dat is uit het leven gegrepen. Zo zijn wij ook. God zegent ons op overstelpende wijze, maar wij zijn bij het minste of geringste al weer aan het klagen en gaan God beschuldi­gen. Zo zijn we. Wat een ellendig volk. Dat kan toch niet? Pas het maar eens op jezelf toe.

God heeft dit ook alles voor ons opgeschreven, opdat we mogen zien de grote daden van God. Daarom lezen we toch de Bijbel? Maar nee hoor. God heeft het weer gedaan. God wist het. Zie je nu wel. Ze zijn al weer aan het klagen. Stel je voor dat Ik ze de kortste weg had laten gaan. Dan liepen ze hard hol­lend weer terug naar Egypte. En dan was mijn heilige Naam geschaad. Dat kan niet. Ik waak over mijn Naam.

Farao komt eraan. De wolkkolom gaat achter het leger. Ze kunnen daar geen hand voor ogen zien. Mozes, neem je staf op en strek je hand uit en de HERE splijt de zee. Ga er door. Ze gaan er door. Wat een wonder! Het water staat als een muur links en rechts. Wat een machtig gezicht. Wat is God groot en de mens klein. Glorie voor zijn Naam!

De Farao denkt: Ik ga achter ze aan. Ze raken in verwarring. Met hun assen zitten ze vast in het zand. Paniek, ze willen terug, maar te laat. Het water klapt met donderend geweld terug en de Egyptenaren worden verzwolgen in de zee. Wat een wonder! Er blijft er niet één over. Ze zijn weg. God doet grote dingen. Ze zien de lijken aan de kant van de zee.

Heel Israël ziet nu welk een machtige daad de HERE gedaan heeft. En ze vrezen de HERE God. Wat een machtige God! Zulke grote daden vergeet je je leven toch niet? Hier blijf je God toch eeuwig dankbaar voor? Daar kan toch niemand tegen op? God treedt heel concreet op. De wolkkolom was aan de spits van het volk. En de vuurkolom was daar gedurende de nacht, zodat het volk steeds wist welke kant de HERE God hen op wilde hebben. Het was een concreet teken van de aanwezigheid van de HERE God. De vuurkolom ging tussen de Egyptenaren en tussen Israël in. God stelt Zich op als een machtig wapen om ons de vijanden van het lijf te houden. Dat is niet veranderd. De vijand is de duivel en die probeert ons steeds in de rug aan te vallen of de verkeerde kant op te laten gaan. Dat weten we maar al te goed. Maar we pro­beren ook zelf altijd weer om het hoekje van de zonde te kijken. Daar moeten we ons van afwenden. Naar de wolkkolom kijken. Naar God kijken. Dicht bij Jezus blijven. Dan ben je veilig. Dat is geen vroom verhaal, dat is zo. Als je het doet dan werkt het. Dus doen! Vandaag ook weer doen! Doe het dan ook! Want als je het niet doet dan kom je verkeerd uit. Glorie voor zijn Naam!

Exodus 15:1-27

12 februari [1]

15:2

De HERE is mijn kracht en mijn psalm…

15:3

De HERE is een krijgsheld;
HERE is zijn naam.

15:11

Wie is als Gij, onder de goden, HERE,
wie is als Gij, heerlijk in heiligheid,
vreselijk in roemrijke daden,
wonderbaar in uw doen?

15:17

Gij brengt hen en plant hen op den berg die uw erfdeel is;
de plaats die Gij, HERE, tot uw woning gemaakt hebt;
het heiligdom, HERE, door uw hand gesticht.

15:18

De HERE regeert voor altoos en eeuwig.

15:20

En Mirjam zong hun ten antwoord:

15:21

Zingt de HERE, want Hij is hoog verheven;
het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee.

15:25

toen werd het water zoet.

15:26

want Ik, de HERE, ben uw Heelmeester.

15:27

daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen,…

Ja, je zult daar maar verbijsterd aan de andere kant van de zee staan. Het hele volk is daar droogvoets doorheen gekomen. En de lijken van de zwaar bewa­pende Egyptenaren liggen aan de oever. Van de hele vijand is niets meer over. Wat een enorm geluid toen die muur van water neerplofte boven op dat leger. En kijk nu eens, hoe rustig het water nu is. Je zou niet denken dat hier dat grote wonder gebeurd is. Wat een machtige God. Wat een machtig getuigenis. Wat een geweldige redding. Wie had dat gedacht? Wat een God. Wat een zegen. Daar willen we altijd bij horen. HERE God, U bent machtig.

Mozes zingt dan ook een lied. Hij is onder de indruk. Zijn emoties zijn alleen te vatten in een lied. In een gedicht. In een grote zegen. De HERE is mijn kracht en mijn psalm. Hij is mij tot heil geweest. Wie had dat gedacht. Het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee. Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik, de God mijns vaders. Hem prijs ik.

Je kunt toch ook niet anders. Je staat toch verbijsterd te kijken naar zoveel kracht. Naar dit grote wonder. Je denkt dat je de pan in wordt gehakt. En je wordt wonderbaarlijk uitgered. Daar kom je emotioneel helemaal niet mee klaar. Dat is een wonder. De HERE is een krijgsheld. HERE is zijn Naam. Zijn naam is Wonderbaar. Hij is HERE. Wij zijn het schepsel zijner handen. Wij moeten altijd schuilen bij Hem. Dan zijn we veilig. Overal elders gaat het verkeerd. Daar zijn de dieven en de rovers en de moordenaars. Dicht bij Jezus blijven. Hij gaf zijn leven voor ons. Hij is onze veilige haven. De vijand pro­beert ons uit zijn hand te rukken. Maar wij geven het niet op. Wij laten ons niet roven. Wij laten het niet los. We gaan met Hem de strijd in. We zien het helemaal zitten. Glorie voor zijn Naam! Halleluja! Prachtig toch. Prijs de Heer!

Gij bliest met uw adem, de zee overdekt hen; als lood zonken zij in geweldige wateren. Ze denken de wijsheid in pacht te hebben. Ze denken het voor het zeggen te hebben, maar ze zijn nergens. U blaast en er blijft niets van over. Wie is als Gij. Niemand dus. De HERE is God. Daarvan moeten we zingen. Dat moeten we proclameren. Daar moeten we de mensen toe oproepen. Glorie voor zijn Naam! Heerlijk toch. Heerlijk!

En waar gaat dit volk heen? Waarom gebeurt dit allemaal? Alleen maar op grond van Gods beloften. Hij heeft hen een stad en een land beloofd, waar doorheen en waarlangs het heil zou komen. Hij brengt hen naar het heiligdom, door zijn hand gekocht. Niet de mens staat centraal, maar God staat centraal. Geen wonder dat Mirjam en de vrouwen de tamboerijn pakken en alle vrou­wen in reidansen achter haar aangaan. Het wordt daar een groot feest aan de oever van de zee. Want God heeft grote wonderen gedaan. Daarom putten we ook vandaag kracht uit deze geschiedenis. Het was toen waar en het is ook vandaag waar. Dank U Heer. U regeert het grote wereldgebeuren. Het komt allemaal weer zo als U het bedoeld had in het paradijs. Messias Jezus is geko­men. Hij komt weer terug. Hij gaat ons voor. We zien het met onze ogen. Hij heeft het ons geopenbaard. Glorie voor zijn Naam!

Dan gaan ze verder. Drie dagreizen. Maar ze vinden geen water. Stel je voor, een mensenmassa van zeshonderdduizend plus de kinderen, en ze kunnen geen water vinden in de woestijn. Geen wonder dat ze zich zorgen maken. Dat gaat niet goed. Dan vinden ze in Mara een bron, maar het water is bitter. Daar heb je ook niets aan. En dan begint het mopperen al. Maar Mozes roept tot de HERE. En de HERE wees hem een stuk hout en hij wierp het in het water en het werd zoet. Mozes legt hen verordeningen op. Als ze Gods geboden hou­den, dan zullen ze geen kwalen van de Egyptenaren krijgen. Want de HERE is uw Heelmeester. Ze gaan verder en komen in een plaats met twaalf waterbron­nen en zeventig palmbomen en daar legeren ze zich.

Exodus 16:1-36

13 februari [1]

16:3

want gij hebt ons in deze woestijn geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen.

16:8

Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen de HERE.

16:10

en zie, de heerlijkheid des HEREN verscheen in een wolk.

16:13

En des avonds kwamen kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats; en des morgens was er een dauwlaag rondom de legerplaats.

16:15

Dit is het brood dat de HERE u tot spijze gegeven heeft.

16:20

en lieten ervan over tot de morgen, maar toen was het bedorven van de wormen en stonk.

16:26

Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er niet.

16:33

Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg dit voor het aangezicht des HEREN, om het voor de toekomende geslachten te bewaren.

16:35

De Israëlieten nu hebben veertig jaar het manna gegeten,… totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanaän.

Nu hebben ze water maar geen brood. En opnieuw, in plaats dat ze het van de HERE verwachten, beginnen ze tegen Mozes en Aäron te klagen. Waren we maar in Egypte gebleven, bij de vleespotten van Egypte, dan hadden we ten­minste te eten. Nu heb je ons in de woestijn geleid, zodat we van honger om­komen. Ziet u het voor u? Het gaat niet goed. Moeilijkheden dreigen en daar gaan we al weer de klachtenlijn in. Hoe heb je dit? En hoe heb je dat? Hadden we maar dit en hadden we maar dat. Klagen zit ons in het bloed. We zijn zo maar ontevreden. Het lijkt wel onze tweede natuur. En God heeft het altijd gedaan. Waarom heeft God dit toegelaten? Waarom? Waarom? In plaats van: O HERE God, help ons. HERE God, U hebt het beste met mij voor. U geeft uw kinderen geen stenen voor brood. Dus het moet een bedoeling hebben. Het moet goed komen. Het is uw grote ondoorgrondelijke liefde waarom dit of dat gebeurt. Daar staat de Bijbel vol van. Kunnen wij God doorgronden? Hebben wij ons zelf gemaakt? Nee. De HERE God is de Schepper van hemel en aarde. Hij heeft het grote wereldgebeuren gemaakt. We mogen Hem loven en prijzen. Bij Hem zijn we veilig. We kunnen ons zo herkennen in het volk daar in de woestijn. We hoeven hen niets te verwijten. We kunnen er beter van leren en ons bekeren. Glorie voor de Naam van God!

En dan krijgen ze manna en kwakkels. Veertig jaar lang. God geeft voedsel. Ze hoeven zich niet meer druk te maken. Maar, zegt Mozes, jullie klaagden niet tegen ons maar tegen God. Dus pas op. God heeft nu verhoord en gehol­pen, niet omdat jullie klaagden, maar om zijn grote barmhartigheid en om zijn Naam en om de beloften die Hij gegeven heeft. Ze mogen per dag verzamelen, niet meer en niet minder. De volgende dag stinkt het van de wormen. Weer zo iets. God zegt het, en ze doen het niet. Wat een wonder dat de wormen er dan uitkomen. God had het toch gezegd. Nou dan moet je het doen. Weer zo’n les. God zegt: Wees mij gehoorzaam. Doen we het niet dan moeten we ook niet opkijken dat er dan van alles gebeurt. We zitten vol ongehoorzaamheid en dan moeten we ook niet klagen dat het verkeerd gaat. Nee, dan gaat het verkeerd. Dan komen de wormen er uit. Of het nu het ene of het andere is. God is duide­lijk. Het is ook een eerlijke zaak. Als je iets moet doen om iets te bereiken en je doet het niet dan bereik je het ook niet.

De sabbat is heilig. Dan moeten ze voor twee dagen verzamelen. Dan stinkt het de tweede dag niet, want het is sabbat. Zo heeft de HERE het bepaald. Een dag toegewijd aan de Heer. Dan doe je geen werk. Dan ontspan je je, dan hei­lig je je aan de HERE. Dat staat hier over zoveel honderden jaren geleden. Dat staat er ook voor vandaag. Ook wij mogen de sabbat vieren. En die heiligen voor de HERE. Dat is geen ouderwetse opvatting in onze 24-uurs-economie, dat is een heilige verordening. Doe dat en je zult leven. Dus we moeten het doen. En de sabbat is nooit afgeschaft. Ook voor de gelovigen uit de volken niet. Het is ook een menselijke instelling om van de Joden af te komen, dat die opzij gezet werd. Dus dat klopt ook niet. Maar voor God is de sabbat heilig. Vieren dus! Volgens zijn regels.

Ze vullen een kruik met een gomer en leggen die voor het aangezicht des HEREN, opdat de komende geslachten zullen zien wat de HERE gedaan heeft door hen brood te geven. De kinderen en de kindskinderen mogen zien hoe de HERE zegent en een zegen wil achterlaten. Hoe vaak komt het niet terug, dat de HERE waarde hecht aan het vertellen van de geschiedenis. Hij wil dat de mensen weten dat Hem de eer toekomt. Dat Hij grote dingen heeft gedaan. Hij geeft aanschouwelijk onderwijs. Kijk in deze kruik zit een gomer manna dat ’s morgens als een dauw buiten de legerplaats lag. Het smaakt naar een honing­koek. Heerlijk. En het lag alleen daar waar Israël gelegerd was. Is dat geen wonder? Dat is nu de HERE, Die voor zijn kinderen zorgt. Toen en ook nu. Wandel dus in zijn wegen. Doe het en je zult leven. Kies voor het leven, opdat je zult leven.

De HERE God houdt ons zijn geboden voor, opdat we kunnen leven. Dat is pas leven. Je ontdekt het als je het doet. Glorie voor zijn Naam.

Exodus 17:1-18:27

14 februari [1]

17:4

Toen riep Mozes luide tot de HERE en zeide: Wat moet ik met dit volk doen? Nog een ogenblik en zij gaan mij stenigen!

