2 Koningen 1:1-2:18

24 november [2]

1:2

Ahazia viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek… en hij werd ziek

1:3

Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg tot hen: Is er dan geen God, in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen?

1:4

Daarom, zo zegt de HERE: Van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven.

1:7

Wat was het voor een man,…

1:8

Het was iemand met een haren kleed, en een lederen gordel was om zijn lendenen. Toen zeide hij: Dat is de Tisbiet Elia.

1:10

Toen daalde vuur van de hemel en verteerde hem en zijn vijftigtal.

1:12

Toen daalde Gods vuur van de hemel en verteerde hem en zijn vijftigtal.

1:13

en knielde voor Elia;…

1:14

Nu dan, laat mijn leven kostbaar zijn in uw ogen.

1:15

Daal met hem af, vrees niet voor hem.

1:17

Zo stierf hij volgens het woord des HEREN,…

2:2

ik zal u niet verlaten.

2:3

Weet gij, dat de HERE heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik weet het, zwijg stil.

2:8

Daarop nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het droge overstaken.

2:9

Doe een wens. … Zo moge een dubbel deel van uw geest op mij zijn.

2:10

Maar indien niet, dan zal het niet geschieden.

2:11

zie, een vurige wagen en vurige paarden! en die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm ten hemel.

2:12

Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël!

2:13

Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem afgevallen was,…

2:14

Waar is de HERE, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.

2:15

De geest van Elia rust op Elisa.

2:17

Zendt ze niet. … Zendt ze dan maar.

2:18

Heb ik u niet gezegd: gaat niet?

Dat is ook wat. Val je door het traliewerk van je bovenvertrek en je wordt ziek. Kennelijk is het zo ernstig dat de koning de profeten roept om naar de afgod van de buren te gaan en te vragen of hij beter zal worden. Dan komt het woord des HEREN tot Elia en die gaat naar de koning en kondigt aan dat hij zal sterven, omdat hij de afgoden heeft geraadpleegd en niet de HERE God. Dat neemt de koning niet en hij stuurt een vijftigtal soldaten om hem te halen, maar dan komt het vuur van de hemel en verteert die mannen. En dat gebeurt twee keer. Nou dan moet je toch wel tot het inzicht gekomen zijn, dat je toch echt te maken hebt met de HERE God. Die laat niet met zich spotten. En dan gaat er een derde vijftigtal. Maar die overste smeekt of zijn leven gespaard mag blijven. En dat gebeurt. Dan gaat Elia met deze overste naar de koning en hij spreekt opnieuw het oordeel uit. En de koning sterft. Hij komt niet meer van zijn ziekbed af.

Wat een God! Wat een almacht van God! We moeten niet met God spotten. Hij eist zijn eer op. Als wij denken er een beetje aan voorbij te kunnen gaan dan hebben we het mis. Dan zullen we vroeg of laat onze trekken thuis krij­gen. We moeten gehoorzaam zijn en spreken daar waar we moeten spreken. We moeten niet uit berekening spreken maar met betoon van Geest en kracht. God zal voor ons deuren openen en Hij zal voor ons deuren sluiten. Het enige dat wij moeten doen, is bereid zijn om te gaan. Dan komt het goed. We gaan met God. Dan gaan we goed. En niet afwijken naar links of naar rechts. Wat denken we wel! Dat we God een beetje voor de gek kunnen houden? Welnee! Hij leidt ons leven. Hij wil ons bij Hem hebben. En daar roept hij iedereen toe op. Wat weer een levensles. Het is steeds opnieuw hetzelfde. God is goed. Volg Hem. Doe je het niet, dan haal je zelf het oordeel over je.

En dan komt het verhaal van Elia’s hemelvaart. Elia gaat van de ene plaats naar de andere. Hij wordt gestuurd. En steeds zegt hij tot Elisa: blijf toch hier, maar Elisa volgt hem, waar hij ook heengaat. Dan komen ze bij de Jordaan en Elia vouwt zijn mantel op en slaat ermee op het water en het water splijt zodat ze er doorheen kunnen gaan. Wat een wonder! Voor God is niets te wonder­lijk. Hij kan de natuur naar zijn hand zetten. Hij heeft immers de natuur ge­schapen. Dus, het is zijn natuur. Het is zijn willen en werken. God is groot. God is goed. Dan zegt Elia: doe een wens. En Elisa wenst dat een dubbel deel van zijn geest op hem zal rusten. En dat is nogal wat. En Elia zegt: als je mij zult zien als ik opgenomen wordt, dan zal het gebeuren. En dan komt er een vurige wagen en vurige paarden en die maken scheiding tussen Elia en Elisa. Alzo voer Elia in een storm ten hemel. Elisa riep: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël! Hij scheurde zijn klederen in twee stukken en pakte de mantel van Elia op. Hij sloeg weer op het water en het water scheid­de zich. En de vijftig mannen die van verre hadden gekeken zeiden: de geest van Elia rust op Elisa. Maar ze dringen erop aan dat ze gaan zoeken. Maar Elia wordt niet gevonden. God had hem weggenomen. Ze komen terug en Elisa verwijt hen dat ze zijn gegaan.

2 Koningen 2:19-3:27

25 november [2]

2:19

maar het water is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte.

2:20

Haalt mij een nieuwe schotel en doet er zout in.

2:21

Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen.

2:22

En het water werd gezond,…

2:23

die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop!

2:24

en vervloekte hen in de naam des HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen.

3:2

Hij deed wat kwaad was in de ogen des HEREN,… hij verwijderde de gewijde steen van Baäl,…

3:5

Maar zodra Achab gestorven was, viel de koning van Moab van de koning van Israël af.

3:7

trekt gij met mij tegen Moab ten strijde?

3:8

In de richting van de woestijn van Edom.

3:9

Maar toen zij zeven dagreizen rondgetrokken hadden, was er geen water voor het leger…

3:11

Maar Josafat vroeg: Is hier geen profeet des HEREN om door hem de HERE te raadplegen?

3:13

Wat heb ik met u te doen? Ga naar de profeten van uw vader en naar die van uw moeder.

3:14

als ik geen rekening wilde houden met Josafat, de koning van Juda, dan zou ik op u geen acht slaan of naar u omzien.

3:17

toch zal dit dal vol water lopen, zodat gij kunt drinken,…

3:18

Hij zal bovendien Moab in uw macht geven,…

3:22

zagen de Moabieten het water tegenover zich rood als bloed; en zij zeiden: Dat is bloed!

3:24

en versloegen de Moabieten, zodat dezen voor hen op de vlucht gingen;…

3:26

om door te breken in de richting van de koning van Edom; maar zij konden het niet.

3:27

Daarop nam hij zijn eerstgeboren zoon,… en offerde hem ten brandoffer op de muur. Toen kwam een grote toorn over Israël, zodat zij van hem wegtrokken en naar hun land terugkeerden.

Wat een verhalen. Waarom zijn deze verhalen opgeschreven en andere niet? Waarom is het belangrijk dat Elisa het water van Jericho weer gezond maakt? En nog wel Jericho de stad die nooit meer opgebouwd mocht worden. En nu maakt de man Gods het water weer gezond. Door er zout in te gooien. En nu sterft er niemand meer en er komt geen misgeboorte. Het lijkt het water van Tsjernobyl wel. En dan komt er een stel jongens en die roepen: kaalkop. En dan komen er twee berinnen en die verscheuren twee en veertig van die jon­gens. Wat zal dat een consternatie geweest zijn. Je moet ook oppassen om de gezalfde des HEREN te lasteren. Dan speel je met vuur. Ook al ben je jong. Want wat hebben deze jongens thuis gehoord over Elisa. Vast niet veel goeds. En dan hoor je het terug op straat. Daar hoor je wat er thuis aan tafel bespro­ken wordt. En dan komen de berinnen om je te verscheuren. Denk erom wat je doet. Als je denkt God vrijblijvend te kunnen lasteren dan kom je verkeerd terecht. Dan gaat het niet goed.

En dan volgt de veldtocht tegen Moab. De koning van Moab is afgevallen. Hij zorgde ook jaarlijkse voor de wol van honderdduizend schapen. Dat was niet mis. En nu trekt hij tegen Moab op. Josafat gaat ook mee. Wat moet een Josa­fat daar nu, samen met een heidense koning en met de koning van Edom. Dat zijn toch de afstammelingen van Esau. Wat een vreemde combinatie. En dan zijn ze zeven dagreizen ver en dan raakt het water op. Dat is gevaarlijk. Ook niet erg handig. Kennelijk hebben ze geen goede strategie uitgezet. Na zeven dagen hoeft het water toch niet op te zijn Wat een logistiek en wat een plan­ning. Nu gaan ze eraan. Maar Josafat zegt, kunnen we niet iemand vinden om bij de HERE om raad te vragen. En dan komt Elisa. Die zegt: als het niet om Josafat was dan had Ik me tegen u gekeerd, maar ter wille van Josafat zal Ik u sparen en ook de koning van Moab in uw hand geven. En zo gebeurt het. De koning van Moab probeert uit te breken, maar hij zit in de val. En in grote nood offert hij zijn eerstgeboren zoon op de muur. Vreselijk! Wat een heiden­dom! Wat een vertoning. Wat een afgoderij. Je kinderen offeren om de gunst van de goden af te dwingen. En dan eindigt het hoofdstuk heel vreemd met dat de toorn van de HERE over Israël kwam, zodat zij van de koning van Moab wegtrokken en naar hun land terugkeerden.

Wat is nu de moraal van het verhaal? Wat een strijd. Als Josafat er niet ge­weest was dan had de koning van Israël het niet gewonnen. De HERE spaart vanwege het geloof van Josafat. Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN. Zo is het ook vandaag. De HERE spaart de stad, ter wille van de rechtvaardi­gen in de stad. God stelt het oordeel nog uit, omdat Hij niet wil dat sommigen verloren gaan maar dat allen tot bekering komen. Prijs de HEER. Dank U HEER.

Wat een verhalen. Wat een lessen. Wat een opdracht die we hebben. In zijn voetspoor wandelen. Alles van Hem verwachten. Grote dingen verwachten. Hij kan wonderen werken. En Hij doet het ook vandaag. Het grootste wonder ben ik, dat ik door genade mag weten door Hem behouden te zijn. Glorie voor zijn Naam. Dat wil je wel uitschreeuwen. Daar krijg je niet genoeg van. Dat gun je een ieder. Daar kikker je van op. En je weet dat het enkel maar genade is, want wie zijn wij dat zouden durven denken, dat we ook maar een el kun­nen toevoegen aan onze behoudenis. We kunnen God eeuwig danken voor zoveel genade, dat Hij in zijn grote liefde naar mij zondaar heeft omgezien. Prijst de HEER.

2 Koningen 4:1-37

26 november [2]

4:1

Uw knecht, mijn man, is gestorven,… En nu is de schuldeiser gekomen om mijn beide kinderen als slaven voor zich weg te halen.

4:2

niets… behalve een kruikje olie.

4:4

en giet in al die vaten;…

4:5

en zij goot steeds door.

4:6

Er is geen vat meer. Toen hield de olie op te stromen.

4:7

Ga heen, verkoop de olie en betaal uw schuld, en leef met uw zonen van het overige.

4:11

Op zekere dag kwam hij daar; hij nam zijn intrek… en legde zich daar te ruste.

4:13

wat kan er nu voor u gedaan worden? … Ik woon temidden van mijn familie.

4:14

Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud.

4:15

Roep haar.

4:16

Op dezen zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon omhelzen.

4:17

En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken had.

4:19

En hij zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd!

4:20

tot aan de middag; toen stierf hij.

4:22

ik wil mij naar de man Gods spoeden en dan terugkomen.

4:25

en kwam bij de man Gods op de berg Karmel.

4:26

Is het wel… met het kind? En zij zeide: Alles wel.

4:27

want haar ziel is bitter bedroefd, doch de HERE heeft het voor mij verborgen gehouden…

4:28

Heb ik soms mijn heer om een zoon gevraagd?

4:29

leg mijn staf op het gelaat van de knaap.

4:30

Zo waar de HERE leeft en gijzelf leeft, ik ga niet bij u vandaan.

4:31

en berichtte hem: De jongen is niet ontwaakt.

4:33

sloot hij de deur… en bad tot de HERE.

4:34

hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handen op diens handen en boog zich zo over hem heen. Daarop werd het lichaam van de knaap warm.

4:35

Toen niesde de jongen zevenmaal en opende zijn ogen.

4:37

Neem uw zoon op.

Gastvrijheid is een belangrijke zaak. Uw gastvrijheid zij alle mensen bekend. Ieder is welkom. Stel je huis open voor de gast. Gastvrijheid is een groot goed. We zijn het kwijt geraakt. Maar daar kunnen we meteen verandering in bren­gen. Een bed is zo gemaakt. En een stoel meer of minder aan tafel zal ons ook niet in de war brengen. Zo dacht ook de Sunamitische erover. De man Gods bleef, als hij langs kwam, altijd bij hen logeren. Toen besloten ze een boven­verdieping, een gastenverblijf voor de man Gods te bouwen. Zo gezegd, zo gedaan. En de man Gods kwam en nam er zijn intrek. Maar vraagt Gehazi aan Elisa: is er iets wat ik voor u kan doen. Het antwoord is: Ik woon te midden van mijn familie. En dan blijkt dat ze geen zoon heeft. En dat is toch wel heel erg, voor het nageslacht. Wat kunnen ze daar verdriet om hebben. Hoe hebben ze ernaar verlangd. Hoe kun je verlangen naar een kind. Daar kun je onder lij­den. En dat is ook lijden, enkel valt het niet mee om het van je af te zetten. Het schrijnt almaar aan je. En dat kan ook niet anders, want het valt ook niet mee. De profeet begrijpt het meteen. En hij profeteert, dat ze op deze tijd over een jaar een zoon zal omhelzen. Ze wuift het weg. Wat denkt die profeet wel. Nee, dat kan niet, want haar man is oud. Ze is zeker vergeten wat er met Abraham en Sara is gebeurd. Ze staat zeker niet zo vast in de geloofsschoenen, anders zou ze anders gereageerd kunnen hebben. Maar het is ook weer uit het leven gegrepen. Wat zouden wij geloven van zo'n boodschap. We zouden eveneens schouderophalend aan de kant staan. Dat kan toch niet. Je moet niet het onmo­gelijke willen. Het is te gek. Nu ga je toch wel een beetje te ver, profeet. Maar we weten dat het gebeurd is. Het kind is geboren. Het wonder is geschied. Het is gebeurd. Het is een waar verhaal. Het is vast en zeker. Glorie voor zijn Naam. Prijst de HEER. Wat een genade. Wat een zegen. Hij wil gebeden zijn. Loven en prijzen te midden van de dingen die je niet hebt. Vragen in volko­men afhankelijkheid de dingen die je graag wilt. Hij beslist autonoom. Hij weet wat goed voor ons is. Prijst de HEER.