17:6

Zie, Ik zal daar vóór u op de rots bij Horeb staan; dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen, zodat het volk kan drinken.

17:11

En wanneer Mozes zijn hand ophief, had Israël de overhand, maar wanneer hij zijn hand liet zakken, had Amalek de overhand.

17:14

en prent het Jozua in, dat Ik de herinnering aan Amalek onder den hemel volledig zal uitwissen.

18:18

Gij raakt geheel uitgeput, gij zowel als dit volk dat met u is; want dit is te zwaar voor u, gij kunt het alleen niet doen.

18:19

Vertegenwoordig gij het volk bij God en breng de zaken voor God.

18:25

Onder geheel Israël koos Mozes flinke mannen en stelde hen aan als hoofden over het volk, oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig, en oversten van tien.

Weer geen water. Wat een toestand. Ze zijn nu wel opgetrokken, maar nu hebben ze weer geen water. En dat begint het volk danig te vervelen. Ze gaan tekeer tegen Mozes. Die zegt nog wel dat ze de HERE God op de proef stel­len, maar daar hebben ze geen oren naar. Ze hebben dorst. Ze vergaan van de dorst. Als er niet gauw wat gebeurt zijn ze dood. Weg met Mozes. Mozes roept naar de HERE, O HERE God, nog even en ze stenigen mij. Dat ze daar­na allemaal dood zouden gaan van de dorst, daar denken ze niet aan. Ze zijn buiten zichzelf. Dan zegt de HERE neem je staf en sla op deze rots. En dan komt er water. Wat een opluchting. Het gevaar is geweken. Ze kunnen weer drinken. Ze noemen die plaats Massa en Meriba, omdat ze de HERE op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de HERE in ons midden of niet? En nu weten ze het toch. De HERE is in hun midden. Ze hebben brood en vlees. Ze hebben water. Ze hebben de grote wonderen van God in Egypte gezien. Nu zullen ze toch wel de rest van hun leven Gode dankbaar en gehoorzaam zijn?

De strijd met Amalek winnen ze, doordat Aäron en Hur de armen van Mozes naar boven houden. God zegt dat Amalek helemaal uitgeroeid zal worden. Mozes bouwt een altaar en noemde het: De HERE is mijn banier. En hij zeide: De hand op de troon des HEREN! Wat een vertrouwen. Wat een wonder. Wat een zichtbare aanwezigheid van God. Maar Mozes was er wel doodmoe bij geworden. Zijn armen moesten worden ondersteund. God gaf de overwinning, doch wij worden daar wel bij ingeschakeld. We moeten niet in een hoekje zitten afwachten tot God uitredding geeft. We moeten er wel op af. We moe­ten wel het slagveld op. God is aan onze kant, maar we moeten de vijand wel te lijf. Wij strijden terug met de wapenen van het Woord. We moeten Gods eer hoog houden en verdedigen. Glorie voor zijn Naam! Hij heeft alle macht.

De ontmoeting met Mozes’ schoonvader en het weerzien van zijn vrouw en zijn zonen was ook indrukwekkend. Jethro ziet nu dat de HERE God is. En ze offeren de HERE. Jethro ziet hoe Mozes rechtspreekt. Dat is niet vol te hou­den voor Mozes, voor hem niet en voor het volk niet. Mozes, concentreer jij je nu op het bij God vertegenwoordigen van het volk en op het onderwijzen. Stel anderen aan om de kleinere zaken te behartigen. En zo gebeurt het. Oversten van duizend, honderd, vijftig en tien. Wat een systeem. Dat helpt. Daar kan het volk mee overweg. Weg alle wachtlijsten. Dat principe dat geldt ook voor vandaag. We lezen van dominees die een burn-out hebben. Dat is gemakkelijk op te lossen. Jethro spreekt ook vandaag. Daar moeten we de kerk op inrich­ten. We moeten flinke mannen kiezen. Dat moeten we gewoon doen. We ho­ren almaar van moeilijkheden om de kerk in te richten. Het werk te doen. We kunnen niemand vinden. Wat is dat voor onzin. De kerk zit toch vol. En ieder kan toch wàt doen. Dan moeten we het anders organiseren. We hebben er instituten van gemaakt. We hebben er een business van gemaakt.

Wat me zo opvalt bij deze verdeling van Jethro, is dat het begint bij duizend. Dan naar honderd en dan naar vijftig en dan naar tien. De man van tien heeft er maar tien onder zich. Die kan ook niet meer aan. Die van vijftig, vijftig en dan honderd, honderd en dan van honderd naar duizend. Dat is een getrapt systeem. De moeilijke zaken gaan naar boven, maar alle kleine zaken worden direct opgelost. Iemand die maar de zorg heeft voor tien heeft daar alle tijd voor. Daar gaat het om. De wachttijden gaan weg. Je hebt zorg voor deze klei­ne groep. Je kunt daaraan ook tijd en aandacht besteden zonder dat je daar alle tijd mee kwijt bent. En zo is het. Het is belangrijk dat er aandacht is voor el­kaar. Daar hebben we allemaal behoefte aan. Het hoeven niet allemaal inge­wikkelde dingen te zijn. Het zijn vaak de kleine dingen die om een oplossing vragen. Een telefoontje is vaak al genoeg. Dan wordt ook alles hanteerbaar. Dan blijft het probleem waar het hoort. Dan zadel je er niet een gehele gemeente mee op.

Ziet u Mozes zitten met de hele dag zo’n lange rij mensen voor zich. Dat is ook niet prettig voor die mensen. Die houden dat niet vol. Vaak moeten ze de volgende dag weer terugkomen. Dat kan toch niet. Ze worden ongeduldig, zijn ontevreden. Waarom dit en waarom dat. Jethro geeft een fantastische oplos­sing. Het is zo simpel dat we denken dat het niet goed kan zijn. Zo is het vaak. We hoeven ook niet te wachten op een ander. We kunnen er zelf meteen mee beginnen. Door zorg te hebben voor hen om ons heen. Dat begint heel klein. Dat gaat vanzelf. Bel eens iemand op. Stuur een kaartje. Laat je gezicht zien. Glimlach tegen de ander. Enz. enz. Het leven is een feest. Hoe vaak hoor je niet dat jouw attentie op het juiste moment kwam. En Jezus zegt het ook heel direct. Wat is de wil van mijn Vader? Weduwen en wezen opzoeken in hun druk. Dat geldt voor dichtbij, maar dat geldt ook wereldwijd. De bijbelse principes zijn zo simpel dat als je ze toepast, je versteld zult staan dat je zo stom bent geweest om er aan voorbij te gaan. Dank U wel HERE God!

Exodus 19:1-25

19 juli [1]

19:1

In de derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag, kwamen zij in de woestijn Sinaï.

19:4

en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb.

19:5

Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij.

19:6

En Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk.

19:8

En het gehele volk antwoordde eenparig: Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen.

19:10

heilig hen heden en morgen,…

19:12

ieder die de berg aanraakt, zal zeker ter dood gebracht worden.

19:15

Weest over drie dagen gereed, nadert niet tot een vrouw.

19:18

En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de HERE daarop nederdaalde in vuur;…

19:19

Het geluid van de bazuin werd gaandeweg zeer sterk.

19:24

Daarop zeide de HERE tot hem: Ga, daal af en klim met Aäron naar boven;…

Indrukwekkend. God spreekt met Zijn volk. Ja, het volk had gezien wat God de Egyptenaren had aangedaan. Wat een macht van God, maar ook wat een macht van de tegenstander van God. Er waren tien plagen nodig om ze tot overgave te brengen. En pas toen hun eerstgeborenen dood waren, lieten ze het volk gaan. En zelfs daar kregen ze nog spijt van, waardoor de tocht door de Rode Zee het volk moest redden van de Farao, die hen alsnog terug wilde halen. Ze waren vierhonderdendertig jaar in Egypte geweest. Dat is een hele geschiedenis. Dat zijn eeuwen. Wat moet het geweest zijn toen ze uitrokken. Indrukwekkend. Hebt u zich dat wel eens voorgesteld? Met een miljoenenvolk de woestijn in. Dat kan toch helemaal niet. Naar het beloofde land. De mensen daar zien ze al aankomen. Maar God zegt: Jullie hebben het gezien. Ik heb je op arendsvleugelen gedragen. Dat is een prachtig beeld en dat begrepen ze direct. Geen nood, God is er en beschermt je. Zo heeft God zijn volk gedra­gen. Als op arendsvleugelen. Wat een prachtig beeld. We moeten de boze wijde wereld in, maar Hij laat ons niet, nooit in de steek. Het kan er soms om spannen. We kunnen het benauwd krijgen. Maar we worden nooit in de steek gelaten. Dat kan God toch niet? Hij heeft toch de mens geschapen? Hij is toch de Vader? Ja, de boze kan tekeergaan en ons het leven zuur maken en wat kunnen we daar van verhalen. De een meer en de ander minder. Maar we krijgen allemaal ons portie. Maar God is altijd sneller dan onze val. Hij strekt zijn uitgestrekte armen op het kruis van Golgotha uit om ons op te vangen in het offer en de verzoening van onze zonden. Wat een prachtig beeld. Daar word je alleen maar enthousiast van. God trekt je tot Zich. Daar ben je veilig. Dat deed Hij met het volk in de woestijn en dat doet Hij nog. God is dezelfde toen en nu en altijd. Daar staat Hij garant voor. Zie de tijden door en de geschiedenis door, tot op vandaag. Heerlijk toch!

Luister nu goed: Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn ver­bond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. Nou, dat staat. De ganse aarde behoort de HERE. Dat kan ook niet anders, want God heeft Zelf de wereld geschapen. Gelooft u het niet? Dat is dan jammer en kortzichtig. Hoe zit het dan? Waar komt de aarde dan vandaan? Hoe is het allemaal begonnen? O ja, oerknal en evolutie. Darwin. Het wordt steeds beter met de mens. Voor het begin hebben we de big bang uitgevonden. Maar wat was daar dan vóór? Hoe zit het dan met het heelal? Maar de big bang is onzin. Uit een explosie kan nooit orde ontstaan, alleen maar chaos. En Darwin probeerde alleen maar een theorie te ontwikke­len om te bewijzen dat de schepping door God niet mogelijk was. Het ging niet om een verklaring of een wetenschap. Het ging alleen maar om een theo­rie om met God af te rekenen. Dat slaat toch nergens op. Daar is de weten­schap toch niet voor. En dan met zo’n theorie als de verbetering van de mens. Maar dat is allang achterhaald. Moeten we nu ook niet te veel over uitweiden. Genoeg is dat als het de bedoeling was om te bewijzen dat God niet bestaat, dan was het kennelijk zo belangrijk dat God bestond dat ze er wel een stel wetenschappelijke leugens voor over hadden om dat zogenaamd te bewijzen. Maar wetenschap kan God niet bewijzen.

Zo, de ganse aarde behoort God toe, zegt God. Bewijs jij maar eens dat het niet zo is. Het is het meest logische om dat te geloven. Het is het meest voor de hand liggende. En God kiest een volk uit alle volken met zijn oproep om naar Hem te luisteren en zijn verbond te bewaren. Dat is ook een heldere zaak. Als God de aarde toebehoort, dan is het vanzelfsprekend dat je naar Hem luistert. Doe je dat niet, dan moet je ook niet zeuren dat je verkeerd uitkomt.

Met Abraham heeft Hij een verbond gesloten. Lees het in Genesis. Het is een eeuwigdurend verbond. Er is een volk en een land aan verbonden. En dat ver­bond moeten ze dan ook houden, want anders kan God er niets mee doen. Het gaat dus om te luisteren en in het verbond te blijven. Doen ze dat, dan zullen ze uit alle volken God tot eigendom zijn. Nou, nou, dat is nog al wat. Het uit­verkoren volk is het eigendom van God. Dat is een hechte relatie. De eigenaar en het eigendom. Dat is heel dichtbij. Dat is heel close. Dat verplicht. En wat zullen ze dan zijn. Lees het goed. Het is onvoorstelbaar mooi en geweldig. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Leest u het goed. Een koninkrijk van priesters en een heilig volk. Dat spreekt van een hechte nauwe relatie met God zelf. Hechter kan het niet. En het wordt zicht­baar in heel het volk.

Dat zijn de woorden die Mozes toen namens God moest spreken. En dat zijn de woorden die voor dit volk ook vandaag nog net zo gelden. Het is een uit­verkoren volk. Ze moeten God volgen. Zijn geboden bewaren. Dat gold toen en dat geldt nu. Doen ze dat niet, dan komen ze verkeerd uit. Dan doen ze afbreuk aan het verbond en dan zijn ze geen heilig volk. Het komt allemaal heel nauw. De opdracht is duidelijk. Volgt het volk van God de geboden van God niet op, dan overtreden ze het verbond. Dan doen ze tekort aan hun erf­goed. En dat zullen ze weten. Ook vandaag komen de Joden als ongelovigen terug in het land. Ze blijven Jood, maar ze doen er niets aan. Dat geldt ook voor de miljoenen Joden die nog verspreid onder de volkeren leven. Ze heb­ben God verlaten. En als ze al God zoeken, dan zijn ze fel gekant tegen Mes­sias Jezus. Dat is een valse messias. Dat is Messias van de goyim, de gelovi­gen uit de volkeren, die met deze Jezus niets anders hebben gedaan dan de Joden vervolgen, vermoorden, omdat die Jezus vermoord hebben. Natuurlijk, wij zullen ons deerlijk verwonden als we ons tegen Israël richten, maar het is de tragiek dat veel heidendom en afval is binnen en buiten Israël. De oproep is om een heilig volk te zijn. Dan keer je je af van de zonde. En je bent welkom in het rijk van Koning Jezus. We zien een terugkeer van de Joden naar Israël, maar de meesten komen in ongeloof terug. We zien een orthodoxie die zo fel gekant is tegen Jezus dat Joden die terugkeren en vermelden dat ze geloven dat Yeshua de Messias is, geen recht hebben op het staatsburgerschap van Israël.

Het is een indrukwekkend hoofdstuk. God spreekt tot het volk. Hij verschijnt op de Sinaï. Maar de heiligheid van God staat nog ver af van ons mensen dat de hele berg in vuur en rook is en beeft. Niemand mag de berg op. Doe je het wel, dan zul je zeker gedood worden. God laat zijn eer niet roven. Heel het volk is in spanning. Wat gaat er gebeuren? Wat een donder en bliksem. En wat een aanzwellend geluid van de bazuin. Er gaat iets heel indrukwekkends ge­beuren. Het volk moet zich heiligen en wassen en geen gemeenschap hebben met een vrouw.

Daar komt God en Mozes moet met Aäron naar boven klimmen. Wat zal het een indrukwekkend gebeuren zijn geweest. Wat zal het volk in angst en beven hebben verkeerd. Want het moet een machtig gedonder en gebliksem zijn ge­weest. Wat een vuur en een rook en heel de berg beefde. Wat gaat God doen? En zo is het vandaag ook. God is machtig. Hij is tot alles in staat. Dat zien we om ons heen. Wat is er mooier dan een pas geboren kindje. Het is een wonder van God. Daar kun je van genieten. Dat is prachtig. We hebben te maken met een machtige God. We zien het hier. Hij heeft het grote wereldgebeuren in zijn hand. Wij hebben te gehoorzamen. Dan gaat het goed. Het hele volk roept dat ook eenparig: Alles wat de HERE gesproken heeft zullen wij doen. Dat is een belofte. Doen wat de HERE zegt. Wat zegt de HERE dan? Zijn geboden en inzettingen onderhouden. Kunnen we dat? We moeten er ons naar uitstrek­ken. We weten heel goed wat wel en niet bij Jezus hoort. Maar we zijn ook zo vaak ongehoorzaam en dan gaat het verkeerd.

Wat een almacht. Wat een macht. Wat een kracht. De hele berg staat in vuur en rook. Een aanzwellend geluid van een bazuin. De berg beeft. Het kan ook niet anders. Want wie kan voor God bestaan? Niemand. Hij is zoveel hoger dan wij. Zijn gedachten zijn hoger dan onze gedachten. Als wij denken aan Hem, dan is er nog veel meer. Wij zijn nietige mensenkinderen. Als we even de berg aanraken dan gaan we eraan. Wij kunnen niet bestaan in de tegen­woordigheid van God. En toch, God komt naar de mensen. Hij wil bij ons wonen. Hij komt in Messias Jezus naar ons toe. Hij wil door zijn Geest wonen in ons hart. Dat is je toch niet voor te stellen. Dat is toch geweldig? Daar word je toch helemaal enthousiast van? Daar kom je van onder de indruk. Die God, Die hier op de Sinaï verschijnt heeft zoveel met ons op dat Hij aan ons wil verschijnen. Dat Hij bij ons wil wonen. Als je er aan denkt, dan word je er klein van. Dat kun je je dat niet voorstellen. Dan wil je toch ook niet anders, dan je naar Hem uitstrekken en ook roepen: Alles wat U gesproken hebt, dat zullen we doen. Ja natuurlijk. Dan komt het er ook op aan om dicht bij Hem te blijven. Dicht bij Hem blijven met alle vragen die op je afstormen. Hij geeft je de bescherming die je nodig hebt. Te schuilen in de almacht van de Allerhoog­ste. Daar staan de psalmen vol van.

Exodus 20:1-26

20 juli [1]

20:1

Toen sprak God al deze woorden:

20:2

Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.

20:3

Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

20:4

Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.

20:5

Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,

20:6

en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

20:7

Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn Naam ijdel gebruikt.

20:8

Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt;

20:9

zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;

20:10

maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont.

20:11

Want in zes dagen heeft de HERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevenden dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die.

20:12

Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw God, u geven zal.

20:13

Gij zult niet doodslaan.

20:14

Gij zult niet echtbreken.

20:15

Gij zult niet stelen.

20:16

Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

20:17

Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

20:18

En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan.

20:19

En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, dan zullen wij horen; maar God spreke niet met ons, opdat wij niet sterven.

20:20

Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen om u op de proef te stellen, en opdat er vrees voor Hem over u kome, dat gij niet zondigt.

20:21

Het volk nu bleef van verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid waarin God was.

20:24

Op elke plaats waar Ik mijn naam doe gedenken, zal Ik tot u komen en u zegenen.

20:25

dan moogt gij het niet bouwen van gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het.

20:26

Ook moogt gij niet langs een trap naar mijn altaar opklimmen, opdat daarop uw schaamte niet zichtbaar worde.

Het volk staat daar onder aan de berg. Donderslagen, bliksemstralen, het geluid van een bazuin en een rokende berg. Dat moet een angstaanjagend gebeuren zijn geweest. Ze zijn dan ook bang. Wat moet dat worden? Wat een almachtige God hebben we. Hoe is het mogelijk dat die God zo dicht bij de mensen komt. Mozes zegt: Vrees niet, want God is gekomen om u op de proef te stellen, en opdat er vrees voor Hem over u kome, dat gij niet zondigt. Als je die almacht van God ziet, als je weet dat God groot is, dan wil je toch niet anders dan Hem gehoorzamen? Dan vlucht je weg van de zonde. Want wie kan zich voor die God verbergen? Alles ligt open voor Hem. Maar eens temeer weet je dat je bij Hem veilig bent. Dan kan niets je van Hem aftrekken. Want niets is bestand tegen de almacht van God. Dat is toch een geruststellende gedachte? Als je aan jezelf denkt, dan weet je niet hoe ver je van die almacht van God moet weggaan. Want Hij is zo heilig, dat je ervaart dat je alleen maar veilig bent als God je naar Zich toetrekt. Hoe kunnen we voor God bestaan? Maar dan roept God en zegt vol ontferming en genade: Kom maar. Ik geef je Mijn geboden. Die zijn niet te moeilijk. Die zijn niet onmogelijk, dat je er allerlei halsbrekende toeren voor moet uithalen om ze te houden. Deze gebo­den zijn in uw mond en in uw hart om ze te doen. Ik houd jullie voor: de dood en het leven. Kies dan het leven, opdat je leeft! Hij doet het willen en het wer­ken. En dan spreekt God. De tien geboden. Fantastisch. Moeten we uit ons hoofd leren. Moeten we op de tafel van ons hart schrijven. Daar moeten we bij leven. Het is het mooiste wat je kunt bedenken. Daar ben je veilig bij. Daar ontvang je vrede van. Dat is je richting in je leven. Glorie voor zijn Naam! Probeer het maar. Het is waar, het werkt. Het werkt, omdat het van God komt. Ga het stuk voor stuk maar na.

God heeft hen uit Egypte geleid. Dat is een feit. Dat was een geweldige daad. Daar konden de afgoden van de Eyptenaren niet tegen op. God heeft het gedaan, dus: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Punt uit. En er wáren wat andere goden; alle volken hadden hun eigen afgod. Het wemelde van de afgoden. Er kon niet iets gebeuren of er was een afgod bij betrokken. Heel het leven van de mensen was in de ban van de afgoden, de hogere machten. Afblijven, niet mee bemoeien. Je alleen houden aan de open­baring van God. Dat gold toen en dat geldt vandaag.

Dus geen afbeeldingen van wat dan ook, waar je waarde aan hecht, waar je denkt kracht van te ontvangen. Want Ik ben een naijverig God. Als jullie den­ken de kracht te moeten ontvangen van iets of iemand anders dan van Mij, dan moet je het zelf maar weten. Maar je zult zien dat het je aftrekt van Mij, ook in je gedachten. Pas op, want jouw afval heeft invloed op je kinderen. Niet dat Ik dat wil, maar dat werkt zo. Daarom, pas op, blijf dicht bij God, want het heil van je kinderen hangt er van af tot in het derde en het vierde geslacht. En hoe waar is het niet. We zien het voor onze ogen. Als wij geen ernst maken met het evangelie en het dienen van God, dan is het een zeer groot wonder als onze kinderen het wel doen. Laat staan onze kleinkinderen. Daarom is het zo belangrijk dat we zelf naar Gods beloften leven en het ook onze kinderen in­prenten. Want als wij niet het voorbeeld zijn, dan vallen ze van ons af. Dat gaat heel snel. En als wij denken de kantjes er wel van af te kunnen lopen, dan néémt God het niet. Niet dat Hij zo’n straffende God is, maar Hij laat zijn eer niet roven door ons eigenzinnig gedrag. Want er volgt meteen dat Hij barm­hartigheid doet aan duizenden van hen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden. Dat is toch geweldig? Als we Hem liefhebben dan is Hij ons genadig en barmhartig. Lankmoedig en groot van goedertierenheid. God wil het heil voor ons mensen. Hij weet dat we in zonde ontvangen en geboren zijn. De zonde heerst ook in ons sterfelijk lichaam. Maar Hij is ons genadig en barmhartig, als wij ons inzetten om zijn geboden te bewaren en Hem liefheb­ben. Dat is een geweldig rustgevende en aantrekkende gedachte. Vlucht maar naar Jezus en Hij zal je met open armen ontvangen met al je lek en gebrek. Dat is heerlijk. Daar wil je bij horen. Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Nou, dat is toch geweldig. Of niet? Dat is geen fabeltje, dat is werkelijkheid. En het gaat niet om een enkeling. Neen, Hij doet barmhartigheid aan duizenden van hen die Hem liefhebben. Dat gaat wereldwijd. Dat was toen en dat is nu nog zo. Volg Hem en je zult behouden worden!

Ja, dan spreekt het vanzelf, dat je de naam van de HERE uw God niet ijdel gebruikt. Dat is logisch. Als je het wel doet, dan haal je schuld over je heen. Want God laat niet met zich spotten. Dat komt heel scherp. Het is niet zo dat God zit te wachten tot Hij je kan pakken, neen, het is het omgekeerde. God wil je beschermen en je op het rechte pad houden door het maar heel duidelijk te zeggen. Je bent gewaarschuwd om dicht bij Hem te blijven. En als je willens en wetens toch de naam van God ijdel gebruikt, dan moet je niet opkijken als dat je zwaar komt te staan. Je haalt het toch zelf over je heen?

En dan komt er een geweldig gebod. Gedenk de sabbatdag, dat je die heiligt. Zes dagen zul je arbeiden maar de zevende dag is een rustdag. God schiep de aarde in zes dagen en Hij rustte op de zevende dag. En dat mogen wij ook doen. We hoeven ons niet almaar af te sloven. Er is een moment van rust. Zes dagen werken en de zevende dag rust. God houdt er rekening mee, daar we anders opgezweept worden. Door het werk en de zonde en het zweet onzes aanschijns voortgestuwd worden. Neen, neen. Rust op de zevende dag. Dat deed God ook Wat een geweldige instelling. God kent geen continue arbeid. God kent geen jachtig leven. God kent alleen maar rust. Ja, werken moeten we. Dat deed God ook. Maar Hij zag op de zevende dag dat het zeer goed was. De schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen en we jagen maar door. Er is geen rust. Alles gaat door. De sabbat is geen hinderlijke onderbreking in ons economisch gejaag. Zonde toch, dat we een dag moeten missen. We pas­sen er wel een mouw aan om alles toch continu te kunnen laten lopen. We hebben de boel omgedraaid. De sabbat is geen sluitstuk van de economie, maar de sabbat is de basis, het rustpunt waar alles om draait. Heerlijk toch. We moeten Gods principe weer herontdekken. Het is nog al uitgebreid om­schreven. Het gaat niet alleen om jezelf, maar om alles om je heen. Om heel de schepping. Daar zit een geweldig principe in. De hele schepping bloeit op. Heerlijk. Wat een geweldige zegen.

Natuurlijk gaat het om de sabbat. Wij hebben er de zondag van gemaakt. Maar niets is minder waar. We moeten natuurlijk de sabbat houden. Dat geldt voor iedereen. Natuurlijk zit het niet op een dag vast. Maar als we serieus zijn en de Schrift de Schrift laten, dan is de rustdag de sabbat. Dat is een goddelijke in­stelling voor alle mensen. Daar moeten we ons aan houden. Dat we de zondag niet zo maar kunnen afschaffen, kan wel zo zijn, maar we kunnen geen kant op dat hier over de zevende dag wordt gesproken en dat is de sabbat, die wij ge­woonlijk zaterdag noemen. Als we er aan denken hoe heel onze wereld verhei­denst is, dan schrik je. Zaterdag, betekent de dag van Saturnus. Zondag, de dag van de zon, maandag, de maan. In onze kalender zijn we verheidenst door de eerste eeuwen van de Griekse, de Romeinse en de Germaanse godsdien­sten. Daar zitten we nu nog aan vast. Exodus 23 vers13 zegt: Ten aanzien van alles, wat Ik u bevolen heb, zult gij op uw hoede zijn; de naam van andere goden zult gij niet noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord worden. En wat doen wij? Wij zijn helemaal niet op onze hoede om de namen van andere goden uit te spreken. Bij elke afspraak die we maken, verbinden we er een afgod aan, zowel door de naam van de meeste maanden en zeker door die van de dagen van de week. En dan vinden we het vreemd als Chinezen hun jaren de naam geven van een demon. Bovendien wij gelovigen zijn geroepen om Israël jaloers te maken, ze moeten zien dat wij de HERE dienen. Dat kunnen ze toch niet als we ons niet eens aan die eenvoudige Geboden houden. Ner­gens staat dat de zondag in de plaats van de sabbat gekomen is. We moeten terug naar de oorspronkelijke bijbelse principes. Dat is de basis, het houvast waarop we staande kunnen blijven. De tien geboden zijn de tien geboden.