Maar als de jongen met zijn vader op het land is, grijpt hij naar zijn hoofd en roept: Mijn hoofd, mijn hoofd. En in de middag sterft hij in de armen van zijn moeder. Wat een verdriet. Wat zal er door haar heengegaan zijn. Ze spoedt zich naar de man Gods, nadat ze het kind op zijn bed gelegd heeft. Vreemd op het bed van de man Gods, het is alsof ze ermee wil zeggen: Hier heb je het kind terug. Ik heb het toch van je gekregen, zonder dat ik erom gevraagd had. Ze spoedt zich naar de man Gods en ze vindt hem, en op de vraag of alles wel is, antwoordt ze: Alles wel. Elisa had nog niet gehoord dat het kind dood was. De HERE heeft het hem nog niet gezegd. Hij hoort het hier voor het eerst. En dan moet Gehazi gaan met de staf van Elisa, maar de vrouw dwingt Elisa om mee te gaan en dan komen ze thuis. Gehazi, die vooruit gegaan was, zegt dat de staf op het gelaat, de jongen niet tot leven heeft gebracht. Dan legt Elisa zich op de jongen en er komt beweging in. Het lichaam van de jongen wordt warm. Hij opent zijn ogen en hij niest zeven maal. Wat een wonder. Wat een wonder. Het is prachtig. Hij geeft de moeder de jongen terug. God doet won­deren. Niet alleen toen, maar ook nu. Hij wil gebeden zijn. Het kan niet an­ders. Het is een zegen. God is groot. God is goed. Prijs de HEER. Wat een prachtig verhaal. Ziet u het voor u. Prachtig. Prachtig. Heerlijk. Heerlijk. Amen.

2 Koningen 4:38-5:27

27 november [2]

4:38

Toen Elisa naar Gilgal terugkeerde, was er honger in het land. … Zet de grootste pot op en kook moes voor de profeten.

4:39

en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed vol.

4:40

schreeuwden zij het uit: De dood is in de pot, man Gods! En zij konden het niet eten.

4:41

Haal dan meel. … Toen was er niets kwaads meer in de pot.

4:42

En hij zeide: Geef het aan het volk,…

4:43

Maar zijn dienaar zeide: Hoe kan ik dit aan honderd man voorzetten? En hij zeide: Geef het aan het volk, opdat zij eten. Want zo zegt de HERE: Men zal eten en overhouden.

5:1

Maar deze man, een krijgsheld was melaats.

5:2

en hadden een jong meisje uit het land van Israël gevangen meegevoerd; zij was in dienst van Naämans vrouw.

5:3

En zij zeide tot haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatsheid verlossen.

5:5

Zo ging hij heen…

5:6

opdat gij hem verlost van zijn melaatsheid.

5:7

Voorzeker, let op, ziet: hij zoekt een voorwendsel tegen mij.

5:8

Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? …opdat hij wete, dat er een profeet in Israël is.

5:10

Ga heen, en baadt u zevenmaal in de Jordaan,…

5:12

Zijn… de rivieren van Damaskus, niet beter dan alle wateren van Israël?

5:13

Baad u en gij zult rein worden?

5:14

en zijn lichaam werd weer gezond…

5:16

ik neem niets aan.

5:17

aan andere goden dan aan de HERE.

5:18

moge de HERE deze zaak aan uw knecht vergeven.

5:19

En hij zeide tot hem: Ga in vrede.

5:20

ik snel hem achterna en neem iets van hem aan.

5:23

Wees zo goed en neem twee talenten.

5:25

vroeg Elisa hem: Vanwaar Gehazi? … Uw knecht is nergens heen geweest.

5:26

Was het de tijd om dat zilver aan te nemen…

5:27

Daarom zal de melaatsheid van Naäman u en uw nakomelingen aankleven, voor altoos. Toen ging hij van hem weg, melaats als sneeuw.

Het leven gaat door. Elisa geeft opdracht om een grote pot moes te maken. Ze maken het van kolokwinten, die ze niet kennen. Ze eten ervan, maar schrikken en roepen: De dood is in de pot, man Gods! Wat denk je wel, ons een beetje vergiftigen. Elisa geeft opdracht er meel door te gooien en dan is het heel goed te eten. Wat een verhaal. Waarom staat dit in de Bijbel? Ze hebben het van ge­slacht tot geslacht overgeleverd. Je kunt je toch niet voorstellen dat een pro­feet des Heren giftige spijzen voorzet. Wat denken ze wel.

Volgende verhaal: er kwam een man met eerstelingen. En Elisa zegt, zet het voor aan het volk. Nou dat is een rare opdracht. Hoe kan het volk eten van zo’n klein beetje voedsel. Maar Elisa dringt erop aan. En wat gebeurt er. Ze eten er allemaal van en ze houden nog over ook. Als de profeet iets zegt, moet je het doen. Hij is een gezant des Heren. God is aan zijn zijde. God maakt on­mogelijke dingen mogelijk. We zien het later ook als Jezus de wonderbare spijziging doet. Tot tweemaal toe. Het is een zichtbaar teken van God, dat we zijn knecht, de profeten en zijn Zoon, serieus moeten nemen. Hij bevestigt hun roeping met wonderen en tekenen. En Elisa was immers geroepen door de Here God, als opvolger van Elia, die ook geroepen was. Ben je geroepen, dan moet je in je roeping gaan staan. En onmogelijk dingen van God verwachten. Hij is almachtig. De Bijbel staat vol met de wonderen van God. En ook van­daag is God niet verandert. Hij is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwig­heid. Prijs de Heer.

Het verhaal van Naäman is een film waard. Hoe een gekaapt Joods meisje een hoge functionaris op de knieën krijgt. Het is als het verhaal van Jozef. Op een afschuwelijke gemene manier in Egypte terecht gekomen. Maar om de redding van zijn familie en geslacht, is hij daar gekomen. Zo ook dit meisje. We horen verder niets meer van haar. Maar het is een bewijs, dat waar we ook geplaatst zijn, wat we ook doen, kunnen getuigen van de kracht en macht van onze God waarin we geloven. In het heidense rijk van Naäman moesten ze niets van de vreemde God van Israël hebben. Ze hebben immers hun eigen goden en ritue­len. Uiteindelijk gaat Naäman. Wat moet je ook met een hoge piet die melaats is. Dan maar de gok om de God van Israël te proberen. Baat het niet, het schaadt ook niet. Maar ook de koning van Israël vertrouwt het niet. Hij denkt niet aan de almacht van God, maar dat de koning probeert hem te pakken te nemen. Alsof de koning bij machte is de melaatsheid te verdrijven. Er was niet zoveel geloof bij de koning. Elisa dringt erop aan dat de man komt, opdat hij weet dat er een profeet is in Israël. Het verhaal is dus niet alleen een teken voor Naäman, maar ook voor Israël zelf. Hoever was het geloof weggezakt. En om alle menselijke eer te voorkomen wordt Naäman opgedragen zeven keer te baden in de Jordaan. Wat onbeschoft van die profeet. Hij laat zich niet eens zien. En hij kan zich toch ook baden in de beroemde rivieren in zijn eigen land. Hij gaat boos terug, maar zijn dienaren, die misschien wel veel meer van het gekaapte dienstmeisje in het huis van Naäman, gehoord hadden, dringen er bij hem op aan om het toch te proberen. Baat het niet, het schaadt ook niet. En met tegenzin en korzelig baadt hij zich zeven maal en hij is genezen. Glorie voor God.

Wat God zegt, dat gebeurt, hoe raar de opdracht ook is. Moeten wij ook op letten. Nooit denken dat het gek is. God is specialist in gekke dingen en op­drachten, om ons maar te helpen, dat we geen enkele eer zelf kunnen opeisen. Hij doet het. En Hij houdt de eer ook aan Zichzelf.

Dan moeten er toch geschenken worden aangeboden. Zo hoort het. Voor wat, hoort wat. Maar hoe ook aangedrongen wordt, Elisa weigert halsstarrig. Wil er niets van weten. God geneest en niet Elisa. Het zou een schande zijn, als hij zich daarvoor liet betalen. Je kunt genezing en wonderen niet kopen. Dat is een scherpe lijn door de Bijbel heen. God geneest. Het is zijn beslissing. Hij wil daardoor geëerd worden. Knecht Gehazi ziet het alles aan. Ze hebben toch ook wel geld nodig. Ze kunnen het goed gebruiken. En als deze Naäman zo aandringt, dan kun je toch wel een kleinigheidje nemen. En zo gaat hij ze achterna, vertelt één of andere smoes en komt stiekem met de gaven thuis. Maar God heeft het Elisa geopenbaard. De straf is ook direct. De melaatsheid van Naäman gaat op Gehazi over en zijn kinderen. Verschrikkelijk. God laat niet met zich spotten.

Het is als Ananias en Saffira. We kunnen niet met God marchanderen. God ziet dwars door ons heen. Alles ligt voor Hem open. Als wij denken vroom en christelijk te zijn, maar we zondigen heimelijk, dan staan we onder Gods oor­deel. Dit verhaal maakt het overduidelijk. Het is geschreven om ons te helpen, om ook maar niet op welke manier dan ook, het met God op een loopje te nemen. Dank U, Here God, voor uw helder en vlijmscherp woord. We blijven er door scherp op de snede. Scherp mee op koers. Veilig voortgaan. Dank U wel.

2 Koningen 6:1-23

28 november [2]

6:1

Zie toch, de plaats,… waar wij wonen, is voor ons te bekrompen.

6:2

Gaat.

6:3

Ik ga mee.

6:5

viel het ijzer in het water, en hij slaakte een kreet en riep: Ach, mijn heer, het was geleend!

6:6

sneed hij een stuk hout af, wierp het daarheen en deed het ijzer bovendrijven.

6:7

En hij zeide: Neem het op. Hij strekte zijn hand uit en greep het.

6:9

Neem u in acht niet langs die plaats te trekken,…

6:11

Kunt gij mij niet meedelen, wie van de onzen op de hand van de koning van Israël is?

6:12

Neen, mijn heer de koning, maar Elisa, de profeet in Israël, deelt aan de koning van Israël de woorden mee, die gij in uw slaapkamer spreekt.

6:14

zij kwamen des nachts en omsingelden de stad.

6:15

Ach mijn heer! wat moeten we doen?

6:16

Maar hij zeide: Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn.

6:17

Toen bad Elisa: HERE, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de HERE opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.

6:18

Sla dit volk toch met blindheid. En Hij sloeg hen met blindheid naar het woord van Elisa.

6:19

Daarop zeide Elisa tot hen: Dit is niet de weg en dit is niet de stad; volgt mij, dan zal ik u brengen naar de man die gij zoekt.

6:20

HERE, open hun de ogen, opdat zij zien.

6:21

Zal ik hen neerslaan? zal ik hen neerslaan, mijn vader?

6:22

Zet hun brood en water voor,…

6:23

en zij gingen heen naar hun heer. Sindsdien kwamen de benden van Aram niet meer in het land van Israël.

Over dit stuk kun je wel een boek schrijven. Het is toch geweldig. Wat een verhaal. God is groot. God is geweldig. Hij is heerser van hemel en aarde. De boze kan rondgaan als een briesende leeuw, maar als we in Gods bescherming blijven, dan kan ons niets gebeuren. God is groot. Wat een zegen. Wat een ze­kerheid. Want als we in Gods schuilplaats zijn dan vertoeven we in een veilige haven. Dat is de Bijbel. Dat is de grootheid van God. Gods hand is niet te kort om te verlossen. Hij maakt onmogelijke dingen mogelijk. Wij kijken wat voor ogen is, maar God ziet het hart aan. Glorie voor de HEER. Wat een zegen. Wat een vastigheid. God ziet alles. Gods ogen doorlopen de ganse aarde, om krachtig bij te staan hen wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Glorie voor zijn naam. God is goed. En de mensen weten dat. Aram valt Israël binnen, maar Elisa hoort het woord des HEREN en waarschuwt de koning om niet te gaan naar de plaats waar het leger van Aram ligt. En de koning gaat regelma­tig kijken of ze er nog liggen. Dan zegt de koning van Aram: wie is toch de verrader in mijn eigen kamp die aan de koning van Israël verraden heeft dat wij hier liggen. Maar dan zegt een dienaar dat het Elisa is die de woorden van de koning in de slaapkamer kan horen. Elisa de profeet in Israël. Het gerucht van de almacht van God was doorgedrongen in het kamp van de koning. Mis­schien was het wel door Naäman, of het meisje dat de vrouw van Naäman diende. Ze wisten ervan. Er was een profeet in Israël, die de woorden van God sprak. Een wonderprofeet. De koning beslist meteen om hem gevangen te ne­men. Die profeet moeten we de mond snoeren. Natuurlijk. We hebben voor alles een oplossing. We nemen de profeet gevangen en dan zal die God van hem ook wel zijn mond houden.