Daarna komt: Eert uw vader en uw moeder. Dat spreekt vanzelf. Dat geldt voor iedereen. Dat geldt voor de kinderen en dat geldt voor de ouders naar de kinderen. Kinderen worden geboren uit die ouders. Het is de band door de ge­slachten en de geschiedenis. Dat werd in de tijd van toen nog veel meer begre­pen dan nu. Ouders en kinderen. Daar is altijd wat. Er kan ontzettend veel verkeerd gaan. Maar het blijft: eer je vader en je moeder. Dat is een opdracht. Dat geldt niet alleen voor ouders waar je het wel mee ziet zitten. Dat geldt ook als het moeilijke ouders zijn. Dat rechtvaardigt die ouders niet, maar het geeft jou de basis om het alles te zien zoals God het ziet. En dan is dit gebod ook van invloed op de geslachten. De zonde van de ander heeft invloed op de vol­gende geslachten. En hoe vaak zien we het niet tot ver in de geslachten? Het kan vreselijk zijn. Aan dit gebod wordt ook een belofte verbonden: opdat je lang leeft in het land dat de HERE jouw God je geven zal. Het gold voor Israël wel heel bijzonder. Er is leven aan verbonden. Maar het is ook universeel. Hoeveel leed en ellende is er niet als in families ruzies zijn? Hele families liggen uiteen, zelfs over de dood heen. Wat een ellende.

En alsof er nog snel enkele dingen genoemd moeten worden, komen de vol­gende geboden:

Gij zult niet doodslaan.
Dat spreekt toch vanzelf? Kennelijk niet. Wat is er een doodslag in woorden, gedachten en daden. We vermoorden elkaar constant. Klip en klaar. Gij zult niet doodslaan. Waar zit je hart? Doodslag zit heel dicht bij ons hart. We zit­ten zomaar aan de verkeerde kant. Want de tegenstander van God, de duivel, de mensenmoordenaar van den beginne, doet niets anders dan om ons aan de kant van de doodslag te trekken. Dat is een heel gevecht. Daar moeten we ons tegen wapenen.

Gij zult niet echtbreken.
Is dat nu nodig, om dat na de doodslag te noemen? Kennelijk. En hoe waar is het? Jezus zegt later: Ieder die in z’n hart een vrouw aanziet, pleegt reeds echtbreuk. Hoe waar is dat niet? De zonde van het oog is onvoorstelbaar. En wat is er niet een verleiding. God heeft de vrouw gemaakt om haar te bemin­nen. Maar echtbreuk ligt op de loer. We worden verleid en we verleiden. Dan is een direct gebod: Gij zult niet echtbreken. We hebben de echt en dat geldt onvoorwaardelijk. Wat een ellende als we hier mee gaan marchanderen. Het leven zit er vol van. Hoe moeilijk is het voor jongens en meisjes om rein en heilig op te groeien? De hoererij, de seks, zit er zo maar in. Het is de invals­poort voor de duivel. Het is vreselijk. En we worden er zo maar door geraakt. Het is gevaarlijk. We moeten ons constant reinigen en heiligen. Want de in­vloeden zijn er wel. We moeten ons daar krachtig tegen verzetten. Pas op. Het hoerenloeder ligt om de hoek. En Jezus is daar heel duidelijk over: Wie daar aan mee doen, zullen het koninkrijk der hemelen niet beërven. Punt uit.

Gij zult niet stelen.
Het mijn en dijn. Wat wordt er niet gestolen? Maar het is een basisgebod. Wat jou niet toebehoort daar moet je van afblijven. Het is heel belangrijk dat we de eigendoms verhoudingen in het oog houden. Dat geldt ook in breder verband. Dat heeft ook te maken met armoede en rijkdom. Als wij de arme het leven niet gunnen en zijn rechten stelen, dan zijn we ook schuldig. Daarom is God zo precies om ook de eigendoms verhoudingen te regelen, opdat ieder aan zijn trekken kan komen. Dat geldt op micro en dat geldt op wereldwijd niveau. We moeten de mensen niet van hun eigendomsrechten beroven. Gij zult niet ste­len. Daar kunnen we en moeten we een breed verhaal over houden. Vandaag aan de dag, als we zien hoe wereldwijd de eigendoms verhoudingen door de dictatuur van het geld worden geroofd, dan slaat de schrik je om het hart. Het is verschrikkelijk. Het begint allemaal in het hart van de mens. Als de barm­hartigheid jegens elkaar zoek is, dan roven we en stelen we. En dat heeft direct te maken met het volgende gebod.

Gij zult niet begeren.
De begeerte, de hebzucht, de jalousie, dat zit zó in ons gebakken, dat God er wel een krachtig gebod van moet maken. En dat gaat ook heel breed. Je zult niet begeren dat wat van iemand anders is. In alles. En de begeerte zit ons direct op de hielen. Maar je moet de andere gunnen wat hij heeft. Je moet tevreden zijn met wat je hebt. Doe je het niet, dan ben je steeds bezig om je ook druk te maken over dat wat een ander heeft. Het gaat om de vrede en de tevredenheid in je eigen hart. Heb je daar rust, dan ben je gelukkig en dan valt al die begeerte en die lust van je af. Dan zie je de vrede in je hart en dat gun je iedereen. Wat is er een begeerte in de wereld. Dat zien we vandaag ook als we aan de ‘begeerteduivel van het geld’ denken. De zucht naar geld is de wortel van al het kwaad. Vreselijk.

Wàt een universele wet. Wàt een zegen. Wat gaat er van de tien geboden een rust uit. Je krijgt er niet genoeg van. De tien geboden zijn een zegen. Je wordt er rustig van. Je krijgt er vrede van in je hart. Je ziet dat je er een gezin, een familie, een samenleving op kunt bouwen. Daar komen welzijn en welvaart uit voort. Daar word je enthousiast van! Dat moeten we gaan toepassen. Dat werkt! Het werkt! En dat is God. God is goed voor alle mensen. Gods wetten zijn universeel, omdat de aarde Hem toebehoort. Of je het nu gelooft of niet. Het is waar! Probeer het maar!

Exodus 21:1-36

21 juli [1]

21:2

Wanneer gij een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen, maar in het zevende jaar zal hij om niet als een vrij man weggaan.

21:3

Indien hij alleen gekomen is, zal hij alleen weggaan; indien hij gehuwd was, dan zal zijn vrouw met hem weggaan.

21:4

Indien zijn heer hem een vrouw gegeven heeft en zij hem zonen of dochters gebaard heeft, zal de vrouw met haar kinderen het eigendom blijven van haar heer, en hij zal alleen weggaan.

21:6

hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen, en zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen.

21:7

En wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, zal zij niet weggaan zoals de slaven weggaan.

21:11

Indien hij haar deze drie dingen niet doet, zal zij weggaan, om niet, zonder geld.

21:12

Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden.

21:13

doch dat God het zijn hand deed overkomen,…

21:17

Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden.

21:19

slechts diens gedwongen rusttijd zal hij vergoeden en voor genezing zorgen.

21:22

naardat de man van die vrouw hem oplegt,…

21:23

zult gij geven leven voor leven,

21:24

oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet,

21:25

blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem.

21:27

zal hij hem om zijn tand vrijlaten.

21:29

dan zal het rund gestenigd worden, maar ook de eigenaar zal ter dood gebracht worden.

21:32

dan zal hij dertig sikkels zilver aan den heer van deze geven,…

21:33

en er valt een rund of een ezel in,…

21:34

hij zal er geld voor teruggeven…

21:35

dan zal men het levende rund verkopen en zijn prijs verdelen en ook het dode dier zal men verdelen.

Er wordt hier een rechtssysteem opgebouwd. De tien geboden zijn als het ware de grondwet. Nu komen de verdere wetten en geboden.

Het begint met de koop van een slaaf. Het past in het gebod van het sabbat­jaar. In het zevende jaar komt iedereen weer vrij. Dat was voorschrift. Dat was een economisch principe. Je kon jezelf verkopen, maar je weet dat je weer vrij komt. Wat heeft dit voor de prijs als gevolg? Koop je de slaaf vlak na het sab­batsjaar, dan is de prijs hoog, want je kunt er zes jaar profijt van hebben. Koop je hem vlak tegen het zevende jaar, dan is de prijs laag, want hij komt zo weer vrij. Wat is de prijs van een slaaf? Je moet er wel aan kunnen verdienen. Dus het zal wel ongeveer het bedrag zijn dat je aan onderhoud en voeding voor hem en zijn gezin kwijt bent in het aantal jaren dat hij voor je werkt. Je maakt een contract voor een bepaalde tijd. Daarna kun je een nieuw contract opmaken. Het kan dus nooit zo zijn dat iemand voor zijn leven slaaf is.

Er worden ook regels voor zijn vrouw gezet. Die komt ook vrij. Maar zijn er kinderen geboren dan blijft de vrouw met haar kinderen, als de vrouw onaf­hankelijk van de man slavin geworden was en de heer de slavin aan de slaaf als vrouw gegeven had. De ‘gewone’ slavinnen (die dus niet met hun echt­genoot slaaf waren geworden) waren namelijk wel voor altijd aan hun heer gebonden. De slaaf kan gaan. Dat is vreemd, waarom was dat zo? De vrouw bleef dus. Dat betekent dus ook dat de heer haar onderhield. Ze kon met de slaaf niet in armoede vervallen als hij zich niet kon verhuren. Het was een garantie voor ‘minimumloon’ voor de vrouw en haar kinderen. Maar wilde de man ook blijven omdat het hem goed beviel en omdat hij niet bij zijn vrouw weg wilde gaan, dan kreeg hij een priem door zijn oor. Dan bleef hij wel voor altijd de heer dienen. Dan gold het sabbatsjaar niet. Interessant om te weten hoeveel slaven een gat in hun oor hadden. Ik neem aan dat heel veel mannen dan bij hun vrouw wilden blijven.

Het vervolg gaat over doodslag met opzet en zonder opzet. Zonder opzet, dan kun je vluchten naar de vluchtsteden. De doodstraf volgt als je de ander tekort doet. Dat geldt ook als je je vader of moeder vervloekt. Dat is dus net zo erg als doodslag. Dat is nog al wat. Je moet je vader en moeder eren, staat er in de grondwet. De tien geboden laten zien hoe belangrijk God de familieverhoudin­gen ziet. Dat geeft verplichtingen voor de ouders en voor de kinderen. Maar het gebod geldt voor alle ouders en alle kinderen. Dat geldt dus ook voor ouders die niet zo aardig zijn. Er is geen uitzondering gemaakt. Juist ouders, die moeilijk kunnen zijn, moet je toch eren. Dat ontslaat de ouders niet van de opdracht om goed voor hun kinderen te zijn. We lezen daar veel meer over. Ouders, prikkelt uw kinderen niet, enz. Maar het is erg belangrijk om deze regel heel direct te nemen, want God heeft er de doodstraf aan gekoppeld.

Vervolgens gaat het over het slaan van slaven, het stoten van een zwangere vrouw. In principe gaat het oog om oog en tand om tand. Je moet vergoeden wat je aan schade toebrengt. Als het een slaaf betreft moet je hem vrijlaten.

Doet een dier iets tegen een mens of een dier tegen een dier dan zijn er ook regels. Als je een put graaft en een dier valt erin, dan zijn er regels. Het is interessant dat de wetsregels altijd gericht zijn op het herstel van de relatie tussen de mensen. De doodstraf is niet als straf bedoeld, maar als preventie. Als je het niet doet, dan zul je leven. En het is heel belangrijk dat je regels hebt om samen te kunnen leven. Het is Gods bedoeling dat mensen in harmo­nie samen kunnen leven.

Exodus 22:1-31

22 juli [1]

22:3

indien de zon was opgegaan, rust daarop wel bloedschuld…

22:4

zal hij het dubbele als vergoeding geven.

22:5

zal hij het beste deel van zijn eigen akker of het beste deel van zijn wijngaard als vergoeding geven.

22:9

Hij, die de goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste het dubbele als vergoeding geven.

22:12

Maar indien het zonder meer van hem gestolen is, zal hij aan de eigenaar vergoeding geven.

22:15

Indien de eigenaar er bij was, zal hij geen vergoeding geven.

22:16

Wanneer iemand een maagd verleidt, die niet ondertrouwd is, en gemeenschap met haar heeft, dan zal hij haar tegen de volle bruidsprijs tot vrouw nemen.

22:18

Een tovenares zult gij niet in leven laten.

22:19

Alwie met een dier gemeenschap heeft, zal zeker ter dood gebracht worden.

22:20

Wie aan de goden offert, behalve aan de HERE alleen, zal met den ban geslagen worden.

22:21

Een vreemdeling zult gij niet onderdrukken, noch hem benauwen, want gij zijt vreemdelingen geweest in het land Egypte.

22:22

Geen enkele weduwe of wees zult gij verdrukken.

22:23

indien zij luide tot Mij roepen, hun geroep horen,…

22:24

en Ik zal u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen weduwen worden en uw kinderen wezen.

22:25

Indien gij aan mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, zult gij u niet als een schuldeiser jegens hem gedragen: gij zult hem geen rente opleggen.

22:27

Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig.

22:28

De goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.

22:29

Gij zult niet talmen, van uw graan- en van uw wijnoogst te geven. De eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven.

22:30

Evenzo zult gij doen met uw runderen en met uw kleinvee: zeven dagen zullen zij bij de moeder blijven, op de achtste dag zult gij ze Mij geven.

Het is juist om ook eens goed te bekijken hoe het zit met de eigendomsverhou­dingen. Er waren kennelijk ook dieven. En als je de dief betrapt en hem doodt in het donker, dan is er geen bloedschuld. Maar is het dag, dan is er wèl bloed­schuld. Kennelijk is het zo, dat je bij diefstal de dader niet mag doden. Je mag hem wel afschrikken.

Als je steelt dan moet je het vergoeden met meer dan je gestolen hebt. Als er brand is dan moet het volledig vergoed worden door degene door wie de brand ontstaat. Is er geld verdwenen dan moet je het dubbel teruggeven. Wordt iets gestolen dat je in bewaring hebt, dan moet je het teruggeven. Het zijn allemaal op zich vanzelfsprekende regels, maar kennelijk vindt God het noodzakelijk om het allemaal te regelen.

Het gaat ook over een maagd waarmee iemand gemeenschap heeft. Die moet je dan trouwen tegen de volle bruidsprijs. Indien de vader ten stelligste wei­gert, dan moet de bruidsschat in zilver worden afgewogen; er staat niet bij waarom de vader zou kunnen weigeren. Het zal wel betekenen dat het meisje waarschijnlijk nooit meer zal trouwen en altijd bij de vader zal moeten blij­ven.

Een tovenares zult gij niet in leven laten. Dat is klare taal. Geen andere goden voor mijn aangezicht, had de HERE gezegd. Weg met occultisme. Weg met tovenarij. Niets mee te maken. Als je met een dier gemeenschap hebt. Dan word je gedood. En als je offert aan de goden, dan word je in de ban gedaan.

Vervolgens de geboden voor de vreemdeling. Die moet je goed behandelen, want denk er aan, dat jullie ook vreemdelingen zijn geweest in Egypte. En hoe vreselijk was dat niet? Weduwen en wezen moet je verzorgen. Doe je het niet, dan zal God je met het zwaard doden. Dat is nog eens een zware straf. Te gek. Dan wordt je eigen vrouw weduwe en je kinderen wezen. Wanneer je aan een arme leent dan zul je je niet als schuldeiser tegen hem gedragen. Gij zult hem geen rente opleggen. Indien je zijn opperkleed tot pand neemt, dan zul je het voor zonsondergang terugbrengen, want het is zijn enige bedekking; daarmee zal hij zich te ruste leggen. Wanneer hij Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig.

Het is goed om de Bijbel door te gaan, wat gezegd wordt over de wezen en weduwen in hun druk en hoe we ons ten opzichte van hen hebben te gedragen. Er staat nogal veel op het spel. Als je er niet goed voor zorgt dan kost het je leven. Dan wordt je vrouw zelf weduwe en je kinderen wees. God hecht dus veel waarde aan de zorg voor de ouderen, de weduwen en de wezen. God hecht veel waarde aan het feit hoe we met de vreemdeling omgaan en hoe we met de armen omgaan. We mogen wel lenen, maar we moeten hem niet achter de broek zitten. En we mogen hem geen rente opleggen. Er heerst grote zorg en liefde voor de armen bij God. En dat gaat heel ver. Je moet ook niet talmen van je oogst te geven. Het eerstgeborene is voor God. Gij zult Mij heilige mensen zijn. Het is erg belangrijk dat we de geboden van God onderhouden.

Vlees van verscheurde dieren mag je dan ook niet eten. Dat is voor de honden. Het is goed om het allemaal eens op een rijtje te zien. De geest erachter is, dat God een barmhartig God is. Hij wil het goede voor alle mensen en wij moeten net als God ook goed zijn voor onze naaste. Dat is een heerlijk principe en daar is ook zegen aan verbonden. Prijs God! Wat een God! Wat een zegen! Dat zijn geen geboden uit een verleden tijd. Dat is de geest van God achter deze geboden en daar kunnen we ook vandaag aan de dag mee vooruit. Wat doen we voor de wezen en de weduwen dichtbij en veraf? Te beginnen in onze eigen familie. Besteden we wel aandacht aan hen? Of hebben we het te druk? Welke prioriteiten stellen we? Verkeerde? Waarom al die eenzaamheid en die laksheid en die ongeïnteresseerdheid? De bejaardenhuizen zitten vol met een­zame mensen. Dat slaat toch nergens op. Daar klopt toch niets van. Daar staat schuld op. De straf van God.

En dan de armen. Wàt een armen in de wereld. Wàt een ellende. Wàt een ge­ploeter. Wàt een onrecht. Daar word je toch niet goed van. Dat is onze schuld. Daar kunnen wij toch heel veel aan doen. Hier staat het heel duidelijk. Daar moeten we dus ons leven op inrichten. En dan het geven. We moeten geven van wat we verdienen. We moeten de eerstgeborenen geven van onze kinderen en van ons vee. Waar zit ons hart als het om geven gaat? We lopen toch wel vast als we dit lezen. Wat zou er moeten veranderen als we ons leven er eens op nakijken? We zouden eens moeten kijken waar we dan uitkomen. We zul­len versteld staan. Te beginnen bij jezelf.

Exodus 23:1-33

23 juli [1]

23:2

Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen,…

23:6

Gij zult het recht van de arme onder u in zijn rechtsgeding niet buigen.

23:10

Zes jaar zult gij uw land bezaaien en zijn opbrengst inzamelen,

23:11

maar in het zevende jaar zult gij het braak laten liggen en met rust laten, opdat de armen van uw volk eten,…

23:12

Zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten,…

23:14

Drie maal in het jaar zult gij Mij een feest houden.

23:15

Het feest der ongezuurde broden…

23:16

Ook het feest van de oogst, der eerstelingen…

23:16

en het feest der inzameling aan het einde des jaars,…

23:17

Drie maal in het jaar zullen al uw mannen voor het aangezicht van den Here HERE verschijnen.

23:31

En Ik zal u het gebied geven van de Schelfzee tot de Zee der Filistijnen en van de woestijn tot de Rivier,…

Duidelijk. Recht en gerechtigheid doen. De meerderheid in het kwaad niet volgen. Vandaar ‘Schreeuw om Leven’: de waarheid en de liefde van God toe­passen op alle terreinen van het leven. En vul maar in. Heiliging: Wees heilig, want Ik ben heilig. De zes jaar en de rust in het zevende jaar, de zevende dag. Het eten van de ongezuurde broden, zeven dagen. Wat een zegen. Het sabbats­jaar. Alles komt weer op z’n plaats. Onderhoud de feesten, drie per jaar. Het Pascha, Pinksteren en het Loofhuttenfeest. Dat geldt ook voor ons die geënt zijn op de stam! De arme komt ook eens aan de beurt en de dieren van het veld. Een geweldige economie. Het maakt iets vol.

Je zult het recht niet buigen. Voor het recht is iedereen gelijk. Dus de arme kan niet de dupe worden. Want dat is onrecht. Je mag geen steekpenningen aannemen. Je mag de rechter niet omkopen. Een vreemdeling mag je niet ver­drukken, want je bent zelf vreemdeling in Egypte geweest en weet dus hoe dat voelt. Dus kom op voor de arme, de weduwe en de wees en de verdrukte. Dat moet je zonder voorwaarden doen. Daar word je zelf niet minder van, maar beter. Want dan kan de HERE je zegenen. Hij zal je brood en je water zegenen en de ziekte uit je midden verwijderen. Er zullen zelfs geen misgeboortes zijn of onvruchtbaarheid. Wat een zegen is er verbonden aan het houden van de wet!

Exodus 24 1-25:9

24 juli [1]

24:3

Al de woorden, die de HERE gesproken heeft, zullen wij doen.

24:7

Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.

24:8

Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden.

24:12

dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.

24:15

Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg.

24:16

De heerlijkheid des HEREN rustte op den berg Sinaï, en de wolk bedekte hem zes dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes midden uit de wolk.

24:17

De verschijning van de heerlijkheid des HEREN was als verterend vuur op de top van den berg ten aanschouwen van de Israëlieten.

24:18

Mozes ging de wolk in en besteeg den berg. En hij bleef op den berg veertig dagen en veertig nachten.

25:2

Zeg tot de Israëlieten dat zij voor Mij een heffing inzamelen;…

25:8

En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.

25:9

Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van den tabernakel en het model van al zijn gerei.

Het verbond wordt gesloten. Mozes las uit het boek van het verbond. Welk boek was dat? Het was het verbond dat Hij sloot met Abraham, lees Psalm 105. Het verbond met zijn volk. Een eeuwig verbond. Dat vraagt trouw en gehoorzaamheid. Het volk zegt dat ze dat ook zullen doen.

In het Nieuwe Testament lezen meer over het verbond. Wat een eenheid.

Mattheüs 26:26

En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.

Mattheüs 26:27

En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit.

Mattheüs 26:28

Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

Mattheüs 26:29

Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders.

Marcus. 14:24

En Hij zeide tot hen: Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt.

Lukas 22:20

Evenzo de beker, na den maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.

1 Corinthiërs 11:25

Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis.

Hebreeën 9:19

Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk,

Hebreeën 9:20

zeggende: Dit is het bloed van het verbond, dat God u heeft voorgeschreven.

Hebreeën 10:29

Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?

Indrukwekkend. Naderen tot God. God wil het goede voor de mensen. Doet dat en gij zult leven. De geboden zijn ons ten goede, opdat wij leven hebben en overvloed. Het verbond is een hechte eenheid. Doe dat! Als we zeggen dat we het doen, dan moeten we het ook doen. Dat betekent in de eerste plaats: weten wat God bedoelt. Dicht bij God en zijn Woord blijven leven. Messias Jezus kwam, omdat de zonde verzoend moest worden. Hij gaf zijn leven als losprijs voor velen. Dit is het nieuwe verbond in mijn bloed. Nu ligt de weg weer open. Voor de Jood, maar ook voor de Griek. Alleen het bloed des ver­bonds reinigt ons van alle zonden. Door genade ben ik een kind van God. Geweldig. Hebreeën is een geweldig boek om je wat dit betreft in te verdie­pen. Je kunt er wel over doorschrijven en dat moeten we ook doen. Er komt geen einde aan. Wat een rijkdom! Wat een zekerheid! Het is waar, omdat het waar is. Wij zijn het bewijs van zijn waarheid omdat wij het geloof hebben aangenomen. Het heil is verbreed naar de volkeren. Het geldt nu ook voor ons. Prijs de Heer! Hij stierf ook voor mijn zonden. Ik ben geënt op de stam.

Dan lezen we over het verbond in Jeremia 31. Hij zal de eenheid herstellen. Hij maakt de twee één. Hij zal zijn wet in hun binnenste leggen. Wat een be­lofte! Een verbond met Abraham, zijn vriend, bevestigt Hij van kind tot kind. Eenmaal gesproken blijft gesproken. Wij zijn geënt in dat verbond met Gods uitverkoren volk. Moeten we veel meer over lezen. We hebben de zaak veel te veel vergeestelijkt.

Wat een indrukwekkende gebeurtenis daar op de berg. De mensen beloven God hun trouw. Gods heerlijkheid is daar. Dan kondigt God aan, dat Hij ook nog bij de mensen wil wonen. In zijn heiligdom. En nu woont Hij zelfs in ons hart. Dank U Heer voor zoveel liefde. God spreekt met Mozes op de berg veertig dagen en veertig nachten. God spreekt met ons door zijn Geest en zijn Woord.

Exodus 25:10-40

25 juli [1]

25:10

Zij moeten een ark van acaciahout maken,…

25:11

Gij zult die overtrekken met louter goud;…

25:15

De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen er niet uit verwijderd worden.

25:16

In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.

25:22

En Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.

25:40

Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is.

Mozes moet een ark maken. Waarom? God woonde toch al bij hen. Hij deed grote wonderen. Hij toonde zijn macht en majesteit. Later zegt God, dat Hij niet woont in een huis van stenen gemaakt. En in de Openbaring staat: En een tempel zag ik niet, want God zelf was onder hen. Maar God zegt tegen Mozes in vers 8: Maak mij een heiligdom, en Ik zal in hun midden wonen. Was het Gods grote liefde, dat Hij ook iets zichtbaars, tastbaars, maakte, zodat de men­sen ook iets visueels hadden waarop ze zich konden richten? Net als alle vol­keren om hen heen hun tempels en hun goden hadden. Het is een interessante gedachte waarom God na zoveel honderden jaren besloot om zich een heilig­dom te laten bouwen om onder zijn volk te wonen. Hij wil onder hen wonen. Door zijn Heilige Geest wil Hij in ons hart wonen. Hij zond de Messias tot een verzoening van onze zonden. Hij wil wonen in ons hart, opdat we gebor­gen zijn met de Messias, in God. De Hebreeënbrief is fantastisch in de uitleg van de eerste boeken van het Oude Testament. Je wordt bemoedigd en komt zo onder de indruk van de almacht van God. Door het gewoon maar te lezen. Je ziet Gods glorieliefde en betrokkenheid met ons mensen er zo duidelijk uit spreken.

Alles wordt zeer gedetailleerd door God uitgelegd. Hij bouwt Zichzelf een huis. En niets is mooi genoeg. De tabernakel is de heilige plaats waar God tussen de cherubs op het verzoendeksel met Mozes wil spreken. God komt naar de mensen toe.

De twee tafelen moeten in de ark komen. God spreekt met de mensen. Wat een wonder. De Heilige almachtige God wil bij de mensen wonen!

De tafel met steeds weer de toonbroden voor de HERE. God is goed! Er is brood als we de HERE dienen!

De kandelaar met zeven armen van goud en rijk versierd. God heeft het op de berg laten zien, maak het dan precies zo. Prachtig!

Wat de ark betreft. Niets is goed genoeg voor de HERE God. Dat geldt trou­wens voor de hele tabernakel. Alles is van goud. Je hebt toch het mooiste en het beste voor God over? God is een heilig God. Alles moet eerste klas zijn. Daarom is eerbied voor Hem ook het allereerste. We kunnen niet eerbiedig genoeg zijn. Hij is de HERE der Heren, de Koning der koningen. Zullen we ons voor Hem dan niet verootmoedigen en in eerbied buigen? Met grote liefde Heer. Dank U wel, voor deze zegen. En er komt nog veel meer. Dank U wel. We gaan moedig en vol verwachting verder.