Het is uit het leven gegrepen. Want dat denken we ook maar al te vaak. We denken dat God ver weg is en zich niet bemoeit met ons reilen en zeilen. We zeggen: dat regelen we zelf wel. En als we God nodig hebben dan halen we Hem van stal. Alleen al de gedachte moet je doen rillen. Wat denken we wel. De heilige grote God. Die zal op ons commando komen. Wat denken we wel. We hebben te maken met een hoge heilige God. Wie heeft ons gemaakt? Hoe durft de pot tegen de pottenbaker op te staan. Dat kan toch niet. Dat snap je toch. Neen natuurlijk niet. En toch houden we er zo’n levensstijl op na. En daar gaan we aan kapot. Daar zullen we nog last mee krijgen. Of beter daar hebben we last mee. God laat niet met zich spotten. Het is vreselijk. Het is gevaarlijk. Het is te gek.

En dan leggen ze beleg om de stad. Gehazi weet niet wat hij ziet. Wat moeten ze daar tegen doen. Daar is niet tegen te vechten. Nu is het gedaan met Elisa en ook de knecht. Dan bidt Elisa dat God hem de ogen opent. En dat gebeurt en dan ziet hij vurige paarden en wagens rondom Elisa. Elisa zegt: zij die met ons zijn meerder dan zij die tegen ons zijn! Dat is de werkelijkheid in ons le­ven. We kijken vaak tekort. We kijken niet verder. Maar de werkelijkheid is dat God ons omringt met zijn liefde en bescherming. De engelen zijn overal. Die helpen ons door het leven heen. Hoe zouden we anders kunnen leven. God helpt. God is overal. Wat een zegen. Zien we de vurige wagens en paarden van God ook om ons heen. Hoe kunnen we stand houden temidden van verwarring en pijn en moeite teleurstelling enz. enz. God is altijd bij ons. Hij laat ons nooit in de steek. Hij redt ons. Hij beschermt ons. Daar kunnen we vast op staan. Daar kunnen we op rekenen. Zien we het ook. Zien we het niet dan moeten we dit verhaal lezen en alle verhalen. Het is prachtig. Het is een zeker­heid. We zijn in deze wereld, maar we zijn niet van deze wereld. Het is prach­tig. Dank U HEER. Je wordt er enthousiast van. Je wordt blij. Want je behoort tot de partij van de meerderheid. Het is fantastisch. Dank u HEER.

En het verhaal gaat door. Elisa bidt en vraagt of de HERE ze met blindheid slaat. En dat gebeurt. En hij zegt: kom maar met mij mee dan zal ik je brengen naar de plaats waar de man is die u zoekt. En dan volgen ze. En dan belanden ze in Samaria. Dan opent God hun de ogen. En dan zijn ze in de stad. Ze zijn in de val gelopen. De koning is enthousiast. Zal ik ze neerslaan? Neen natuur­lijk niet, want je doodt gevangengenomen soldaten toch niet. Geef ze te eten. En zo gebeurt het. En dan worden ze vrijgelaten en gaan ze naar hun heer. Wat een verhaal. Wat zullen ze verteld hebben toen ze thuis kwamen. Of heeft de koning ze allemaal gedood, omdat ze Elisa niet hebben gevangengenomen. Het verhaal vermeldt het niet. Maar Israël had rust. Aram viel het land niet meer binnen. De koning had begrepen, dat er niet te strijden valt tegen de God van Israël.

En dan het korte verhaal voorafgaand. De drijvende bijl. Een klein verhaal met een grote strekking. Het is prachtig. De profeten wonen te krap. Elisa zegt haal hout bij de Jordaan en dan valt de bijl in het water. O, de bijl was geleend. Een ramp dus. Wat moet ik nou. En dan plukt Elisa een tak, gooit die in het water waar de bijl verdwenen is en dan grijpt de man de bijl. Wat een wonder. Dat kan toch helemaal niet. Een bijl is van ijzer en zinkt meteen in het water. Maar God kan de natuur naar zijn hand zetten en de bijl komt bovendrijven. Het is weer een kleinood van Gods almacht en ook zijn genade. Wat moest de man zeggen tegen de man, die hem de bijl geleend had. Het was een kostbaar stuk gereedschap. God ziet de noodschreeuw van deze man en geeft uitred­ding. Hij wil de mensen helpen en hen dienen. Hij is er altijd. In alle omstan­digheden. Daar moeten we van leren. Want het gaat erom dat we God dienen met ons hele hart. Wat een zegen, wat een rust. Te midden van grote gevaren, van onvoorstelbare dingen, mogen we met God meegaan. Hij ziet alle dingen, ook de kleine dingen van ons leven. Hij heeft voor alles belangstelling. Niets is te klein voor Hem. Hij is daar waar de eenzame, de ootmoedige, de gevan­gene naar Hem roept. Prijs de HEER.

2 Koningen 6:24-7:20

1 december [2]

6:24

en sloeg het beleg voor Samaria.

6:25

En er ontstond een zware honger in Samaria;…

6:27

Indien de HERE u niet helpt, vanwaar moet ik u dan hulp halen?

6:28

geef uw zoon, dat wij hem vandaag eten; dan zullen wij mijn zoon morgen eten.

6:29

had zij haar zoon verborgen.

6:30

een rouwgewaad op het blote lichaam droeg.

6:31

indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan.

6:32

Hebt gij wel gezien, dat deze moordenaarszoon iemand gezonden heeft om mij te onthoofden?

7:2

Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten.

7:3

Er waren vier melaatse mannen buiten voor de poort;…

7:4

Welaan dan, laten wij overlopen naar de legerplaats der Arameeërs.

7:5

zie, daar was niemand.

7:6

Want de HERE had het leger der Arameeërs een geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht,…

7:7

zij waren gevlucht om hun leven te redden.

7:9

Wij doen niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil.

7:12

Zij weten, dat wij honger lijden;… om zich in het veld te verbergen, denkende: Wanneer zij de stad uitgaan, zullen wij hen levend grijpen en de stad binnenkomen.

7:13

laten wij ze maar uitzenden en zien.

7:17

maar het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf, zoals de man Gods gesproken had,…

Benhadad komt op Samaria af en belegert de stad. Heel lang. Want er breekt honger uit. Het is verschrikkelijk. De koning ziet het aan. Een vrouw roept hem aan om te helpen. Maar hij zegt: alleen de HERE kan helpen. Wat is er? En dan komt het gruwelijke verhaal. De ene vrouw had samen met de ander haar kind opgegeten. Maar nu was het andere kind aan de beurt, maar nu heeft de andere vrouw haar kind verborgen. De koning scheurt zijn klederen. En dan zegt de koning: Laten we Elisa doden. Hij is de oorzaak van alle ellende. En dan proberen ze Elisa te vangen. Maar de HERE antwoordt en ze sluiten de deur. En dan zegt Elisa: hoort het woord des HEREN. Morgen om deze tijd is het voorbij. Dan zijn de prijzen laag. Maar ze geloven het niet. Vervolgens zegt hij tot de hoofdman: je zult het met eigen ogen aanschouwen, maar er niet van eten.

Daarna lezen we over de vier melaatse mannen, die natuurlijk buiten de poort moeten leven en die ook nadenken. Ze weten dat ze dood gaan, want ze heb­ben ook niets te eten. Als ze in de stad gaan, gaan ze dood en als ze hier blij­ven gaan ze ook dood. Laten we naar de legerplaats der Arameeërs gaan. Als ze ons doden dan gaan we dood; als ze ons in leven laten dan leven we. We hebben geen keus. Dan gaan ze. En tot hun grote verbazing treffen ze niets aan. Het is doodstil. En alles staat er nog, alsof ze in grote haast zijn gevlucht. En zo is het. De HERE heeft hen in de nacht een groot geluid van wagens en paarden laten horen. De koning schrok en wist zeker dat ze in de nacht over­vallen waren. Ze gaan hals over kop op de vlucht. De melaatsen weten niet wat hen overkomt. Ze beginnen te roven. En wie zou dat ook niet gedaan heb­ben. De buit ligt voor het oprapen. Wat een wonder. Maar dan beseffen ze dat ze niet goed doen. Het is een dag van blijde boodschap. En wij houden het voor ons. Dus ze gaan het melden. Maar de koning denkt dat ze zich voordoen dat ze vluchtten en als zij dan naar buiten gaan, dat ze dan de stad plotsklaps zullen binnendringen en in bezit nemen. Ze doen een proef met vijf mannen. En ja hoor het leger blijkt gevlucht. Hun klederen liggen tot aan de Jordaan. En dan is het groot feest. De hoofdman staat bij de poort, maar de mensen dringen zo erg dat hij wordt platgetreden en hij sterft. En zo wordt het woord vervuld dat de profeet sprak, dat hij het wel zou zien maar er niet van eten.

Wat weer een geschiedenis. Wat een almacht van God. Gods arm is niet te kort om te verlossen. God wil aanbeden worden. We moeten op Hem vertrou­wen. We moeten niet met de onmogelijkheid van de situatie meeheulen. We mogen geloven in zijn almacht. God spreekt en het gebeurt. We zien het keer op keer. God grijpt in. Wij moeten gehoorzaam zijn. En ook heel scherp oplet­ten wanneer God spreekt. Hij is groot. Dank U HERE, dat U steeds opnieuw ons erbij bepaalt, dat we op U moeten letten en niet op de dingen die voorhan­den zijn. De HERE spreekt. Ook vandaag. Ook heel concreet in het leven van iedereen. Daar moeten we niet overheen lopen. Het zijn de kleine dingen die het doen. En ook in de grote dingen in land en volk. Hij spreekt. Wj moe­ten luisteren en achter die stem aangaan. Glorie voor zijn naam. Prijs de HERE.

2 Koningen 8:1-29

2 december [2]

8:1

want de HERE heeft een hongersnood opgeroepen.

8:3

ging de hulp van de koning inroepen met het oog op haar huis en haar akker.

8:4

Vertel mij toch al de grote daden die Elisa verricht heeft.

8:5

Mijn heer de koning dit is de vrouw en dit is haar zoon,…

8:6

Zorg, dat al wat haar toebehoort teruggegeven wordt,…

8:8

zal ik van deze ziekte herstellen?

8:10

gij zult zeker herstellen. Maar de HERE heeft mij getoond dat hij zeker zal sterven.

8:12

Waarom weent mijn heer

8:13

Maar wat is uw knecht, die hond: dat hij zo iets groots zou doen? … De HERE heeft mij getoond dat gij koning over Aram zult zijn.

8:15

doopte die in water en spreidde die over zijn gelaat, zodat hij stierf.

8:18

want hij had een dochter van Achab tot vrouw; hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN.

8:19

Maar de HERE wilde Juda niet verderven ter wille van zijn knecht David, aan wie Hij immers had toegezegd hem te allen tijde een lamp voor zijn zonen te zullen geven.

8:21

en het volk vluchtte naar zijn tenten.

8:27

en hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…want hij had zich verzwagerd met het huis van Achab.

8:29

want hij lag ziek.

Dat is ook toevallig. Juist op het moment dat de Sunamitische terugkeert uit de vreemde waarheen zij gegaan was op advies van Elisa, omdat er een hongers­nood zou komen, vertelt Gehazi al de wonderen van Elisa aan de koning. De vrouw kwam haar eigendommen terugvragen en de koning ondervraagt de vrouw naar de juistheid van de feiten en hij zorgt dat ze haar eigendommen terugkrijgt. Wat een toevalligheid. En waarom zou dit verhaal in deze verha­len staan. Is er een diepere betekenis, of is het gewoon maar een verhaal. Het is uit het leven gegrepen. We kunnen ons er van alles bij voorstellen. We ko­men ook vaak in ons eigen leven allerlei toevallige, of wat wij toevallige om­standigheden tegen. Daar hadden we niet op gerekend en dan gebeurt het toch. Dat is toch wel heel bijzonder. We moeten letten op de kleine dingen. Het zijn de kleine dingen die ’t hem doen. Wie ’t kleine niet acht is ’t grote niet waard. We hebben zo heel wat uitdrukkingen en dat zegt veel. De toevalligheid be­staat niet. Alles heeft een plaats in het plan van God. Het is goed om daar op te letten. Wat heeft God met dit en dat te zeggen. Soms zien we het achteraf nog scherper dan vooraf. Maar God houdt zich altijd met ons bezig. Hij wil dat we dicht bij Hem blijven leven. We moeten niet links en rechts afbuigen. We moeten heel dicht bij Hem blijven. We leven in oorlogsgebied. De boze ligt op de loer. Hij wil ons van God aftrekken.

Dan is Elisa in Damaskus. Wat moest hij daar. Weten we niet. De koning is ziek. Hij roept Elisa en dan profeteert hij dat hij zeker zal herstellen. Maar hij zal ook sterven. En dan ziet Elisa in een gezicht wat de koning van Aram, Is­raël zal aandoen. Hij zal hen vreselijk straffen. Hij zal velen vermoorden en de zwangere vrouwen uitmoorden. Vreselijk. Hazaël zegt wie is die hond die dit zal aandoen. En dan zegt Elisa dat Hazaël koning zal worden. Hazaël bericht de koning, dat Elisa heeft gezegd dat hij zeker zal herstellen. Maar de volgen­de dag legt hij een natte deken over de koning, zodat hij sterft. Waarom doet Hazaël dit? Is het omdat Elisa gezegd heeft dat hij koning zou worden. Wil hij al vooruitlopen op wat de HERE gaat doen. Hij wil de HERE een handje hel­pen. Wat een hond, om zoiets te doen. Hij is die wreedaard, waar Elisa over sprak. Wat een gemene streek. Hazaël werd koning in zijn plaats. En dan zien de beide koningen die allebei Joram heten. Ze deden wat kwaad is in de ogen des HEREN. Maar hij werd niet uitgeroeid, omdat de HERE beloofd had, dat er te allen tijd een lamp voor zijn zonen te zullen geven. Wat een belofte, God houdt zich aan zijn woord, De belofte blijft de belofte, Het kan er soms niet op lijken, maar God vergeet het niet. Al had Hij alle reden om het te vergeten, want het is toch vreselijk wat ze de HERE God aandoen. Ze waren verzwa­gerd aan het huis van Achab en daarom waren al die afgoden binnengekomen. En dan gaat het mis, je moet je niet bemoeien met de afgoden en de zonde. Dan gaat het mis. Joram wordt verwond in de strijd met de Arameeërs en hij gaat naar Jizreël om genezing te zoeken. Vast en zeker bij de afgoden. En dan komt de andere Joram hem bezoeken. Wat gaat daar gebeuren.

2 Koningen 9:1-37

3 december [2]

9:3

Zo spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. Open daarna de deur en vlucht zonder dralen weg.

9:7

Gij zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des HEREN, aan Izebel wreke.

9:8

En het gehele huis van Achab zal omkomen;…

9:10

en Izebel zullen de honden verslinden…

9:13

en riepen: Jehu is koning!

9:17

Is het vrede?

9:19

Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij!

9:22

Is het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde. Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren?

9:24

en hij zakte in zijn wagen ineen.

9:26

Ik zal het aan u vergelden op deze akker, luidt het woord des HEREN.

9:27

Hem ook! Schiet hem neer op zijn wagen! …hij vluchtte naar Megiddo en stierf daar.

9:32

Wie is op mijn hand? Wie?

9:33

Werpt haar naar beneden! …en hij vertrapte haar.

9:35

maar vonden van haar niets dan de schedel, de voeten en de handpalmen.

Je zult maar profeet zijn in die tijd. Wat een afgodendienst. En hoe heeft zich dat vastgezet op alle hoeken van de straten van Israël en Juda. De koningshui­zen hadden zich verzwagerd en de zonde was tot in het paleis doorgedrongen. Het was vreselijk. Wat een zonde. En dan moet Elisa Jehu tot koning zalven. Dat gebeurt ook weer op een vreemde manier. Jehu hoort in een afgesloten kamertje het woord van de knecht van de profeet. Hij wordt tot koning ge­zalfd. En hij hoort dat hij het huis van Achab en Izebel moet uitroeien zoals het huis van Jerobeam is uitgeroeid. Om het bloed van de profeten te wreken. En dan aanvaarden zijn knechten et koningschap en ze roepen hem uit tot ko­ning en dan gaat hij naar Joram die ziek ligt. Die stuurt boden met de vraag of het vrede is, maar de knechten voegen zich bij Jehu . als dan de koning zelf gaat, dan kondigt Jehu hem het oordeel aan. En als Joram probeert te vluchtten dat schiet hij hem dood. Zijn lichaam wordt geworpen op de akker van Na­both. En zo wordt ook vervuld wat de profeet Elia profeteerde toen Achab de akker van Naboth probeerde te onteigenen die naast zijn palies lag. En als de koning van Juda Ahazia probeert te vluchten dan wordt ook hij neergeschoten en hij sterft in Megiddo. Dan trekt Jehu op naar Jizreël. En Izebel weet al dat er gevaar dreigt. Hij laat Izebel op straat gooien zodat haar bloed tegen de muur spat. Ze is dood. Zoals de profeet Elia al profeteerde. En als ze haar toch nog willen begraven vinden ze niets van haar terug. En zo wordt vervuld wat Elia profeteerde dat ze als mest op de akkers zou zijn.

Wat een geschiedenis. Wat de profeet profeteert dat zal gebeuren. God spreekt en dan gebeurt het ook. God hoeft niet te profeteren, want we kunnen het alle­maal heel goed weten. God heeft al zoveel profeten gegeven en al hun verha­len zijn opgeschreven om ons bij de les te houden. Het is allemaal maar om een ding. Dicht bij Jezus blijven. Dan gaat het goed. Het is oorlog. We zien het hier. De duivel kan heel veel macht hebben. We zien het hier. Heel het koningshuis. Heel het land werd beheerst door de afgoden en de demonen. Dat was levensgevaarlijk. Het volk werd verleid. Dat moeten we ontdekken en dan moeten we ons er radicaal tegen verzetten. We moeten niet links en we moe­ten niet rechts gaan. We moeten gehoorzaam zijn. daarom is het steeds weer essentieel om de oude woorden op te zoeken. En heel eenvoudig die woorden weer toe te passen op alle terreinen van het leven.

Dan is het belangrijk om dicht bij het woord van God te blijven leven. Doen wat Hij zegt. Lezen wat er staat, geloven wat er staat, dan heb je wat er staat. Het is geweldig om Gods liefde te ontdekken. Hij haat de zonde. En hij maakt er ook een eind aan. Dat zien we hier. En soms gebeurt dat op een vreselijke manier. Soms zien we er ook niets van. Maar zeker is dat het oordeel over de zonde vaststaat. Hoe de wereld en de zonde ook kunnen brallen. Gods oordeel staat vast. Prijs de HEER, die zo luid en duidelijk ons voorhoudt hoe we mo­gen leven. Want wie zouden we zijn als we ons in deze strijd niet vast zouden kunnen klampen aan de HERE God en zijn woord. Dank U HEER.

2 Koningen 10:1-36

4 december [2]

10:5

Wij zijn uw knechten, al wat gij ons zult bevelen, zullen wij doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat u goeddunkt.

10:6

neemt dan de hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer en komt tot mij te Jizreël, morgen om deze tijd.

10:10

de HERE heeft gedaan wat Hij gesproken heeft door zijn knecht Elia.

10:11

En Jehu sloeg allen dood, die van Achabs huis te Jizreël overgebleven waren,…

10:13

Wij zijn broeders van Ahazia…

10:14

Grijpt hen levend. …niemand van hen liet hij over.

10:16

Kom met mij mee, aanschouw mijn ijver voor de HERE.

10:17

liet hij allen die van Achabs huis in Samaria overgebleven waren, doodslaan,…

10:19

want ik wil een groot offerfeest voor Baäl aanrichten;…

10:25

Gaat naar binnen, slaat hen, laat niemand ontkomen!

10:27

Voorts haalden zij de gewijde steen van Baäl omver… en maakten er beerputten van tot op de huidige dag.

10:29

de gouden kalveren die in Bethel en Dan waren.

10:30

zullen uw zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zitten.

10:31

Maar Jehu wandelde niet nauwgezet, met zijn gehele hart, naar de wet van de HERE, de God van Israël;…

10:32

In die dagen begon de HERE Israël te besnoeien,…

Achab dood, Izebel dood. Nu nog de nazaten van Achab. De zeventig zonen die in Samaria waren. De oudsten en de door Achab aangestelde opvoeders geven zich in de macht van Jehu. Die vraagt om hun hoofden af te leveren morgen om deze tijd. En zo gebeurt het. Dn maakt hij ook korte metten met allen die overgebleven zijn in Jizreël van Achabs huis. Zo wordt het woord van de profeet Elia vervuld. Achabs huis wordt uitgeroeid. En dan roept hij alle profeten bij elkaar voor een groot offerfeest. Maar als ze offeren en alle­maal binnen zijn geeft hij opdracht om ze allemaal af te maken. Onderweg doodt hij ook de broeders van Ahazia, die op weg waren naar Samaria. Wat moet die familie van Ahazia in Samaria. Hij doodt ze ook. Weg met alles wat naar de zonde van Achab riekt.

Hij breekt alle gewijde palen af en ook de tempels. Hij maakt er beerputten van. Maar toch doet hij de gouden kalveren in Dan en Bethel niet weg. En dat was de HERE een gruwel. Hij krijgt wel de belofte dat tot in het vierde ge­slacht zijn zonen op de troon zullen zitten. Maar toch is hij niet nauwgezet in het volgen van de HERE. En dan besnoeit de HERE Israël. De HERE kan niet geheel en al met hem zijn. Hij is niet nauwgezet. Wat een verhaal. En weer opnieuw wat God door de profeten zegt, dat zal ook uitkomen. Het kan een generatie duren. De profeet kan al van het toneel verdwenen zijn, maar God gaat door. Hij houdt zich aan het woord. En dat zien we hier. De goddeloos­heid van Achab en Izebel was ten hemel schreiend. En dat weten ze nu. Hun gehele huis wordt uitgeroeid. En als de koning van Juda naar Samaria wil dan wordt die ook weggevaagd. Wat doe je bij de goddeloze koning. Daar bemoei je je toch niet mee. En dan worden alle priesters bijeengeroepen. En dat zijn er wat. Ze krijgen hun mooie gewaden aan en dan begint het offerfeest. Een enorm feest. En als ze dan allemaal in de tempel zijn, dan geeft Jehu opdracht om ze allemaal af te maken. Zo gaat het met de afgoderij. We moeten heel nauwgezet in de wegen van de HERE wandelen. We moeten niet links en we moeten niet rechts gaan. We moeten blijven bij de HERE God. En we weten heel goed wat dat inhoudt. We moeten heilig en onberispelijk leven. En daar heel nauwgezet mee bezig zijn. We doen ons zelf te kort als we niet nauwge­zet leven. We nemen af van de zegen die de HERE God ons geven wil.

Wat een zegen om te weten dat we alleen maar gezegend worden als we nauw­gezet leven. En dat kost strijd want de boze zit ons steeds weer op de hielen. We leven in oorlogsgebied. Het gaat tussen de duivel en God. En de duivel is de overste dezer wereld. Hij heeft grote macht. Dat zien we hier maar weer. Wat moest er niet aan te pas komen om een einde te maken aan de afgoderij van Achab en dan doet Jehu het nog maar mondjesmaat. Wat toch een teleur­stelling. Wat doen we de HERE God toch tekort. O HERE kom ons ongeloof te hulp. Wij kunnen niet zonder U. U bent alles. U beschermt. U redt. U houdt ons op het rechte spoor. Dank U HERE.

2 Koningen 11:1-20

5 december [2]

11:1

Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, maakte zij zich op en bracht het gehele koninklijke geslacht om.

11:2

nam Joas, de zoon van Ahazia, en bracht hem met zijn voedster heimelijk weg… naar de bergplaats voor de bedden;…

11:3

Hij bleef zes jaar bij haar verborgen in het huis des HEREN,…

11:9

De oversten van honderd deden alles wat de priester Jojada geboden had;…

11:12

Toen bracht hij de zoon des konings naar buiten, zette hem de kroon op en gaf hem de Getuigenis. …en riepen: Leve de Koning!

11:14

en al het volk van het land verheugde zich een blies op trompetten. Athalia… riep: Verraad, verraad!

11:15

en doodt met het zwaard al wie haar volgt.

11:16

werd zij daar ter dood gebracht.

11:17

dat zij een volk des HEREN zouden zijn,…

11:18

ging naar de tempel van Baäl en zij haalden die omver,…

11:19

en hij nam plaats op koningstroon.

11:20

Het gehele volk des lands verheugde zich…

Het was dus ook al niet veel soeps in Juda. Daar werd ook de Baäl gediend. Ze hadden zich ook verzwagerd met Achab en wat wil je dan. Want toen de koninginmoeder zag dat haar zoon dood was bracht zij de gehele koninklijke familie om. Wat een wreedheid. Maar Joas wordt verborgen door zijn voed­ster. Hij wordt zes jaar verborgen in het huis des HEREN. Niemand weet er iets van. Dan komt Jojada die er ook weet van heeft en hij geeft opdracht om de bewaking volgens een bepaald plan uit de voeren. En dan wordt Joas op zekere dag tevoorschijn gehaald en hij wordt tot koning gekroond, zoals het gebruikelijk was. Dan komt Athalia en die roept: verraad, verraad. Maar ze wordt gevangen genomen en iedereen aan haar kant, wordt gedood en zij wordt buiten de tempel gedood. Jojada sluit een verbond tussen het volk en de HERE dat zij een volk voor de HERE zullen zijn. En dan doen ze tempel van de Baäl weg. En het volk volgt de jonge koning Joas. Hij zit op de konings­troon.

Zo heeft God zelf gezorgd dat zijn plan voortgaat. En dat er altijd een nazaat van David op de troon zal zitten. Want dat had Hij beloofd en wat God be­looft, dat gebeurt ook. Dat zien we hier ook weer. Al is het als door een oog van de naald. Het kan niets meer voorstellen maar toch houdt God zich aan zijn woord. Dat gold toen en dat geldt ook vandaag. Daar staan de profeten vol van. En daar moeten we dan ook niet aan twijfelen. God is goed. Wat Hij zegt dat gebeurt. Dat zien we ook hier weer. Glorie voor zijn naam. Dank U HERE voor al uw liefde en geduld. Voor uw trouw en volharding. Geef ons ook van die kracht opdat we trouw achter U aan zullen gaan. Dan gaan we goed en dan gaan we vol goede moed. Wat weer een verhaal. Wat kunnen er toch vreselij­ke dingen gebeuren. Maar God doet wat hij via Elia de profeet had gezegd. Het gehele huis werd uitgeroeid met de priesters erbij. Weg met de afgoderij, weg met de afgodendienst. Weg, korte metten met de zonde. We moeten radi­caal zijn. Niet marchanderen. Weg met onze afgodstempels. Rechtop staan. Alleen het woord van God en niets anders op alle terreinen van het leven.

2 Koningen 11:21-12:21

6 december [2]

11:21

Joas nu was zeven jaaroud, toen hij koning werd.

12:1

en hij regeerde veertig jaar in Jeruzalem.

12:2

Joas deed wat recht was in de ogen des HEREN, al de dagen, dat de priester Jojada hem onderwees.

12:5

daarmede de bouwvallige gedeelten van het huis herstellen,…

12:8

dat zij geen geld meer van het volk zouden ontvangen, maar dat zij dan ook de bouwvallige gedeelten van de tempel niet zouden behoeven te herstellen.

12:10

Zodra zij gezien hadden, dat er veel geld in de kist was, kwam de schrijver des konings met de hogepriester; zij pakten het geld… en telden het.

12:11

dezen betaalden het uit aan de timmerlieden…

12:18

al het goud… aan Hazaël, de koning van Aram. Toen trok deze weg van Jeruzalem.