Exodus 26:1-37

26 juli [1]

26:1

De tabernakel zult gij maken van tien tentkleden;…

26:31

Gij zult een voorhangsel maken… met kunstig geweven cherubs…

26:33

zodat het voorhangsel voor u scheiding maakt tussen het heilige en het heilige der heiligen.

Gij zult het maken zoals de HERE het op de berg getoond heeft. Precies. Tot in de details. Zo wil de HERE God bij de mensen wonen. De mensen maken geen huis voor God, maar God maakt een huis voor de mensen. Een groot verschil. Wij mogen opzien naar God. God komt naar ons toe. Hoe zouden we anders kunnen bestaan?

Er is natuurlijk niets goed genoeg voor het huis van de HERE. God is de architect. Hij kiest het mooiste uit. Niets is dan ook goed genoeg voor de HERE. Het was tot in detail door God op de berg beschreven. Dus moet het ook zo gemaakt worden. De tabernakel werd zo gemaakt dat het was af te breken, te vervoeren en weer op te bouwen. Want ze waren op weg naar het hun beloofde land. En God kan niet wachten om bij hen te wonen tot ze daar zijn aangekomen. God is goed.

In het heilige der heiligen spreekt God. Daar komt de Hogepriester slechts éénmaal per jaar op Jom Kippoer – Grote Verzoendag. En dat wordt ook van­daag nog gevierd. Wij mogen leven vanuit de volkomen verzoening door Mes­sias Jezus, eens en voor altijd op het kruis van Golgotha! Wat een wonder. Wat een genade. De liefde van God aan alle kanten.

Exodus 27:1-21

27 juli [1]

27:1

Gij zult het altaar van acaciahout maken,…

27:2

de hoornen zullen daarmee één geheel vormen.

27:9

de voorhof… honderd el lengte aan de ene zijde;…

27:13

De breedte nu van de voorhof aan de oostzijde: vijftig el.

27:18

en de hoogte vijf el…

27:20

Gij zult de Israëlieten bevelen, dat zij u brengen zuivere olie, uit gestoten olijven, voor het licht, om voortdurend een lamp te kunnen laten branden.

27:21

In de tent der samenkomst buiten het voorhangsel dat vóór de getuigenis is, zal Aäron met zijn zonen die verzorgen, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht des HEREN: een altoosdurende inzetting bij de Israëlieten voor hun geslachten.

De lampen brandende houden. Er is altijd licht. Het mag niet doven. Het staat er zo. Maar het heeft een diepe betekenis. God wil dat deze lampen branden. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. Hij heeft het zo ge­zegd. We moeten waakzaam zijn en zorgen dat onze lampen ook brandende blijven. De gelijkenis van de vijf wijze en dwaze maagden krijgt zo een diepe betekenis. We snappen het allemaal. We moeten er dus ook naar handelen. Begrepen? Zo moeten we vandaag dus ook weer op stap gaan. Prijs de Heer!

Het altaar met de vier hoornen wordt omschreven. De voorhof – vijftig bij honderd el – krijgt een linnen omheining van vijf el hoog.

Het is verbazingwekkend hoe alles gedetailleerd is beschreven. En die be­schrijving komt van de HERE God Zelf. Op de berg heeft Hij het aan Mozes precies getoond en omschreven. Zo wil God het. Daar kunnen we veel van leren. God neemt alles zeer precies. Doen wat Hij zegt, geeft leven.

Exodus 28:1-43

28 juli [1]

28:3

welke Ik met een geest van wijsheid vervuld heb, dat zij de klederen van Aäron maken, om hem te heiligen,…

28:12

Aäron zal hun namen ter gedachtenis voor het aangezicht des HEREN op zijn beide schouderstukken dragen.

28:28

Dan zal men het borstschild met zijn ringen aan de ringen van de efod vastbinden…

28:29

Zo zal Aäron de namen der zonen van Israël in het borstschild der beslissing op zijn hart dragen, wanneer hij in het heiligdom komt, tot een voortdurende gedachtenis voor het aangezicht des HEREN.

28:30

En gij zult in het borstschild der beslissing de Urim en de Tummim leggen; zij zullen op het hart van Aäron zijn,…

28:35

en het geluid ervan zal gehoord worden, wanneer hij in het heiligdom komt voor het aangezicht des HEREN en wanneer hij naar buiten komt, opdat hij niet sterve.

28:36

Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk: Den HERE heilig.

28:38

Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen;… zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des HEREN.

De Hogepriester draagt de namen van de stammen op zijn borstschild en de efod. Hij doet als het ware verzoening voor de zonden van het volk. Hij brengt ze in gedachtenis bij God. Een eeuwigdurend verbond! Hij spreekt recht. God wil recht! De Urim en de Tummim. Lees het verder. We hebben te maken met een heilige God! Hij wil wonen bij de mensen, maar Hij wil heiliging en ge­hoorzaamheid. Verzoening en bekering!

Wat een symboliek. De twaalf stammen op het borstkleed van Aäron. De HERE heilig op de tulband. Het is een krachtige oproep om de HERE heilig te zijn. Zijn geboden te onderhouden. Je kunt geen kant op. Wend je je van de HERE God af dan, gaat het verkeerd. Dat doet God niet, dat doe je dan zelf! Het zien van de hogepriester is al de oproep tot bevrijding. Blijf dicht bij God, dan ga je veilig en heilig. Zie alleen op Jezus, zegt Hebreeën 12. En daar gaat de hele Hebreeënbrief aan vooraf. Je wordt er enthousiast van als je de gewel­dige dingen en beloften leest in de Hebreeën brief. Dat is allemaal terug te voeren tot de tabernakel en de priester. Daar wij nu een Grote Hogepriester hebben: Messias Jezus; we mogen daarom vrijmoedig toegaan tot de troon der genade. O Here Jezus, wat een zegen, wat een bevrijding, wat een beloften. Je wordt er steeds enthousiaster van. Het kan niet stuk. Het is de waarheid. Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven niemand komt tot de Vader dan door Mij Wat een genade! Alleen door het zoenbloed van Messias Jezus is er ver­lossing. Dank U Heer voor zoveel genade.

Hoor je de belletjes aan het kleed van de hogepriester rinkelen als hij in de tabernakel is? Het gaat om een heilige taak, door geheiligde priesters, opdat zij niet sterven.

Zie je het niet zitten? Ga tot Jezus! Doen, het is waar, dus het werkt. Probeer het en je wordt gevangen. Prijs de HERE!

Exodus 29:1-37

29 juli [1]

29:4

Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen.

29:7

Dan zult gij de zalfolie nemen en over zijn hoofd uitgieten, en hem zalven.

29:10

Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de stier leggen.

29:20

en het strijken aan de rechter oorlel van Aäron en aan die van zijn zonen,…

29:36

Dagelijks zult gij een stier als zondoffer ter verzoening bereiden…

Er wordt geofferd. Bloed vloeit. Verzoening wordt gedaan. Precieze voor­schriften tot een altoosdurende inzetting. Dag in, dag uit. Niet anders, maar zoals de HERE het bevolen heeft. Het is een heilige plechtigheid. Het is weer dat ik aan de Hebreeën brief moet denken. Een prachtige uitleg, hoe de Mes­sias Jezus het doel is van de wet. Hij is de Grote Hogepriester. Hij gaf zijn leven. Zijn bloed vloeide. Wat een genade. We weten over het algemeen niets van de offerdienst van Israël en de betekenis, daarom is het goed om het nauwgezet te lezen. We moeten elkaar weer veel meer aanvuren om te lezen.

Het gaat om de verzoening tussen God en de mensen. De Hogepriester moet zich heiligen en reinigen door het bloed van stieren en rammen. Plaatsvervan­gend voor het volk. Een beeld van Messias Jezus! Nu hebben we een Hoge­priester in de hemel. Daarvoor danken we U, HERE.

Exodus 29:38-30:21

1 augustus [1]

29:39

Het éne lam zult gij in den morgen bereiden en het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden,…

29:44

Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen,…

29:45

Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn.

29:46

En zij zullen weten, dat Ik, de HERE, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de HERE, hun God.

30:8

als een bestendig reukwerk voor uw geslachten.

30:10

Aäron zal met het bloed van het zondoffer der verzoening eenmaal per jaar op zijn hoornen verzoening doen; eenmaal per jaar zal hij er verzoening op doen voor uw geslachten; allerheiligst is het voor de HERE.

30:12

zullen zij, ieder voor zijn leven, aan de HERE een zoengeld geven,…

30:15

als heffing voor de HERE ter verzoening voor uw leven.

30:16

En gij zult het geld der verzoening van de Israëlieten nemen…

30:21

Zij zullen dan hun handen en voeten wassen, opdat zij niet sterven;…

Elke ochtend het reukwerk. Ziet u het voor u? Elke morgen en elke avond wordt een lam geofferd. Ter verzoening van de zonden. Wij weten van hét Lam dat geslacht werd tot verzoening van alle zonden. Het is een heel duide­lijk beeld. Als het over een lam ging, dan dacht men aan het morgen- en het avondoffer. Dat gaat zoveel honderden jaren door. Wat en symboliek. Wat een gaafheid. Het moest gaaf zijn. Het mag niet kreupel zijn. Niets is goed genoeg voor de HERE. Hij zegent ons. De priester voert het uit. Aäron wordt daarvoor geroepen. Eenmaal per jaar op het verzoendeksel en aan de hoornen van het reukofferaltaar in het Heilige. Wat een indrukwekkende zekerheid die God geeft. Prijs de Heer!

En wee je gebeente als je met een kreupel dier aankomt. Halfslachtige ere­dienst. Er een loopje mee nemen. Dat neemt God niet. We kunnen dan wel heel vroom denken te doen, maar het is de HERE een gruwel. Maleachi spreekt daar duidelijk over. Trouwens alle profeten en ook de Here Jezus. Als Hij de tempel schoonveegt, dan citeert Hij Jesaja, die het volk aanklaagt: jullie hebben er een rovershol van gemaakt, terwijl het een bedehuis zou moeten zijn voor alle volken. Hoe staat het met ons en met onze kerken: rovershol of bedehuis? We zullen ons ontzettend verbazen als we ontdekken dat we ver afstaan van de redelijke eredienst! Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

De Grote Verzoendag. En nu mogen wij met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade. Messias Jezus heeft eens en voor altijd de verzoening tot stand gebracht op het kruis van Golgotha. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven heeft!

Exodus 30:22-31:18

2 augustus [1]

30:31

En tot de Israëlieten zult gij spreken: Dit is voor Mij een heilige zalfolie van geslacht tot geslacht.

30:32

zij is iets heiligs, heilig zal zij u zijn.

30:35

Gij zult dit alles maken tot een reukwerk,…

30:37

het zal u iets heiligs zijn, voor de HERE.

31:1

Zie, Ik heb bij name geroepen Bezaleël,…

31:6

En zie, Ik heb naast hem gesteld Aholiab,… in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb Ik wijsheid gelegd.

31:13

maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de HERE ben, die u heilig.

31:17

Tussen Mij en de Israëlieten is deze een teken voor altoos, want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en adem geschept.

31:18

En Hij gaf aan Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger Gods.

Zie ook: Deuteronomium 9:9-11:

9:9

Toen ik de berg was opgegaan om de stenen tafelen te ontvangen, de tafelen van het verbond, dat de HERE met u gesloten had, vertoefde ik veertig dagen en veertig nachten op de berg; brood at ik niet en water dronk ik niet.

9:10

En de HERE gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven met de vinger Gods, waarop al de woorden stonden, die de HERE op de berg tot u gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag der samenkomst;

9:11

na verloop van veertig dagen en veertig nachten gaf de HERE mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond.

Heilig, heilig, heilig is de HERE God. Heiliging is het woord. Apart gezet. Niets is goed genoeg voor de HERE. Daar waar de HERE wil wonen bij de mensen daar moet het rein en zuiver zijn. Daar moeten we ons heiligen en reinigen. Neem je daar een loopje mee dan kom je verkeerd uit. God waar­schuwt heel concreet, juist om ons voor fouten te behoeden. Zijn geboden zijn goed voor alle mensen. Ze zijn niet bedoeld om te zeggen wàt je niet moet doen. Ze zijn bedoeld om je te beschermen tegen wat je nièt moet doen. En dan heb je een fantastisch leven. Dicht leven bij het heiligdom van God is het allermooiste.

Het mooiste is niet mooi genoeg om de tabernakel te maken. De meest kunst­vaardige mensen moeten het maken. Bezaleël en Aholiab. God wijst ze al aan op de berg. Hij kent ieders talenten. God is goed. Voor de HERE God maak je het mooiste. Daar heb je alles voor over. Je wilt niet anders. De sabbat is de HERE heilig. Het is een teken tussen God en de mensen. Hij rustte, dus wij rusten ook. Geen gejakker, maar stilgezet om de HERE heilig te zijn. Je doet daar alles wat de HERE welgevallig is. Het is geen kwelling maar een zegen. Je rust op die dag. Wat hebben we toch behoefte aan rust. Je gaat achterover­zitten en je geniet van je rust. Hadden we van de sabbat de zondag moeten maken? Staat nergens. Het is ook een gevolg van de diefstal van de beloften voor Israël door de vroege kerk tot nu toe. Er is dan ook alle reden om na te denken om de sabbat weer de sabbat te doen zijn. Dat heeft een grote maat­schappelijke invloed, maar de waarheid gaat voor alles. We spreken immers over doorgaande bekering! En er staat toch dat het een altoosdurende inzetting is.

En dan eindigt het: En Hij gaf aan Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger Gods. God heeft het beste met de mensen voor. Hij weet hoe machtig de zonde is. Hij wil de mensen beschermen tegen de aanval­len van de boze. Hij zegent hen. De tafelen beschreven door de vinger Gods. Kan God nog dichter bij de mensen komen? Hij wil wonen bij de mensen. Glorie voor zijn Naam! Dicht bij Jezus blijven, is de veiligste en heiligste plek op aarde. Ons oog op Hem gericht houden.

Exodus 32:1-33:11

3 augustus [1]

32:1

Toen het volk zag, dat Mozes toefde van de berg af te dalen, vezamelde het zich rondom Aäron, en zeide tot hem: Welaan, maak ons goden,…

32:2

En Aäron zeide tot hen: Rukt de gouden ringen af,…

32:4

en maakte er een gegoten kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.

32:5

Morgen is er een feest voor de HERE!

32:9

Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk.

32:10

en Ik hen vernietige,…

32:12

Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid,…

32:13

Denk aan Abraham, Isaäk en Israël, uw dienaren, aan wie Gij gezworen hebt bij Uzelf en tot wie Gij gesproken hebt: Ik zal uw nakomelingschap vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en dit gehele land, waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nakomelingschap geven, om het voor altoos te bezitten.

32:14

En de HERE kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen.

32:15

aan de éne en aan de andere zijde waren zij beschreven.

32:19

ontbrandde de toorn van Mozes; hij wierp de tafelen uit zijn hand en verbrijzelde ze aan den voet van de berg.

32:20

Daarop nam hij het kalf dat zij gemaakt hadden, verbrandde het met vuur…

32:26

Wie is er voor de HERE? Die kome tot mij!

32:28

en er vielen van het volk op die dag ongeveer drieduizend man.

32:29

Mozes nu zeide: Weest heden de HERE gewijd –…

32:30

misschien zal ik voor uw zonde verzoening bewerken.

32:32

Maar nu, vergeef toch hun zonde – en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.

32:34

leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb;…

33:1

Ga, trek vanhier op,…

33:3

naar een land, vloeiende van melk en honig.

33:5

gij zijt een hardnekkig volk.

33:6

En de Israëlieten onthielden zich van sieraad, van de berg Horeb af.

33:7

en noemde haar: tent der samenkomst…

33:9

Zodra Mozes in de tent kwam, daalde de wolkkolom neer…

33:11

En de HERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend;… Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent.

Nu is Mozes op de berg. Hij blijft te lang weg voor het volk. Dan wil het volk een afgod maken. Ze geven er graag hun gouden oorringen voor. En Aäron laat er een gouden kalf van maken. Was de stier niet een heilig dier in Egypte? Ze hadden het honderden jaren gezien in Egypte. En nu wilden ze naar die afgoden terug. De HERE was het dus toch niet, er moet een andere god komen. Maar waren ze dan vergeten wat de HERE God gedaan had? Ze hadden toch elke dag brood en vlees? Ze waren toch door de Rode Zee gegaan toen het water stilstond? Gered. Mozes had toch water uit de rots gekregen? Dat was toch geweldig? Ja, dat was geweldig. De HERE is groot! God is groot!

Mozes is op de berg. God zegt het. Het is een hardnekkig volk. Ik zal het ver­delgen. Maar Mozes pleit bij de HERE God om het niet te doen. Wat zouden de Egyptenaren wel zeggen? Heeft God hen uitgeleid om hen in de woestijn te verdelgen? Hij pleit op de beloften gedaan aan Abraham, Isaäk en Jakob. Hij had hen toch het land beloofd en een eeuwig verbond met hen gesloten. Ze zouden toch voor eeuwig in het beloofde land wonen? En een eeuwigdurende belofte is toch een eeuwigdurende belofte. Neen HERE, dat kunt U niet doen. En God hoorde naar Mozes. Dan gaat Mozes met de twee stenen tafelen, die aan beide kanten beschreven zijn met de tien geboden, vijf op de ene en vijf op de andere, naar beneden. Maar als hij het volk hoort zingen en dansen rond het gouden kalf, gooit hij de stenen tafelen die God zelf beschreven had, aan stukken. En hij laat het gouden kalf ook aan gruzelementen slaan. Het volk was teugelloos geworden, want Aäron had het de vrije teugel gegeven. Daar komt alleen maar verslapping van. Daar komt ellende van. Daarom moet iedereen weer verklaren om met God te wandelen. Dan vallen er drieduizend, die niet weer in het gareel willen. Je moet wel de prijs betalen als je niet met God wilt gaan. God laat niet met Zich spotten. God laat niet met Zich sollen. En dan kan het volk weer verder.

Wat een vreemde rol van Aäron. Aäron nodigt ze uit dat ze hun gouden oor­ringen afdoen om er een gouden kalf van maken. Dat slaat nergens op. Hij had de teugel losgelaten. En Mozes gaat naar de berg om met God te praten over de zonde. God zegt dat ze verder moeten trekken. Op zijn tijd zal Hij de zonde aan het volk bezoeken. Want waar zonde is, daar is straf. En Mozes trekt ver­der. Een engel des HEREN trekt voor hen uit. Naar het land vloeiende van melk en honig. Eigenlijk wilde God niet optrekken, omdat het een hardnekkig volk was. Maar God zegt: Doe je sieraden af. God laat hen duidelijk merken dat Hij niet duldt wat ze in hun hardnekkigheid doen. God is God. Hij wil hun God zijn. Het moet vreselijk zijn om zo’n volk te hebben. God doet alles voor ze. En dan is dit hun antwoord: Hardnekkig. Hoe zit het met ons?

Mozes maakt een tent buiten de legerplaats om met God te spreken. En als Mozes in de tent is dan gaat het volk voor hun tenten staan. De wolkkolom daalt dan neer. En Mozes spreekt met God. En God spreekt met Mozes zoals men van vriend tot vriend spreekt. Wat een fantastische verhouding. Dat is je toch niet voor te stellen. God, de heilige God, komt naar zijn knecht Mozes toe om van aangezicht tot aangezicht met hem te spreken. Dat is toch gewel­dig? Geen wonder dat het volk neerbuigt en in spanning afwacht wat de HERE te zeggen heeft. Jozua is aan de zijde van Mozes. En Jozua week niet uit de tent. Dicht met de HERE wandelen is het mooiste. Dicht bij Jezus blijven, in alle omstandigheden van het leven. Dan ben je veilig. Dan gaat het goed. Dan houd je de boel op een rij. Dan gaat het niet verkeerd. Dan leidt Hij je wegen. Dan stuurt Hij je op de weg die Hij voor je uitgestippeld heeft. Heerlijk, wat een vredige gedachte. Dat wil toch iedereen? Daar word je blij van. Daar wil je je leven mee vullen. We zien het telkens weer in de Bijbel. Als we Gods weg gaan, dan komen we goed uit. Gaan we van Gods weg af, dan gaat het verkeerd, dan halen we zelf het oordeel over ons heen, omdat we God de rug toekeren. Dan moeten we ook niet verwonderd staan als het verkeerd gaat in ons leven.

Dit verhaal is dramatisch. Als wij weten wat God gedaan heeft. Hij zond zijn Zoon naar deze wereld om de straf die wij verdienden op Zich te nemen. En daarom zijn wij vrij. Daarom mogen we vrijmoedig ingaan in het Koninkrijk van Hem. Blijf dicht bij de HERE. Leef door zijn Woord en Geest. Elke dag. Elk moment. Dank U HERE! Want alzo lief heeft God de wereld gehad.

Exodus 33:12-34:35

4 augustus [1]

33:13

Nu dan, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, maak mij toch uw wegen bekend, zodat ik U ken; opdat ik genade vinde in uw ogen. Bedenk toch, dat deze natie uw volk is.

33:14

Toen zeide Hij: Moet Ik zelf medegaan om u gerust te stellen?

33:15

En hij zeide tot Hem: Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons van hier niet optrekken.

33:16

Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn.

33:17

En de HERE zeide tot Mozes: Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.

33:18

Maar hij zeide: Doe mij toch uw heerlijkheid zien.

33:19

Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des HEREN voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.

33:20

Hij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.

33:21

De HERE zeide: Zie, bij Mij is een plaats, waar gij op de rots kunt staan;

33:22

wanneer mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbijgegaan.

33:23

Dan zal Ik mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden.

34:6

De HERE ging aan hem voorbij en riep: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw,

34:7

die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (den schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht.

34:28

En hij was daar bij de HERE veertig dagen en veertig nachten, brood at hij niet en water dronk hij niet, en Hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden.

34:29

wist hij niet, dat de huid van zijn gelaat straalde, doordat hij met Hem gesproken had.

34:32

en hij gebood hun al wat de HERE tot hem gesproken had…

Als Gij niet met ons meegaat, laat ons dan van hier niet optrekken. Ja, zo is het. God moet wel meegaan. Hij is de kracht. Hij is de bescherming. Geen wonder dat Mozes zo aandringt. Hij is veertig dagen en nachten op de berg geweest. Twee nieuwe stenen tafelen. Maar hoe zal hij het volk nu aantreffen? Zullen ze nu wèl in geloof op hem gewacht hebben? De HERE belooft om mee te gaan. En Mozes mag de heerlijkheid des HEREN zien. Niemand kan God zien en leven. Maar God is Mozes genadig en hij mag Hem van achteren zien. Daarna gaat Mozes de berg af.

De HERE sluit een verbond. Hij hernieuwt het verbond. Wat een genade. Ze hebben het absoluut niet verdiend. Hij bevestigt de belofte: het beloofde land. Hij zal de volkeren voor hen verjagen. God herhaalt nog eens de geboden. Het eerstgeborene is voor Hem. De feesten moeten ze vieren.

En dan mag Mozes God zien. Een indrukwekkende beschrijving. Geen mens kan God zien en leven. Maar God laat in het voorbijgaan Mozes zijn achter­kant zien. Indrukwekkend. Het is geweldig dat God zoveel dichter naar ons is toegekomen. Jezus woont in ons hart en de Vader en de Zoon en de Geest willen één zijn met ons. Wat een eenheid. Wat een opdracht.

Voor de tweede keer. Wat hadden wij gedaan? Wat een ondankbaar volk. Wij hadden het voor gezien gehouden. Wat een genadig God. Wij hebben gezon­digd. Maar Hij laat Zich verbidden. Wij hebben de straf en de verdelging ver­diend, maar Hij is genadig. Hij spreekt het Zelf uit. Genadig, lankmoedig, barmhartig, enz. enz. Wat doe wij? Wij mogen Hem gehoorzamen. Jezus gaf zijn leven voor ons! Wat een genade! En wij, wij zijn zo maar weer in de war. Zijn boos op de ander, teleurgesteld, zitten in onszelf te jammeren. Maar God is groot en genadig. Hij is er altijd. Dank U Heer, dat U ons niet in de steek laat. Ondanks onszelf. We willen vandaag weer gehoorzaam zijn. De dag kan niet meer stuk. Dank U wel. HERE help!

Exodus 35:1-29

5 augustus [1]

35:2

Zes dagen zal werk verricht worden, maar op de zevende dag zal het voor u een heilige tijd zijn, een volledige sabbat voor de HERE;…

35:5

ieder zal deze gewillig van hart opbrengen…

35:21

ieder wiens geest hem drong, en bracht de heffing voor de HERE ten behoeve van het werk aan de tent der samenkomst en voor de gehelen dienst en de heilige klederen.

35:29

Alle mannen en vrouwen, wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de HERE door Mozes geboden had te maken – de Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de HERE.

De zevende dag. De sabbat. Geen werk doen. De HERE rustte en Hij zegent ons, dat we ook mogen rusten. Nou, dat hebben we wel nodig. Stel dat de HERE dit gebod niet gegeven had, dan kunnen we er zeker van zijn dat we deze dag zelf nooit zouden hebben ingesteld. Want zo zijn we niet. De zucht naar geld en goederen had ons zeker gedreven om elke dag keihard te ploete­ren, totdat we er dood bij neervallen. Je ziet het vandaag. Er is geen rust. Er is alleen maar haasten, vliegen en hollen. Binnen en buiten de kerk. Het is ver­schrikkelijk. En als God de zevende dag noemt, dan moeten we ons daar ook aan houden. De sabbat is de sabbat, de zevende dag. Nergens kunnen we vin­den dat dàt veranderd is. De apostelen kwamen ook samen in de synagoge. Ze kwamen ook wel bijeen op de eerste dag der week, op wat wij zaterdagavond noemen, maar daarmee hebben ze de sabbat niet afgeschaft. Integendeel. In de Joodse traditie begint een nieuwe dag na zonsondergang. Ook kwamen ze wel op de volgende morgen bijeen, maar de sabbat blijft de sabbat. Het was toch ook een gebod van God, net zoals het gebod: Gij zult niet doodslaan. Het gaat om de rust die God wil geven. Niet werken. Weg met dat werk uit je hoofd en uit je lichaam. Het is een rustdag. Ontspan je. Relax. Laat het van je afglijden. Laat je niet door de wereld en het werk in beslag nemen. Het werk regeert jou niet, maar jij regeert het werk. Waar je ook zit. Je hoeft je door niemand op te laten jutten, in de stress te laten jagen. Wat een rustgevende gedachte. De sabbat is dan ook een rust. Heerlijk! Doen! Glorie voor zijn Naam!

De HERE gaf het gebod dat ieder moest geven voor de heffing voor de bouw van de tabernakel. En allen kwamen ze, geheel vrijwillig en gewillig van hart. Ze brachten wat ze hadden.

Allen, die kunstzinnig zijn, worden ingeschakeld bij de bouw van de taberna­kel. Je talenten inzetten voor de dienst van de HERE. Dat gold toen en dat geldt nu. Je doet wat je kunt. En God heeft iedereen talenten gegeven. Dat zie je hier ook. De één ging spinnen de ander verven. En allen kwamen bijelkaar. De Geest van God maakte de mensen gewillig en gedreven. Wat een zegen.