12:20

smeedden een samenzwering; zij sloegen Joas neer in het huis van de Millo,…

Dat was een jonge koning. Joas, zeven jaar oud. De priester Jojada was zijn leermeester. En zolang hij naar hem luisterde, deed hij wat goed was in de ogen des HEREN. Het is heel erg belangrijk wie je leermeester is. Het is be­langrijk dat je de HERE volgt. En dan goed Bijbelonderwijs krijgt. Het is be­langrijk dat je opgevoed wordt in de vreze des HEREN. De Bijbel is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. Het gaat erom wat doet God in je leven. En dat kun je vinden in de Bijbel. God wil zich openbaren in de Bijbel. Wij lezen de Bijbel niet, maar de Bijbel leest ons. Dat is het geheim van de openbaring. God komt naar ons toe in zijn woord. Hij is niet de afwezige God. Hij is actief aanwezig in dit leven. Hij voert de strijd aan tegen de zonde. En de zonde is heel sterk aanwezig in ons sterfelijk lichaam. Dat ervaren we elke dag. Daar gaan we onder gebukt. Was het niet, dat we door Gods genade mogen weten, dat we een kind van Hem zijn en veilig geborgen zijn bij Hem. Hoe zouden we anders kunnen leven als we niet wisten dat we mogen verblijven in de schuil­plaats van de Allerhoogste. Daarom is het ook zo fijn om te weten, dat we niet alleen zijn. Dat Hij ons nooit in de steek laat.

Hier zien we de kleine Joas aan de voeten van Jojada. Jojada was dus kenne­lijk wel een goede hogepriester. Hij was niet meegegaan met de zonden van zijn voorgangers. Want de ene koning na de andere deed wat kwaad was in de ogen des HEREN. Maar zo niet Jehu. Dat was een rechtvaardige koning. Die moest uitvoeren wat Elia geprofeteerd had. Het gehele huis van Achab werd uitgeroeid. Joas geeft opdracht om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen. Maar na drieëntwintig jaar is het nog niet gebeurd. Dan plaatst hij een offerkist in de tempel. Daar moeten de mensen het geld ingooien en het niet meer aan de priesters geven. En als de kist dan vol is dan komt de schrij­ver van de koning. Die tellen het geld en dan wordt vanuit het paleis de tim­merlieden betaald die aan het herstel van de tempel werken.

Dan komt Hazaël de koning van Aram weer binnenvallen. Hij neemt een stad in bezit en is van plan op te trekken naar Jeruzalem. Maar dan brengt Joas al de kostbaarheden uit de tempel naar de koning van Aram en dan trekt hij niet op naar Jeruzalem. Joas komt door een samenzwering aan het einde van zijn leven. Wat toch ook weer tragisch. Waarom toch altijd die duistere machten, die steeds weer bezig zijn om te moorden en te stelen. We leven echt in oor­logsgebied. Als je denkt, dat je veilig bent dan ben je in gevaar. We moeten constant op onze hoede zijn dat we niet door de vijand worden aangevallen. Het is levensgevaarlijk. We zitten zo maar in de verkeerde hoek. HERE help ons dat we niet van U afvallen. Help ons door uw woord en Geest. Dank U, dat U steeds weer oproept om dicht bij U te blijven. Dank U voor uw woord. Ook nu weer.

2 Koningen 13:1-25

7 december [2]

13:2

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN…

13:3

Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël,…

13:4

Maar Joahaz zocht de gunst van de HERE,…

13:5

En de HERE gaf aan Israël een verlosser,…

13:6

Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam,…

13:7

hen gemaakt als stof bij het dorsen.

13:11

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN;…

13:12

en zijn dappere daden, hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, de koning van Juda,…

13:14

Elisa lag ziek aan de ziekte, waaraan hij zou sterven. …en weende over hem en zeide: Mijn vader, mijn vader. Wagens en ruiters van Israël!

13:15

Elisa zeide tot hem: Haal boog en pijlen.

13:16

Leg uw hand aan de boog.

13:17

Open het venster naar het oosten. …zeide Elisa: Schiet. … Een pijl der overwinning van de HERE, ja, een pijl der overwinning op Aram.

13:18

Sla op de grond. Hij sloeg driemaal en hield toen op.

13:19

En de man Gods werd toornig op hem en zei: Gij hadt vijf- of zesmaal moeten slaan, dan hadt gij Aram verslagen tot vernietiging toe. Maar nu zult gij Aram driemaal verslaan.

13:20

Daarna stierf Elisa en men begroef hem.

13:21

toen wierpen zij de man in het graf van Elisa en liepen weg. En toen de man met het gebeente van Elisa in aanraking kwam, werd hij levend, en rees overeind op zijn voeten.

13:23

Maar de HERE was hun genadig, erbarmde Zich over hen, en keerde Zich weer tot hen ter wille van zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob;…

13:25

Joas versloeg hem driemaal en heroverde de steden van Israël.

Hij deed wat kwaad was in de ogen des HEREN. Weer een koning. Komt er nu nooit een einde aan. Wat was de macht van de zonde groot. Hoe goed was het niet begonnen. David een man naar Gods hart. Behalve de zonde tegen Uria had hij de HERE gediend. Heel zijn leven. En ook Salomo had de HERE gediend. Tot op het eind van zijn leven, toen hij zijn heidense vrouwen hun afgodsdienst lieten instellen en ze zelfs kinderen offerden aan de Moloch. Toen werd zijn rijk gesplitst en hadden ze oorlog. En de ene koning na de andere komt op. En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEREN en hij zondigde de zonden van Jerobeam. De gouden kalveren in Dan en Bethel zijn nog steeds niet afgebroken. Het is HERE een gruwel. Wat tergen ze de HERE God. Daar kan alleen maar ellende uit voortvloeien.

Maar dan zoekt hij de gunst van de HERE en de HERE hoorde naar hem, om­dat Hij ziet hoe zwaar ze door Aram verdrukt worden. Ze woonden weer vre­dig in hun tenten, alhoewel er van zijn macht niet veel was overgelaten. Dan wordt een Joas koning van Israël. En ook hij doet wat kwaad is in de ogen des HEREN. Van hem worden dappere daden vermeld maar meer ook niet. Hij sterft. Elisa is ziek aan de ziekte waaraan hij zou sterven. Dan komt Joas, de koning van Israël, bij hem op bezoek. Hij zegt. Mijn vader, mijn vader. Wa­gens en ruiters van Israël. Dan zegt Elisa: neem de boog. En hij schiet een pijl af door het venster op het oosten. En Elisa zegt. Een pijl ter overwinning van de HERE. Daarna moet hij de pijlkoker nemen en op de grond slaan. Na drie keer slaan houdt hij op. Elisa wordt boos en zegt dat hij vijf of zes keer had moeten slaan, dan had hij Aram tot vernietiging toe geslagen. Elisa sterft.

En als men een man snel begraaft in het graf van Elisa, omdat er benden ko­men dan staat de man op, omdat hij met het gebeente van Elisa in aanraking komt. Wat een wonder. Wat een kracht. Wat een man Gods. Kom niet aan de man van God. Eer hem. Houd hem hoog. Houd uw voorgangers in ere. Want ze zijn van Godswege aangesteld. Bega niet de fout. Zie hen met ontzag aan. Zij gaan u voor. Want zij die met Gods kracht begenadigd zijn, ontvangen dubbele eer. Want God wil gediend worden. Hij stelt de leiders aan. Die moe­ten leiden en voorgaan in het woord. Daar moeten we niet gering over doen. Die moeten we hoog houden. Daar moeten we voor bidden. Want zij openen voor ons de schriften.

We zien dan ook dat Aram steeds maar weer Israël binnenvalt. Maar God is hen genadig. En dan staat er weer zo duidelijk in, waarom. En keerde zich weer tot hen ter wille van zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob. Hij wil­de hen niet verdelgen en had hen nog niet voor zijn aangezicht verworpen. Wat een belofte. Dat staat in de geschiedenis van Genesis. Dat is vast en ze­ker. We zijn vele honderden jaren verder, maar dat geldt dus ook hier. Dan geldt het dus ook vandaag. Want het was niet aan tijd gebonden. De HERE is groot. Hij houdt stand. Hij laat zijn verbond niet los. Ook al verbreken zij het keer op keer. Hij blijft touw. En Joas verslaat Aram drie keer. De drie keer, dat hij met de pijlen op de grond sloeg. We moeten niet te kort denken van de arm des HEREN. We moeten vele, vele malen vertrouwen op de kracht en de arm van de HERE. Het is geweldig om dat steeds weer te zien. Wij hebben de macht niet. De macht en de overwinning komen van God. Daar mogen we al ons heil van verwachten en als we dat doen dan zien we ook steeds meer over­winningen. Doorgaan. Niet opgeven. God is goed. God is groot. Hij laat je nooit in de steek. Dat zien we maar weer.

2 Koningen 14:1-29

8 december [2]

14:1

werd Amazia koning, de zoon van Joas, de koning van Juda.

14:3

En hij deed wat recht was in de ogen des HEREN,…

14:4

nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten.

14:6

maar ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden.

14:8

Kom, laten wij ons met elkaar meten!

14:10

daardoor heeft uw hart u overmoedig gemaakt.

14:12

En Juda werd door Israël verslagen en zij vluchtten allen naar hun tenten.

14:13

Joas… nam Amazia, de koning van Juda,… gevangen. … En hij kwam naar Jeruzalem en brak de muur van Jeruzalem af,…

14:19

Maar men liet hem achternazetten naar Lachis en daar doden.

14:24

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

14:25

Hij heroverde het gebied van Israël,… volgens het woord dat de HERE, de God van Israël, gesproken had door zijn knecht de profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gath-Hefer.

14:27

dus verloste Hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas.

Amazia was koning van Juda. Hij deed wat recht was in de ogen des HEREN. Dat was een positieve uitzondering. Maar verder wordt er ook niet veel van vermeld. Hij bleef echter op de hoogten offeren. Het bleek weer een compro­mis. Hij vecht tegen Edom en verslaat het. Maar dan wordt hij overmoedig en wil zich meten met Israël. Wat heeft dat nu voor zin. Waarom meten met je broedervolk. En Joas de koning van Israël probeert het te voorkomen. Hij geeft een gelijkenis, die er op neer komt dat hij moet oppassen, want anders zou hij wel eens vertrapt kunnen worden. Maar Amazia dringt aan. En inder­daad Amazia wordt verslagen en zelfs gevangengenomen. Joas trekt op naar Jeruzalem en breekt de muur voor een groot deel af en neemt al het goud en zilver en de kostbaarheden uit de tempel mee naar Samaria. Amazia wordt dan later ook nog vermoord door een samenzwering. En dat is het dan. In Israël wordt Jerobeam de tweede, koning. Hij deed wat kwaad was in de ogen des HEREN. Hij heroverde het gebied dat door Aram was in bezit genomen. Want de HERE ontfermde zich over Israël, want het was tot niets geworden.

God ontfermde zich. Ook al was het land in diepe zonde. Dat is ook bijzonder. Je zou denken, ze verdienen het niet, maar God laat niet met zich spotten. God wil zijn verbond handhaven. Hij wil ook met Israël verder volgens de beloften. Want Hij heeft niet gezegd, dat Hij het volk van Israël van de aardbodem zal wegdoen. God houdt zijn verbond. Dat staat vast en zeker. Wat een belofte. Zo wordt Israël weer krachtiger onder de hand van de goddeloze koning. Wat een genadig God. Hij wil toch nog tijd geven voor bekering. Hij toont toch nog zijn almacht. Hij laat het niet los. Heerlijk is zijn naam. En steeds eindigt dit gedeelte met de vermelding, dat het overige wat de koning heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van de Koningen. En we hebben inder­daad ook 1 en 2 Kronieken in de Bijbel, waar ten dele dezelfde verhalen wor­den vermeld, met daarnaast nog andere gegevens die in 1 en 2 Koningen niet worden vermeld. Waarom dan èn Koningen èn Kronieken zijn bewaard geble­ven en geschreven is niet duidelijk. Het geeft ons een goede kijk op het reilen en zeilen van Israël en Juda. En het gaat in de geschiedenissen steeds èn om Juda èn om Israël. Het rijk is wel gesplitst om de zonde van Salomo die offer­de aan de afgoden en de kinderen aan de Moloch offerde, maar het blijft heel Israël. De beloften zijn gedaan aan heel Israël. Wat een belofte. Maar wat een tragiek.

2 Koningen 15:1-38

9 december [2]

15:3

Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN,…

15:4

Alleen verdwenen de hoogten niet;…

15:5

De HERE sloeg de koning, zodat hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd huis, terwijl Jotham, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des lands bestuurde.

15:9

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

15:10

smeedde een samenzwering tegen hem en sloeg hem ten aanschouwen van het volk dood.

15:12

Aldus was immers het woord dat de HERE gesproken had tot Jehu. Uw zonen zullen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zitten. En zo is het ook geschied.

15:14

en sloeg Sallum, de zoon van Jabes, te Samaria dood.

15:16

Hij sloeg het, al de zwangere vrouwen daarin liet hij openrijten.

15:18

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN;…

15:19

Pul, de koning van Assur, trok tegen het land op;…

15:20

Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar niet in het land.

15:24

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

15:25

smeedde een samenzwering tegen hem en sloeg hem dood te Samaria,…

15:28

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

15:29

kwam Tiglath-Pileser, de koning van Assur,… en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur.

15:30

smeedde een samenzwering tegen Pekah, de zoon van Remalia; hij sloeg hem dood…

15:34

Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN,…

15:35

Alleen verdwenen de hoogten niet;…

15:37

In die dagen begon de HERE Rezin, de koning van Aram, en Pekah, de zoon van Remalia, op Juda los te laten.

Het is allemaal niet zo best. De ene koning vermoordt de andere. En het is ar­moede troef. Het einde is dan ook, dat Israël door Tiglath-Pileser wordt weg­gevoerd in ballingschap. De koning deed dan ook, koning op koning ,wat kwaad is in de ogen des HEREN. En dat is vreselijk. Wat een afgodendienst. Dan moet je ook niet opkijken, dat het op een gegeven moment afgelopen is. Dat God het niet langer neemt. Het wordt, zo koning zo volk. Wat een moord en doodslag. Het begon nadat de vier geslachten van Jehu, zoals God zelf beloofd had, van het toneel verdwenen waren. In Juda zien we enkel koningen die deden wat recht is in de ogen des HEREN. Maar ook daar blijft het half­slachtig. Want de hoogten bleven waarop ze offerden. Het is kennelijk steeds heel moeilijk om radicaal voor God te kiezen. Wat een toestand. Wat een tra­giek. Hoe is het mogelijk, dat God nog geduld heeft met dit volk. Het was toch allemaal goed begonnen. Maar koning op koning volgt de afgoden. Waar wa­ren dan de profeten? We horen even van Jona. Elisa is niet meer. Waar zijn de profeten?

Er moet profetisch gesproken worden. Ook vandaag. Als de zonde huizenhoog is dan moeten we niet schromen om met betoon van geest en kracht te spre­ken. We moeten de naam van God in ere houden. Hem loven en prijzen. De zonden belijden en wegdoen. Je wordt er ook triest van. Kennelijk kan het niet zo zijn dat er een lange tijd van gehoorzaamheid aan God is. Kennelijk is het telkens weer zo dat de vijand van God op de loer licht om weer roet in het eten te gooien. We moeten dan ook heel goed op onze hoede zijn, dat we niets, maar dan ook niets, van die vijand toelaten in ons leven. We hebben daar de handen vol aan, want er huist niet veel goeds in onszelf. De zonde kleeft ons aan. We zijn ook in zonde gevallen. De zondeval gaat niemand voorbij.

Daarom moeten we ons vastklampen aan onze enige hoop: de HERE Jezus. Dan zijn we veilig. Dan zijn we geborgen. Dan zijn we niet zonder zonde, maar dan zijn we gewassen in het bloed van onze HERE Jezus. We hebben Gods woord zo bikkelhard nodig. We moeten er in lezen. We moeten onze gedachten en ons doen op Hem gericht houden. We zitten er zo maar naast. En het geheim is, dat je er blij van wordt. Je ziet de goede richting. Je wordt er aan herinnerd. En het werkt ook. Want Hij leidt ons op de weg der waarheid en de waarheid maakt je vrij. Heerlijk toch. Wat een genade. Want uit ons zelf komen we nergens, maar met God springen we over muren. Glorie voor zijn Naam.

2 Koningen 16:1-17:6

10 december [2]

16:2

Hij deed niet wat recht is in de ogen van de HERE, zijn God, zoals zijn vader David,

16:3

maar hij wandelde in de weg van de koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de HERE voor de Israëlieten had verdreven.

16:5

Toen trok Rezin, de koning van Aram,… op… maar konden in de strijd de overhand niet behalen.

16:9

En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning… trok op tegen Damaskus, nam het in en voerde de bevolking in ballingschap weg naar Kir;…

16:12

zag hij het altaar.

16:13

besteeg het en ontstak zijn brandoffer…

16:14

Maar het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEREN stond, liet hij van de voorkant van het huis des HEREN,… verplaatsen en zetten aan de noordzijde van dat altaar.

16:17

en zette haar op een stenen plaveisel.

16:18

alsook de buitenste ingang voor de koning verplaatsen, ter wille van de koning van Assur.

17:2

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

17:3

Tegen hem trok Salmanéser, de koning van Assur, op;…

17:4

nam de koning van Assur hem gevangen…

17:5

en belegerde het drie jaar.

17:6

hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Halah, aan de Habor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden.

Van deze koning wordt met name genoemd, dat hij zijn zonen door het vuur liet gaan. Dat is verschrikkelijk. Dat liet Salomo zijn vrouwen ook doen aan het eind van zijn leven. En we weten het gevolg. De straf was dat het land in tien en twee stammen werd gesplitst en we zien door heel de geschiedenis heen wat er gebeurd is. De ene koning na de andere deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en het was oorlog tussen Israël en Juda. Wat een zonde, wat een ellende. Zo kan het toch niet. Het is vreselijk. De HERE spreekt. En nu deze koning van Juda. Hij deed zijn zonen door het vuur gaan. De Moloch­dienst. Hij heeft last van de koning van Aram. Hij sluit een verbond met Tig­lath-Pileser om van zijn vijand af te komen. Het was deze Tiglath die Israël in ballingschap had doen gaan. Het broedervolk van Israël. Tiglath-Pileser komt en verovert Damaskus en hij voert de bevolking in ballingschap. Achaz neemt het goud en zilver en brengt het aan de koning van Assur. Dan ziet hij een al­taar staan en is daar zo van onder de indruk dat hij een tekening naar de hoge­priester Uria stuurt met de opdracht om net zo 'n altaar in de tempel in Jeruza­lem neer te zetten. En zo gebeurt. En dan bestijgt hij het altaar en offert daar. Maar de koning mag toch helemaal het altaar niet bestijgen. Hij ver­plaatst ook het altaar van de HERE. Hij neemt het wasvat eraf en plaatst het op het pla­veisel. Hij laat ook een stuk weghalen en verplaatsen, zodat de in­gang beter wordt. Hij doet het allemaal ter wille van de koning van Assur. Zo dat is ge­beurd. De koning van Assur is tevreden. Hij grijpt zelfs in het hei­lige van de HERE om de vijand van God tevreden te stellen.

Het is toch verschrikkelijk. De HERE God heeft zelf de tekening van de tem­pel gegeven. En deze koning ziet een afgodsaltaar staan en laat het meteen na­bouwen en plaatsen in de tem­pel van de HERE God. Daar kan toch alleen maar het oordeel op volgen. Wat denkt hij wel. En wat voor hogepriester heb­ben we die zo maar op het bevel van de koning dit afgodsbeeld nabouwt. Maar dit is ook geen hogepriester, want wie laat nu toe dat de koning zijn kinderen door het vuur laat gaan. Dat kan toch helemaal niet. Dat zijn afgodendienaars, dat zijn valse herders en leraars. Daar kan God helemaal niets mee. Wat zullen de gelovigen in de lan­de geleden hebben onder zulk heidendom tot in de tem­pel toe. En hoe ver­schrikkelijk is het, dat ter wille van een heidenkoning het koperen altaar wordt verplaatst en een stuk muur wordt verplaatst. Het is je niet voor te stellen. Maar het is allemaal gebeurd. En zo zien we hoe ver het kan gaan, als de zon­de toeslaat in het leven van de koning en het volk. Het wordt: zo priester, zo volk. Het is verschrikkelijk. Wat een ellende. Wat een toestand. Wat moet daar op volgen.

In Israël is het ook al niet veel goeds. Daar komt Salmanéser de koning van Assur. Hij onderwerpt de koning aan hem, maar als hij probeert een verbond te sluiten met de koning van Egypte neemt hij hem gevangen. Hij rukt op naar Samaria en belegert het drie jaar en neemt het in en voert de bevolking in ballingschap naar Assur. Weer een deel van het volk weggevoerd. Wat een oordeel. Een hele bevolking weggevoerd. Wat een straf. Hoe moet het verder met het verbond van God.

2 Koningen 17:7-41

11 december [2]

17:7

Dit nu is geschied, omdat de Israëlieten gezondigd hadden…

17:13

De HERE had Israël en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle zieners: Bekeert u van uw boze wegen…

17:15

Zij hadden zijn inzettingen veracht en zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had,…

17:17

Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd…

17:18

Daarom was de HERE zeer vertoornd geworden op Israël en had hen voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda.

17:19

Ook Juda heeft de geboden van de HERE, zijn God, niet onderhouden,…

17:22

zij weken daarvan niet af,

17:23

totdat de HERE Israël van voor zijn aangezicht verwijderde,… En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag.

17:24

De koning van Assur bracht mensen uit Babel,… en deed hen wonen in de steden van Samaria…

17:25

In de eerste tijd… vereerden zij de HERE niet, daarom zond de HERE leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden.

17:27

Brengt daarheen één van de priesters die gij vandaar hebt weggevoerd,…

17:28

en leerde hun, hoe zij de HERE moesten vereren.

17:29

Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden,…

17:31

De Sefarvieten verbrandden hun kinderen voor Adrammelech…

17:35

Met hen toch had de HERE een verbond gesloten en hun geboden: Gij moogt geen andere goden vereren,…

17:38

gij moogt het verbond niet vergeten, dat Ik met u gesloten heb:…

17:39

dan zal Hij u redden uit de macht van al uw vijanden.

17:40

Doch zij hebben niet geluisterd,…

Ja daar gaan ze. In ballingschap. Weg van huis en haard. Ze hebben ook keer op keer gezondigd. Wat hadden ze wel niet allemaal tegen de HERE God ge­daan. Ze hadden alles uit de kast gehaald voor de afgoden. Wat andere volken deden, hebben zij ook allemaal gedaan. Ze hadden de afgoden gediend. En dat terwijl de HERE zo duidelijk had gezegd dat ze Hem moesten dienen. En dat ze geen andere goden voor hun aangezicht mochten hebben. En ze hebben niets anders gedaan, dan afgoden dienen. Zelfs zo erg dat er een afgodenaltaar in de tempel stond. Want ook Juda had gezondigd. Maar Israël wordt wegge­voerd in ballingschap. Wat een gevolg van de zonde. Daar moeten we niet te licht over denken. Op zonde volgt straf. Als er geen bekering volgt, dan liggen we onder het oordeel. Daar moeten we heel goed rekening mee houden. En dat is ook een eerlijke zaak. Je kunt de zonde niet de zonde laten. Dan wordt het allemaal maar een vage zaak. Over welke God spreken we dan eigenlijk als Hij het zelf ook allemaal niet zo nauw neemt. Dan heeft Hij geen recht van spreken. Zo is het ook met de mensen. We moeten elkaar wel serieus nemen. We moeten elkaar wel respecteren. Dan ga je niet de zonde goed keuren. Dan ga je niet de boel de boel laten. Dan richt je je leven in zoals het moet. En dat is heel eenvoudig je houden aan de normen en waarden, die de HERE God gegeven heeft. Dat zijn universele normen en waarden.

Het land is leeggehaald. De mensen zijn verdwenen. De schatten meegenomen naar Assur. En daar wonen ze dan. En de koning van Assur brengt andere vol­ken daarheen, maar die vereren God niet. Dat is ook niet zo’n wonder, want daar hebben ze nog nooit van gehoord, Dan stuurt de HERE leeuwen en die doden deze mensen. Dan hebben ze het door en zeggen tegen de koning: wij weten de gewoonten van de God van dit land niet en nu worden we gedood. De koning stuurt één van de priesters terug die weggevoerd zijn. Hij gaat in Bethel wonen en hij legt de mensen uit, hoe ze de HERE moeten dienen. Ik vraag me af of deze priester het nog wel wist, want er was toch zoveel afgo­dendienst geweest in Israël. Hij ging ook in Bethel wonen en daar was toch de afgodendienst door Jerobeam gesteld. Maar de volken dienen ook hun eigen afgoden. En sommigen offeren zelfs hun kinderen aan de afgoden. Wat een toestand. Dat kan toch niet langer zo.

En dan komt de epiloog. De HERE had toch een verbond met Israël gesloten. Dat wisten ze toch. Hij had hen met krachtige hand uit Egypte gevoerd. Hij had hun dit land gegeven Hij had Abraham, Isaäk en Jakob gezworen. Hij had gezegd dat ze geen andere goden mochten dienen. En ze doen niet anders. Zij hebben de HERE God verlaten. Zij hebben de HERE gekwetst. Want als ze de HERE dienen, dan zal Hij hen redden van al hun vijanden. Dat is een belofte die niet gebonden is aan tijd. Die belofte geldt ook vandaag. Daarom is het zo belangrijk, dat Israël terugkeert naar de HERE God. Ze hebben Hem verlaten en kunnen smart op smart vrezen. Wat een oordeel. Van de kaart geveegd. Nooit meer terugkomen in het land dat de HERE God voor eeuwig aan Abra­ham gezworen had. Hoe moet dat ooit weer goed komen. Wat een les ook voor vandaag. Willen we in vrede leven, dan zullen we de HERE onze God moeten dienen. Hem aanhangen en Hem vereren. Dat betekent, dat we ernst moeten maken met het woord van God. We moeten het lezen en indrinken. We moe­ten Hem aanroepen en loven en prijzen. We moeten hem dag en nacht in ons hebben. Hij wil wonen bij de mensen. En Jezus wil wonen in ons hart. Hij wil altijd bij ons zijn. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij. We hoeven niet als wezen achter te blijven. Ik ga heen om u plaats te bereiden. Heerlijk, wat een vertrouwde gedachte. We hoeven niet te twijfelen. Hij is er altijd. Dank U HERE, voor zoveel genade en geduld.

2 Koningen 18:1-37

12 december [2]

18:3

Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader David gedaan had.

18:6

hij hing de HERE aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden…

18:7

De HERE was met hem; overal, waarheen hij uittrok,…

18:9

trok Salmanéser, de koning van Assur, op tegen Samaria…

18:11

De koning van Assur voerde Israël in ballingschap…

18:13

trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.

18:16

en hij gaf het aan de koning van Assur.

18:17

Zij trokken op en kwamen te Jeruzalem;…

18:19

Wat is dat voor vertrouwen, dat gij koestert?

18:20

Op wie vertrouwt gij toch, dat gij tegen mij in opstand komt?

18:25

De HERE heeft mij gelast: trek op tegen dit land en verwoest het.

18:31

Luistert niet naar Hizkia,…

18:33

Heeft soms één van de goden der volken zijn land ooit kunnen redden uit de macht van de koning van Assur?

18:35

dat de HERE Jeruzalem uit zijn macht zou kunnen redden?

18:37

met gescheurde klederen tot Hizkia en zij brachten hem de woorden van de maarschalk over.

Wat een arrogantie. Daar staat de legeraanvoerder bij de muur van Jeruzalem. Hij bralt en daagt uit. Welke god heeft zijn land ooit uit de macht van de god van de koning van Assur kunnen redden. Niemand toch. Kijk maar naar al die volken. Denk dus ook niet dat jullie HERE God jullie kan redden. Geef je nu maar over, want dan zul je zien dat het je goed gaat in het land, waar ik je naar toe zal leiden. Daar zul je het goed hebben. Het is alsof God spreekt toen Hij het land beloofde overvloeiende van melk en honing. Wat een arrogantie. Dat hoort ook de HERE God allemaal aan. Hij hoort het en Hij moet het aanhoren uit zijn heiligdom Wat een arrogantie van de afgoden. Ze tergen Hem. Dat neemt Hij niet. Hij laat zich niet tergen. Hij verdedigt zijn eer. Hij laat zijn almacht zien. Als we denken zonder God te kunnen, dan zullen we het ook weten. Dan krijgen we onze trekken thuis. Want dan wordt het inderdaad zo priester, zo volk.