Wat zijn we veel van de kunstzinnigheid, de creativiteit kwijtgeraakt in de protestantse traditie. We hebben met de beeldenstorm het (kunst)kind met het badwater weggegooid. Het ging niet om de kunst, maar om het aanbidden van door God geschapen mensen naast God. Dat neemt God niet. Hij is een jaloers God. Maar hier is het mooiste nog niet mooi genoeg voor God. Eigenlijk moet elke gemeente een artistieke afdeling hebben. Want wat de wereld van de moderne kunst maakt, is vaak niet alleen niet verheven, maar in veel gevallen zelfs demonisch. Wat hebben de demonen ook op het terrein van de muziekkunst veel weggekaapt!

Exodus 35:30-36:38

6 augustus [1]

35:31

en heeft hem vervuld met Gods Geest,…

35:32

om ontwerpen te bedenken…

35:34

in het hart gegeven om anderen te onderrichten.

36:2

in wiens hart de HERE wijsheid had gelegd, ieder wiens hart hem drong om het werk te komen verrichten.

36:6

Zo werd het volk weerhouden meer te brengen.

36:7

Want het materiaal was voldoende om al het werk te maken, ja, er was te veel.

36:8

Toen maakten alle kunstvaardigen onder de werklieden de tabernakel….

Er gaat iets groots gebeuren. God is de architect. De tekeningen zijn klaar. Alles staat op papier. De twee stenen tafelen zijn veilig aangekomen. Het werk voor de bouw kan beginnen. De leiders worden door de HERE God aange­steld. En iedere vrijwilliger mag komen. God heeft hen vervuld met zijn Geest. Hij heeft de wijsheid en de vaardigheid in hun hart gelegd. Hun hart dringt hen. Dat deed God toen. Dat doet God ook vandaag. Richt je op Hem en je zult het merken! Iedereen mag zijn bijdrage brengen. Daar komen ze. Het houdt niet op. Het volk is blij om het huis, de tent van God te bouwen. Het mooiste van het mooiste gaat het worden. God heeft ook het mooiste van het mooiste ontworpen. Wat een kleur en wat een pracht. Wat een diepe bete­kenis. En dat allemaal, daar ver in de woestijn. Je zou zeggen: Moet dat nu allemaal zo? Ja, dat moet allemaal zo. Je kunt wel onderweg zijn, maar de ere­dienst voor God vraagt het allerbeste. Prijs de Heer! Wat een ontwapenende en ontnuchterende les. Volg Hem!

Fantastisch! Zie je het voor je. Daar komen ze in een rij, met al hun goud en zilver, hun kostbaarheden. Alles voor de bouw van de tabernakel. Zo blij zijn de mensen, dat God bij de mensen wil wonen. Er komt veel te veel. Wat een beeld. Zo is het toch, dat voor de HERE God niets goed genoeg is? Daar geef je overvloedig aan. Daar heb je alles voor over. Ze hadden ook begrepen, dat ze te maken hebben met een heilig God. Het was immers nog maar kort tevo­ren dat ze ook hun goud brachten voor het gouden kalf? Waar ze even later onder luid kabaal om heen dansten. De HERE God wilde hen allemaal uitroe­ien, maar Mozes wist het te voorkomen. Maar er stierven wel drieduizend man. Zonde wordt gestraft. God laat niet met zich spotten. Hij neemt ons serieus, maar we moeten Hem ook serieus nemen. Daar gaat het om. Daar moeten we met kracht wat aan doen. We weten wat het is Hem te gehoorza­men. Hij roept ons op zijn geboden van liefde en leven te volgen. Moeten we dan ook doen. Bekeren en terugkeren en Hem volgen. Dat is weerstand en weerbaarheid tegen de boze, ook in jezelf. Je wordt er alleen maar blij van en het leven kan niet meer stuk. Ook omdat we het eeuwig leven hebben en dit leven maar een stofje is op de eeuwigheid die voor ons ligt. Prijs de HERE! En het grote geheim is: God legt het in je hart. Glorie voor zijn Naam!

Exodus 37:1-29

7 augustus [1]

37:1

Bezaleël maakte de ark van acaciahout, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog.

37:2

Hij overtrok die met louter goud, van binnen en van buiten, en hij maakte er een gouden omlijsting omheen.

37:6

Hij maakte een verzoendeksel van louter goud, twee en een halve el lang en ander halve el breed.

37:7

Hij maakte twee cherubs van goud, van gedreven werk maakte hij ze, aan de beide einden van het verzoendeksel,

37:8

één cherub aan het ene einde en één cherub aan het andere einde. Uit één stuk met het verzoendeksel maakte hij de cherubs op zijn beide einden.

37:9

En de cherubs hielden twee vleugels uitgespreid naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel waren de aangezichten der cherubs gericht.

Het is niet alles goud wat er blinkt, zegt een gezegde. Maar in het heilige der heiligen is alles van louter goud. Niets is mooi genoeg en heilig genoeg voor de HERE God. Wat een grote liefde dat de Heilige God een ark met een ver­zoendeksel laat maken. Zodat de zonden van ons zondige mensen verzoend kunnen worden. God weet hoe sterk de zonde in ons leven is, dat Hij heel dichtbij komt, om ons naar de ark toe te trekken en ons dicht bij zijn geboden ten leven te houden. God is liefde. Volg Hem! De tien geboden liggen in de ark. Lezen en eruit leven. Prachtig toch. Het kan niet mooier.

En op de ark des verbonds volgt het bloed van Jezus. Machtig en bevrijdend. Ook vandaag. Niet stuk te krijgen. Het kan niet mooier. Met Jezus wordt het leven een feest te midden van alle ellende en onvolkomenheden. Want Jezus is opgestaan uit de doden, heeft de dood overwonnen, opdat wij ook eeuwig met Hem zullen leven. Geloof je het niet? Lees het dan zelf. Laat deze kans op eeuwig leven niet aan je voorbijgaan. Want vandaag begint de rest van je leven. Kies voor het eeuwige hemelse leven. Dit is die boodschap welke we mogen proclameren. Je wordt er steeds enthousiaster van. Prijs de HERE!

En kijk toch eens hoe Bezaleël precies alles maakt zoals God gezegd heeft. God wil voor Zich het beste van het beste. En kijk eens naar de kandelaar. Geheel van goud. Een begrip in Israël. Zeven is het getal van de volmaaktheid. Zeven is een heilig getal. God is volmaakt. De tabernakel is het meest vol­maakte van God op aarde. Hoe is het mogelijk dat de heilige God zo dicht bij de mensen wil wonen? Wat een beschermende vleugels van de cherubs boven het verzoendeksel. Je krijgt niet genoeg van de heerlijkheid van God. En ten­slotte: wat ruikt het er lekker. Het zuivere welriekende reukwerk. Je wordt er blij van. Alles is heerlijk.

Exodus 38:1-31

8 augustus [1]

38:22

Bezaleël… maakte alles wat de HERE Mozes geboden had,…

38:23

Aholiab,… kunstenaar, vervaardiger van veelkleurig weefwerk in blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen.

38:26

een beka per hoofd, dat is een halve sikkel, naar de heilige sikkel, voor ieder die tot de getelden ging behoren, van twintig jaar oud en daarboven, ten getale van zeshonderdendrieduizend vijfhonderd en vijftig man.

De tabernakel is klaar. Het is de tweede keer dat het in Exodus gedetailleerd beschreven is. Het kwam er dus wel op aan. Tot slot worden de kosten ook nog een keer opgesomd. Een enorme hoeveelheid goud, zilver en koper. Niets is goed genoeg voor de HERE God. Het moet een prachtig gezicht zijn ge­weest al die mannen die aan het bouwen waren voor het huis van de HERE God. Bezaleël en Aholiab waren de leiders. De opperkunstenaars. Het volk had voldoende bijeengebracht. Ze moesten tegengehouden worden om nog te brengen. Wat een heerlijk idee dat er geld genoeg is.

Het is ook erg belangrijk om hen, die handwerker en kunstenaar zijn alle ruim­te te geven om mooie dingen te maken. En wat kunnen er mooie dingen ge­maakt worden. We zijn het in de christelijke cultuur kwijt geraakt. Waar blij­ven de kunstenaars? De kunst is verbannen naar de uithoeken van de christe­lijke gemeente. Terwijl het er eigenlijk vanaf zou moeten spatten. Want God is onze Creator. Wij zijn zijn creaturen. Hij is creatief. Wij dus ook. De groot­ste creativiteit komt dus vanuit een heilig leven met God. Dat moeten we gaan stimuleren. Te beginnen bij onze kinderen. We zullen versteld staan wat er dan uitkomt. We moeten het daar met elkaar veel meer over hebben. We kunnen zelf beginnen, om onze verborgen talenten naar voren te laten komen. Dat begint met het waarderen van wat mooi is. En dat kan totaal iets anders zijn dan wat de wereld kunst vindt. Filippenzen 4 zegt het welluidend, het is harmonisch, het is alles wat God behaagt. Het is waar wij en waar de HERE blijdschap over heeft. Als de Geest van God vaardig wordt, dan ontstaan er prachtige dingen, zowel in het materiële als in het immateriële. Je hart wordt warm. Je geniet.

Exodus 39:1-43

9 augustus [1]

39:1

ook maakten zij de heilige klederen die voor Aäron bestemd waren,…

39:14

De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israël…

39:30

De HERE heilig.

39:43

En Mozes zag al het werk, en zie, zij hadden het gemaakt zoals de HERE geboden had; zó hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen.

De tweede keer wordt alles beschreven. Tien hoofdstukken eerder ook al. Toen werd uitgelegd wat ze moesten maken. En in deze hoofdstukken hoe ze het maken. Je zou zeggen dubbel op. Maar het ene was het bestek en het ander was het werkverslag van de uitvoering. Het wordt met grote precisie gemaakt. Het kan niet mooier. We kunnen daarvan genieten. Elk onderdeel had een symboliek. Alles was mooi. En nu moet het in elkaar gezet worden. Mozes zag het resultaat en hij zegende hen. De zegen van de HERE God. Wat een zegen. Wat een vreugdevol moment. Wat een indrukwekkend gebed. De tabernakel is klaar.

Wat een precisie voor de priesterklederen. De twaalf namen in de edelstenen van het borstschild en de twaalf namen van de stammen op de stenen van de schouderstukken. En de tulband met de gouden diadeem met de woorden: De HERE heilig. De Hogepriester deed verzoening voor de zonden. Heenwijzend naar de Here Jezus. God is goed. Het zal allemaal weer goed worden. Het nieuwe Jeruzalem. De gouden straten. De bellen rinkelen. God is goed.

God wil wonen bij de mensen. Hij woont niet in een tempel met handen ge­maakt. Maar straks in het hemelse Jeruzalem, in de stad met de gouden stra­ten, zal God bij ons wonen. De poorten, ook met twaalf edelstenen elk, voor de twaalf stammen van Israël. Lees het in de Openbaring van de Here Jezus aan Johannes. Wat een heerlijke toekomst. Temidden van zoveel onvolkomen­heid en ellende is dat wat ons enthousiast op de been houdt. Daarom zijn we vol goede moed. We geven de strijd niet op.

Exodus 40:1-38

10 augustus [1]

40:1

De HERE sprak tot Mozes:

40:2

Op de eerste dag van de eerste maand zult gij de tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.

40:13

Gij zult Aäron met de heilige klederen bekleden.

40:20

Hij nam de getuigenis en legde die in de ark,…

40:27

Hij ontstak daarop welriekend reukwerk –…

40:34

En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEREN vervulde de tabernakel,

40:35

zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des HEREN vervulde de tabernakel.

40:36

Wanneer de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op al hun tochten.

40:37

Maar indien de wolk zich niet verhief, dan braken zij niet op tot de dag, dat zij zich verhief.

40:38

Want op de tabernakel rustte des daags de wolk des HEREN, en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het gehele huis Israël, op al zijn tochten.

De tabernakel is klaar. Op de eerste dag van de eerste maand wordt de taber­nakel opgericht. Op nieuwjaarsdag wordt de ark opgericht. Een nieuw begin. We kunnen dus op nieuwjaarsdag gedenken dat de HERE God bij de mensen ging wonen: Rosh Hashanna. Hoe vaak is in de afgelopen hoofdstukken niet gezegd dat Mozes de ark maakte, zoals de HERE hem op de berg had ge­toond? En hij maakte het nauwgezet zoals de HERE bevolen heeft. Toch ge­weldig. Zo moest het gemaakt worden en zo wèrd het gemaakt. Het was de HERE een vreugde. In gehoorzaamheid, zoals de HERE bevolen heeft. En de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts rustten op de ark. De heer­lijkheid des HEREN rustte op de ark: zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan. Wat een heilig gebeuren. God woont bij de mensen. Wat moet dat indrukwekkend zijn geweest. En wat een aanwijzing om gehoorzaam te zijn. Het volk trok alleen op als de wolkkolom zich verhief. Dat was het teken dat het volk verder mocht trekken. Ik denk dat het volk elke morgen op­stond en keek hoe het met de wolkkolom was. Nee, het ziet er niet naar uit dat we vandaag optrekken. Exodus is uit.

Lees ook de Hebreeënbrief:

4:14

Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.

4:15

Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen.

4:16

Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.

10:19

Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,

10:20

langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees,

10:21

en wij een grote priester over het huis Gods hebben,

10:22

laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.

10:23

Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw.

10:24

En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.

12:24

en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel.

12:28

Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag,

12:29

want onze God is een verterend vuur.

13:20

De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden, bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehaaglijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

Prachtig toch. Als je Exodus gelezen hebt, dan heb je een groot verlangen de vervulling in Christus te zien. Wat een voorrecht om door genade getrokken te zijn naar die Jezus. Daarom: het proclameren van die waarheid zal ons alleen maar enthousiaster maken. Lezen! Lezen! Lezen!