Maar we hebben hier toch koning Hizkia. Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, in alles zoals zijn vader David deed. Hij verwijderde alles wat aan afgoden in en buiten de tempel aanwezig was. Nou dan heeft hij een grote klus gedaan. Want het land stond vol. Er stond zelfs een afgodenaltaar in de tem­pel. En dan komt Sanherib naar Jeruzalem. Israël is door Salmanéser al weg­gevoerd in ballingschap. Dat was natuurlijk aan Juda ook niet voorbij gegaan. En nu ligt hij voor de muur van Jeruzalem. Bij de waterleiding. En dan stuurt Hizkia een gezantschap. En dan begint de hofmaarschalk te balken. Hizkia vraagt wat hij wel denkt, dat hij op de macht van de tegenstander Egypte kan bogen. Maar dan smaadt hij het volk en de HERE. Wat een vertoning. En dat zegt hij het ook nog eens in de taal van het volk. En dan zwijgt het volk stil. Want ze zijn onder de indruk. Ook zij weten dat Israël door zijn voorganger is weggevoerd en dat er andere volken zijn komen wonen. Ze worden opgeroe­pen om niet te luisteren naar Hizkia, maar naar de koning van Assur. Hij be­looft hen gouden bergen. Wat een brallende stemmen. Wat een toestand. Wat een gevaar. Wat een dreiging. Wat een vreselijke situatie. Wat moeten ze doen? Ze zitten in de val. Maar had Hizkia dan ook de schatting aan de koning van Assur niet moeten stopzetten. Toen is hij gekomen en Hizkia heeft de schatting hersteld toen hij de steden rondom Jeruzalem ging bezetten. Maar toen is hij toch opgetrokken naar Jeruzalem. Dat kon je verwachten. Hizkia waarom tart je de koning van Assur. Dan haal je toch zelf het probleem op je hals. Wat nu?

Maar boven alles troont de HERE God. Die blij is dat er eindelijk een koning is die doet wat goed is in de ogen des HEREN. Hij deed als in de dagen van David en voor hem en na hem is er geen koning geweest die zo trouw aan God was. Dat was dan ook de enige koning na David. Wat moet God blij zijn ge­weest, dat er weer gehoorzaamheid heerste in zijn land. Het is toch zijn land. Wat moet het vreselijk zijn voor de HERE God, dat Hij Israël moest wegvoe­ren uit het land. Zijn eigen land en zijn eigen volk. Dat moet zeer doen. Hij had toch de eeuwigdurende beloften gegeven aan Abraham Isaäk en Jakob. En nu dit. Dit staat er toch wel haaks op. Zou het nu ook zo moeten gaan met Juda met zo’n brallende hofmaarschalk voor de muur van Jeruzalem Het volk op de muur luistert zwijgend gespannen toe.

2 Koningen 19:1-37

13 december [2]

19:2

bedekt met rouwgewaden, tot de profeet Jesaja,…

19:4

om de levende God te honen,…

19:7

Zie, Ik zend een geest in hem, en hij zal een gerucht vernemen, zodat hij naar zijn land zal terugkeren, en Ik zal hem door het zwaard vellen in zijn eigen land.

19:11

zoudt gij dan gered worden?

19:15

Gij, Gij alleen zijt God over alle koninkrijken der aarde. Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt. Neig, HERE, uw oor en hoor, open, HERE uw ogen en zie; hoor de boodschap, die Sanherib heeft gezonden om de levende God te honen.

19:19

Nu dan, HERE, onze God, verlos ons uit zijn macht; dan zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij HERE, alleen God zijt.

19:23

Tegen de Heilige Israëls!

19:25

Hebt gij het dan niet gehoord, dat Ik het van overlang bereid en van de dagen van ouds vormgegeven heb?

19:28

Omdat gij tegen Mij geraasd hebt… zal Ik mijn haak in uw neus slaan… en u doen terugkeren…

19:30

Immers wat van het huis Juda ontkomen, wat over is, dat zal opnieuw naar beneden wortel schieten…

19:31

Want van Jeruzalem zal een overblijfsel uitgaan, en van de berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen.

19:34

En Ik zal deze stad beschutten om haar te verlossen om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David.

19:35

In die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man.

19:36

Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde de terugtocht; en hij bleef te Ninevé.

19:37

Eens, toen hij zich neerboog in de tempel van zijn god Nisroch, doodden zijn zonen,… hem…

Hizkia gaat naar Jesaja. Jesaja, er is grote nood. Help ons. U hebt wel een woord van de HERE. Zeg het ons Jesaja. En Jesaja spreekt namen de HERE en zegt dat de HERE een geest van gerucht in hem zal geven en dat hij zal wegvluchten van Jeruzalem. De koning hoeft niet te vrezen. En opnieuw zendt de koning van Assur zijn maarschalk. En weer hoont hij de HERE God. Hij snoeft: waar zijn de koningen gebleven met hun goden, die ik allemaal versla­gen heb. Denken jullie nu heus dat die god van jullie, jullie redden zal. Wat een verbeelding. Niets ervan. Geef je over. En dan komen de gezanten van Hizkia bij de koning. En hij legt de brief voor het aangezicht des HEREN en hij bidt. O HERE wij zijn in grote druk. De legers liggen aan onze poorten. HERE, help ons. Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt. Gij hebt ons gered uit de hand van de vijanden. HERE help ons! U hebt koningen verjaagd. U bent almachtig. O HERE, help.

En dat is de houding van iemand die in nood is. De HERE is groot. Hij is machtig. Hij kan alles naar zijn hand zetten. Hij wil geloofd en geprezen wor­den. Wij moeten ons volledig aan Hem onderwerpen als we in grote nood zijn. Dan worden we eindelijk eens klein voor de HERE. Want zelf in eigen kracht komen we nergens. Want de vijand is zo machtig. O HERE, help. O HERE, genees. O HERE, red ons van de vijand. En dan komt het woord van Jesaja. De HERE spreekt. Wat denken jullie wel. Jullie zullen de HERE snoeven. Jullie denken dat je de HERE God kunt voorbij lopen. Vergeet het maar. De HERE blaast de Nijl droog met zijn voetzool. Hij velt de hoge bomen van de Libanon. Wat denken jullie wel. Jullie zijn niets in de ogen van de HERE. Hij spreekt en het is er. Pas op, dat je de HERE God niet verzoekt. Daar ga je aan kapot. Want God laat niet met zich spotten. Jullie kunnen daar nu wel liggen met zo 'n grote legermacht voor de deur van Jeruzalem, maar ik blaas tegen jullie en er blijft niets van over. Heb je het dan niet gezien in de geschiedenis. Ik heb de Rode Zee gespleten. De muren van Jericho vielen. De grote wonde­ren van Israël. Want Ik ben God en laat mijn eer niet roven. HERE spreek. HERE help. Want Ik heb een verbond met Israël. Er kan van Israël en Juda gesnoeid worden. Zij hebben ook gezondigd en ze wilden zich niet bekeren, daarom zijn ze in ballingschap gegaan. Maar van wat overblijft zal Ik weer oprichten. Het zal weer wortel schieten naar de diepte. Omdat het mijn volk is, dat Ik heb uitverkoren. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen. En Ik zal deze stad verlossen om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David.

En dan gebeurt het. In de nacht slaat de Engel des HEREN honderd vijfen­tachtigduizend man. En als de koning opstaat, dan vlucht hij naar Ninevé. En daar blijft hij. En zoals de HERE voorspeld heeft, wordt hij vermoord door zijn zonen. Weg is hij, van de aardbodem weggevaagd. De HERE spreekt. Hij duldt de zonde niet. Hij beheerst het grote wereldgebeuren. Hij komt tot zijn doel. Hij is Almachtig. Aan Hem kunnen we ons overgeven. Hij regeert. Wat een verhaal om kracht uit te putten. Ook een verhaal waar we ernstig rekening mee moeten houden, want ook wij lopen het gevaar om van Hem afgetrokken te worden en dan maar weer onze eigen wegen te gaan. De enige manier om dicht bij Hem te blijven, is om dicht bij zijn woord te blijven. Dan zullen we gemeenschap met Hem hebben en daarin ook met elkaar. O HERE, hoor. O HERE, vergeef. Wij hebben gezondigd. En wij willen ons weer op U richten. Dan zult U horen uit de hemel. Dan zullen we weten waar we naar toe moeten gaan. HERE, help ons! Dank U, HERE, want U hoort. U vergeeft. U bent barmhartig. U wilt ons verder helpen. Dank U, HERE, voor zoveel geduld en genade. Dank U wel.

2 Koningen 20:1-21:18

14 december [2]

20:1

In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. …want gij zult sterven en niet herstellen.

20:4

En Hizkia weende luid.

20:5

Keer terug en zeg tot Hizkia,… Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken,…

20:6

Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen,… en ter wille van mijn knecht David.

20:9

zal de schaduw tien treden vooruitgaan, of zal zij tien treden teruggaan?

20:10

Neen, de schaduw moet weer tien treden teruggaan.

20:11

en Hij deed de schaduw op de treden waarlangs zij afgedaald was op de trap van Achaz, weer tien treden teruggaan.

20:12

de koning van Babel, gezanten met een brief,… want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was.

20:13

en hij liet hun zijn gehele schathuis zien:…

20:15

Wat hebben zij in uw paleis gezien? … Alles…

20:17

naar Babel zal worden weggevoerd.

20:18

om hoveling te zijn in het paleis van de koning van Babel.

20:20

en hoe hij de vijver en de waterleiding heeft aangelegd…

21:2

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

21:4

Ook bouwde hij altaren in het huis des HEREN,…

21:6

Ja, hij deed zijn zonen door het vuur gaan,…

21:7

zal Ik mijn naam vestigen tot in eeuwigheid;…

21:8

indien zij slechts naarstig doen naar al wat Ik hun geboden heb,…

21:12

Zie, Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, waardoor allen die er van horen, beide oren zullen tuiten;

21:13

en Ik zal Jeruzalem het meetsnoer aanleggen, dat Ik aan Samaria, en het paslood dat Ik aan het huis van Achab aangelegd heb, en Ik zal Jeruzalem uitvegen, zoals men een schotel uitveegt;…

21:14

en hen geven in de macht van hun vijanden,…

21:15

en Mij gedurig hebben gekrenkt, van de dag af, waarop hun vaderen uit Egypte zijn getrokken tot op de huidige dag.

21:16

Ook vergoot Manasse zoveel onschuldig bloed, dat hij Jeruzalem daarmee vulde van het ene einde tot het andere;…

Hizkia werd ziek. Hij zou zeker sterven. Dan roept hij uit tot de HERE God. Jesaja had gezegd, dat de HERE zei, dat hij zou sterven. Maar hij roept uit tot de HERE. Hij zegt dat hij de HERE op alle wegen wilde volgen. En dan hoort de HERE en spreekt tot Jesaja die nog maar net weg was. Of God zijn gebed kan verhoren. We hebben hier toch wel het meest duidelijke bewijs. De HERE is te verbidden. We moeten in geloof bidden. God kan immers alles. Voor Hem is niets te wonderlijk. Jesaja keert terug en geeft de woorden van de HERE door. Hij zal nog vijftien jaar extra leven. Maar kan dat waar zijn. HERE kunt U een teken geven. De HERE zegt, wat wil je, de zon vooruit tre­den of achteruit treden. Nou vooruit is niet zo moeilijk, want dat is normaal. Neen HERE, laat de zon tien treden achteruit gaan. Goed, zegt de HERE en aldus gebeurt. Maar dat kan natuurkundig toch helemaal niet. De hele boel komt dan in de war. Maar God staat boven de natuur. De zon is tien treden teruggegaan. En voor Hizkia was dat de absolute bevestiging, dat God zijn woord zou houden.

Maar dan komt er een gezantschap uit Babel. Want ze hadden gehoord dat Hizkia ziek was. En Hizkia in al zijn trots laat alles zien wat hij bezit. Hij lijkt wel gek. Dat waren toch zijn vijanden. Zou het in zijn hoofd geslagen zijn. En dan komt Jesaja en vraagt hem wat hij heeft laten zien. Alles, zegt hij, en dan komt het oordeel; omdat je dat gedaan hebt zal alles naar Babel worden weg­gevoerd. Niets zal blijven bestaan. Wat een oordeel. En Hizkia denkt bij zich­zelf in mijn tijd zal het niet gebeuren, want hij rekent op die vijftien jaar extra. Ook een rare tussenzin. Daar klopt toch niets van. Dat is toch geen redenatie. Omdat jou het oordeel niet treft vind je het voor de ander minder erg.

En dan volgt zijn zoon Manasse hem op. En dat is een vreselijke zoon. Alles wat Hizkia voor de HERE had gedaan, wordt weer afgebroken. De gehele afgodendienst wordt weer ingevoerd. Zelfs de Moloch offers gaan weer door. En er komt een afgodsbeeld in de tempel. Wie had dat gedacht. Volledig tegen de wil van God in, want God had zich Jeruzalem uitverkoren om er voor eeu­wig te wonen. En niet de afgoden. Wat een onheil haalt Manasse over zich en het land en het volk heen. Het oordeel wordt uitgesproken. Samaria is wegge­voerd, maar ook Juda zal worden weggevoerd. Jeruzalem zal worden uitge­veegd, zoals men een schotel uitveegt. Stel je dat eens voor. Je hebt een sme­rig bord en daar ga je met een doek overheen om het vuil eraf te vegen. Daar worden Jeruzalem en Juda mee vergeleken. Er zal niets overblijven, omdat ze de HERE hebben gekrenkt en getergd. Vreselijk. Ze gaan ook in ballingschap. Wat blijft er nu toch van Gods beloften over. Toch eigenlijk niets meer. Hoe moet dat nu. Er is een einde gekomen aan Gods geduld. Hij zond profeten op profeten. Hij riep steeds opnieuw op tot bekering, maar er gebeurde niets. Ze volhardden in hun zonden. Dan moet je ook niet opkijken, dat het dan mis gaat. God neemt het niet. Het oordeel komt. Over Israël en de volkeren. En zo zijn Israël en Juda weggevoerd in ballingschap. Wat een oordeel. En dat voor het uitverkoren volk en land.

Hoeveel te meer zal het oordeel dan zijn over de volkeren. Zij staan schuldig, want alle zonden van Israël doen zij ook. En daarop staat het oordeel vast. En wee je gebeente, die volken, die tegen Israël opstaan, want het is en blijft Gods uitverkoren volk. Als wij denken er nog een schep bovenop te doen van Israëls ellende, dan krijgen wij onze trekken thuis. Wie deze steen heft zal zich deerlijk verwonden. Israël is en blijft Gods oogappel, hoe ver ze ook in zonden zijn. Maar God is goed. Hij gaat door met zijn plan. En wij, wij moe­ten heel eerbiedig en geduldig zijn.

2 Koningen 21:19-22:20

15 december [2]

21:20

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

21:23

en doodden de koning in zijn paleis.

21:24

Maar het volk des land sloeg allen dood,…

22:1

Josia was acht jaar oud, toen hij koning werd;…

22:2

Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en wandelde op al de wegen van zijn vader David, hij week niet af, rechts noch links.

22:5

om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen:…

22:8

Ik heb het wetboek gevonden in het huis des HEREN.

22:10

En Safan las de koning voor.

22:11

scheurde hij zijn klederen.

22:13

Gaat de HERE raadplegen ten behoeve van mij, van het volk en… want groot is de gramschap des HEREN,…

22:16

Zie, Ik breng onheil over deze plaats…

22:19

omdat uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt…

22:20

gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden,…

De zoon van Manasse was al geen haar beter. Hij deed alles wat zijn vader ook gedaan had. Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN. Zijn dienaren smeedden een samenzwering en ze vermoordden hem. Maar zijn werden door het volk vermoord. Josia nog maar acht jaar oud, werd koning in zijn plaats. Hij regelde dat de tempel werd hersteld van het geld dat van het volk was in­gezameld, om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen. Want Josia, hoe jong hij ook nog maar was, deed wat goed is in de ogen des HE­REN. Wie had hem dat bijgebracht, zo jong? Van zijn vader en zijn grootva­der kon hij het niet hebben. Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN. Kennelijk waren er nog mensen, die weet hadden van de weg des HEREN, die het Josia hadden ingeprent. Er zijn altijd nog zevenduizend die hun knie voor Baäl niet gebogen hebben.

Dan komt de priester en hij heeft het wetboek in de tempel gevonden. Dat spreekt toch vanzelf. Waar moet je anders het wetboek vinden. Wat een tragi­sche opmerking. Het feit dat ze het vinden, betekent dat ze het kwijt geraakt zijn, dat het wetboek niet meer gelezen werd. Dat de tempel gebruikt werd om de afgoden te dienen. Dat is toch verschrikkelijk. Daar word je toch verdrietig van. De tempel van God. Het volk van God. Hij heeft hen en hun land uitver­koren en dan is het wetboek in vergetelheid geraakt. Wat een zonde. Wat een schuld. En als de koning er uit voorgelezen wordt, dan scheurt hij zijn klede­ren. Want hij begrijpt, hoe ze de HERE getergd hebben en gezondigd hebben. Daar kan ook alleen maar het oordeel op volgen.

2 Koningen 23:1-30

16 december [2]

23:3

dat men de HERE zou volgen… En het gehele volk trad tot het verbond toe.

23:4

uit de tempel des HEREN naar buiten te brengen; en hij verbrandde die buiten Jeruzalem…

23:5

Ook schafte hij de afgodenpriesters af,…

23:6

Voorts bracht hij de gewijde paal uit het huis des HEREN weg,…

23:7

Hij brak de verblijven af van de aan ontucht gewijde mannen,…

23:10

En hij verontreinigde Tofeth, dat in het dal Ben-Hinnon lag, opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Moloch door het vuur zou doen gaan.

23:11

en de zonnewagen verbrandde hij met vuur.

23:12

alsmede de twee altaren die Manasse gemaakt had in de twee voorhoven van het huis des HEREN,…

23:15

Ook het altaar te Bethel – de offerhoogte welke Jerobeam de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, gemaakt had – ook dat altaar, die hoogte, haalde hij omver;…

23:16

naar het woord des HEREN, dat de man Gods verkondigd had, die deze dingen aangekondigd heeft.

23:18

Hem moet gij met rust laten, niemand store zijn gebeente.

23:21

Viert de HERE, uw God, het Pascha, gelijk geschreven is in dit boek des verbonds.

23:22

Want zulk een Pascha was er niet gevierd van de dagen der richters af,…

23:25

die zich zo tot de HERE keerde…

23:26

Doch de HERE keerde Zich niet af van zijn hevig brandende toorn, die ontvlamd was tegen Juda om al de krenkingen waarmee Manasse Hem gekrenkt had.

23:27

En de HERE zeide: Ook Juda zal Ik van mijn aangezicht wegdoen, zoals Ik Israël verwijderd heb; en versmaden zal Ik deze stad, die Ik verkoren heb, Jeruzalem, en het huis waarvan Ik gezegd heb, Mijn naam wil daar zijn.

23:29

en deze doodde hem te Megiddo, zodra hij hem zag.

Josia was een dappere koning. Hij begreep dat er radicaal schoonmaak moest worden gehouden. Hij riep het volk bijeen en ze sloten een verbond met de HERE. Ze zouden Hem volgen en alles wat tot de afgoden behoorde wegdoen. En de grote schoonmaak begon. Het wordt allemaal gedetailleerd omschreven. Je staat versteld hoe diep de afgodendienst was doorgedrongen in het leven van de mensen. Overal stonden de offerhoogten en ook de altaren in de voor­hoven des HEREN die Manasse gemaakt had. Wat moet dat de HERE kren­ken. Dat is toch verschrikkelijk. En dan de hoogten van Tofeth in het dal Ben-Hinnon. Moet je nagaan, vlak bij de Tempelberg werden de kinderen geofferd aan de Moloch. Dat neemt God toch niet. Daar moet wel het oordeel op vol­gen. Josia maakt er korte metten mee. Grote schoonmaak. Nooit is een koning zo radicaal geweest. Ook de offerhoogten in Bethel die Jerobeam had opge­richt werden afgebroken die hadden er dus gedurende alle koningen gestaan. Wat een vermenging wat een afgodendienst. Wat een compromissen. Wat een terging van de HERE God.

Dan voert Josia ook het Pascha weer in. Let op wat er staat, het Pascha was sedert de tijd van de Richteren niet meer gevierd. Dat is dus jaren en jaren geleden. Wat een land. En dat was nogal de inzetting, die ze altijd zouden houden, omdat God hen met machtige hand uit Egypte uit het diensthuis ge­leid had. En ze vieren weer het Pascha. Maar dan staat er dat ondanks deze grondige hervorming de brandende toorn van de HERE God niet afgewend werd om de zonden die Manasse had gepleegd. God had besloten om dit volk van Juda ook weg te vagen zoals de profeet had voorspeld. Het zal van zijn aangezicht weggedaan worden zoals ook Israël voor zijn aangezicht is wegge­daan. Weg van de stad die Ik verkoren had en het huis waarvan Ik gezegd had, mijn naam zal daar zijn. Wat een einde. Wat een gevolg van de zonde. En zo is het. De zonde baart de dood. Afval leidt tot oordeel. Je weet het allemaal, maar het volk doet het niet. Het oordeel staat vast. God neemt het niet. Toen niet en nu ook niet.

2 Koningen 23:31-24:17

17 december [2]

23:32

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

23:33

Farao Necho zette hem gevangen…

23:34

en deze kwam in Egypte en stierf aldaar.

23:37

En hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

24:2

Hij zond hen tegen Juda om het te gronde te richten, volgens het woord dat de HERE gesproken had door zijn knechten, de profeten.

24:4

en ook wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had; hij had immers Jeruzalem gevuld met onschuldig bloed. De HERE wilde dat niet vergeven.

24:7

want de koning van Babel had alles veroverd wat aan de koning van Egypte had toebehoord, van de Beek van Egypte af tot de rivier de Eufraat toe.

24:9

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

24:11

Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam zelf vóór de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden.

24:12

En de koning van Babel nam hem gevangen,…

24:14

Hij voerde geheel Jeruzalem,… in ballingschap,…

24:16

als ballingen naar Babel.

Farao Necho vermoordde Josia en zijn zoon werd koning, maar die heeft nooit geregeerd want de koning van Egypte zette hem gevangen in Egypte en daar stierf hij ook. Hij maakte Jojakim koning. Die deed ook wat kwaad is in de ogen des HEREN. Toen trad Nebukadnezar op tegen Jeruzalem. Nebukadne­zar kwam zelf ook en hij nam de koning gevangen en bracht hem met al zijn volk in ballingschap naar Babel. Alleen de armen mochten blijven. Het is af­gelopen met Juda, geheel zoals de profeten hadden voorspeld. God spreekt en het gaat gebeuren. Daar is geen houden aan. Als je denkt de HERE te kunnen krenken, dan moet je niet opkijken dat het land verkwijnt en dat je zelf ook verkwijnt. Het is afgelopen. Wie had dat gedacht. De HERE God zelf lijdt er het meeste onder, want Hij had toch zelf Jeruzalem als stad uitverkoren om daar te wonen. En wat Hij zegt, dat gaat ook gebeuren. Dat staat vast. Hij houdt vast aan zijn plan, omdat Hij trouw is. Het volk is vol afgoderij en zon­de. Het laat zich zo maar verleiden. Maar God houdt stand. Toen, maar ook vandaag. Zijn plannen falen niet. Bekeert u dan, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Gelooft het evangelie. God spreekt.

2 Koningen 24:18-25:30

18 december [2]

24:19

Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN,…

24:20

Zo kwam het door de toorn des HEREN zover met Jeruzalem en Juda, dat Hij hen van zijn aangezicht verwierp.

25:1

rukte Nebukadnezar, de koning van Babel, zelf met zijn gehele leger tegen Jeruzalem op en sloeg het beleg erom,…

25:3

toen de hongersnood zwaar geworden was…

25:4

werd een bres in de stadsmuur geslagen;…

25:7

de zonen van Zedekia bracht men voor zijn ogen ter dood; en hij liet de ogen van Zedekia verblinden… en men bracht hem naar Babel.

25:9

en verbrandde het huis des HEREN…

25:10

haalde gezamenlijk de muren rondom Jeruzalem neer.

25:11

de rest… voerde… in ballingschap.

25:16

er was geen wegen aan het koper van al deze voorwerpen.

25:21

Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap weggevoerd.

25:24

blijft in het land wonen en weest de koning van Babel onderworpen, dan zal het u wel gaan.

25:25

zij sloegen Gedalja dood,…

25:26

en zij kwamen in Egypte, want zij waren bevreesd voor de Chaldeeën.

25:29

hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen,…

De eerste groepen van Juda zijn afgevoerd naar Babel. Maar ook Zedekia komt in opstand. Nebukadnezar komt opnieuw met heel zijn leger. De stad hongert uit. Via een bres in de muur proberen ze te ontkomen, maar ze worden gevangen genomen en gedood. Zedekia de ogen uitgestoken en naar Babel vervoerd. En dan wordt de tempel afgebroken, de muren afgebroken, de hui­zen verbrand. En al het kostbare meegenomen en naar Babel vervoerd. Het volk gaat ook in ballingschap, alleen de armen bleven achter. Daar wordt Ge­dalja over aangesteld, maar die wordt ook al gauw vermoord. Wat een verhaal. Wat een roemloos einde. Dat was nu die prachtige stad. De onneembare ves­ting. De stad waar David zoveel mooie psalmen over gedicht heeft. Een schit­terend gezicht als je optrok naar Jeruzalem. Je zag de muur. Je zag de prach­tige tempel. De trappen van het paleis die omhoog voeren naar de tempel, die van al het goud schitterde in de blakende zon. Wat een heiligheid. En de offers geurden tot ver in de omtrek. Wat was het een lust voor het oog. En wat een groot feest was de inwijding van de tempel. De Heerlijkheid des HEREN was toen in de tempel. En het gebed van Salomo. En de trompetten en de harpen en de muziek. Het was feest. En kijk nu eens de tempel: verwoest. Het paleis ver­brand. Al de kostbaarheden gestript en meegenomen. En de hele muur ligt in puin. De stad is kort en klein geslagen. Nebukadnezar wilde eens en voor al de koppigheid en de opstandigheid van dit weerbarstige volk de kop in drukken. En dat gebeurt.

Hij denkt, dat hij een volk onder zijn controle krijgt, maar in feite wordt hij gebruikt om de opdracht van de HERE uit te voeren. Het volk had gezondigd. Er had zoveel bloed gevloeid in Jeruzalem. Onschuldig bloed vergoten en dat neemt God niet. Daar komt vast en zeker het oordeel op. Wat een schande. Je raakt er niet over uitgepraat. Want wat een ondankbaarheid. De almachtige God die hen met machtige hand uit Egypte had geleid. Wie anders kan dat doen, dan de HERE God. Wat een wonderen zijn daar aan voorafgegaan. Dat wisten ze toch allemaal. Daar hoefden ze toch niet naar te raden. Het stond allemaal opgeschreven. Het was deel van hun geschiedenis. En ondanks dat vallen ze geheel in de handen van de duivel. En dan gaat het verkeerd. En als je je niet bekeert dan wordt het steeds moeilijker om dicht bij God te blijven. De HERE spreekt. O, HERE, wat moet er nu gebeuren. Wat moet het U ver­driet doen, dat uw knechten zo uw woord te grabbel gooien. HERE, help!